25 119
Aanpassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de loonbelasting 1964 en enkele andere wetten in verband met verruiming van de mogelijkheid tot het opleggen van voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot aanpassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de loonbelasting 1964 en enkele andere wetten in verband met verruiming van de mogelijkheid tot het opleggen van voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

27 november 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheid te scheppen om bij wijze van proef een zogenaamde loonbelastingbeschikking te vervangen door een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd.

Artikel 13 wordt vervangen door:

Artikel 13

1. Ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, kan de inspecteur volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag, met toepassing van de in artikel 15 voorgeschreven verrekening van de voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag tot een positief bedrag wordt niet vastgesteld voor de aanvang van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.

2. Een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf) wordt voor of in de loop van het tijdvak slechts op verzoek vastgesteld. Bij ministeriële regeling wordt bepaald ten aanzien van welke belastingplichtigen een voorlopige teruggaaf kan worden vastgesteld.

3. Een voorlopige aanslag kan, met inachtneming van de vorige leden, door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd.

A. Aan artikel 23, eerste lid, wordt toegevoegd: Bij ministeriële regeling wordt bepaald ten aanzien van welke belastingplichtigen een beschikking kan worden gegeven.

B. Aan artikel 30, tweede lid, wordt toegevoegd: Bij ministeriële regeling wordt bepaald ten aanzien van welke belastingplichtigen een beschikking kan worden gegeven.

ARTIKEL III

De Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd.

A.1. Aan artikel 56 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid in onderscheidenlijk vierde en vijfde lid, na het tweede lid ingevoegd:

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de persoon met wie de niet in Nederland wonende Nederlander, bedoeld in artikel 2, tweede lid, ongehuwd zijnde, duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, geacht in Nederland te wonen.

A.2. Aan het tot vijfde lid vernummerde vierde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: alsmede een verzoek tot vaststelling van een voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gedaan met het oog op of mede met het oog op toepassing van dit artikel.

B. Na artikel 63 wordt ingevoegd:

Artikel 63a

1. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf) voor of in de loop van het tijdvak worden alleen de volgende negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen dan wel het belastbare binnenlandse inkomen in aanmerking genomen:

a. op de inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking drukkende aftrekbare kosten;

b. het negatieve bedrag aan zuivere inkomsten met betrekking tot de eigen woning welke de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient;

c. persoonlijke verplichtingen;

d. buitengewone lasten;

e. aftrekbare giften;

f. verliezen uit voorafgaande kalenderjaren.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt onder de eigen woning welke de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient mede verstaan de niet verhuurde woning of de woning in aanbouw welke bestemd is om binnen afzienbare tijd tot hoofdverblijf van de belastingplichtige te gaan dienen en de niet verhuurde woning welke korte tijd geleden tot hoofdverblijf van de belastingplichtige heeft gediend.

3. Met een verlies als is bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, wordt pas rekening gehouden nadat de aangifte is gedaan over het kalenderjaar waarop het verlies betrekking heeft.

4. Een voorlopige teruggaaf zal alleen worden vastgesteld voorzover aannemelijk is dat meer loonbelasting zou worden geheven dan het bedrag dat aan inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn indien een aanslag inkomstenbelasting zou worden opgelegd. Indien artikel 62, tweede lid, toepassing vindt, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen onderscheidenlijk het gezamenlijke bedrag van de inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen.

C.1. Aan artikel 64, tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

j. indien voor of in de loop van het kalenderjaar een voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is vastgesteld, niet uitsluitend met het oog op toepassing van artikel 56.

C.2. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid in onderscheidenlijk vijfde tot en met zevende lid, ingevoegd:

4. Indien uitsluitend met het oog op toepassing van artikel 56 een of meer voorlopige aanslagen zijn opgelegd, wordt, indien ingevolge de vorige leden geen aanslag wordt vastgesteld, na verloop van de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde termijn, een aanslag geacht te zijn vastgesteld tot het bedrag van de voorlopige aanslag of het saldo van de voorlopige aanslagen.

ARTIKEL IV

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd.

A. In artikel 9 wordt, onder vernummering van het zesde tot en met negende lid in achtste tot en met elfde lid, na het vijfde lid ingevoegd:

6. In afwijking van het eerste en het vijfde lid is een belastingaanslag als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, die een uit te betalen bedrag behelst, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er met inbegrip van de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn vervalt aan het eind van de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

7. In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt voor het jaar waarover deze is vastgesteld, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er maanden van het jaar zijn. De eerste termijn vervalt aan het eind van de eerste maand van het jaar waarover de voorlopige aanslag is vastgesteld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

B. In artikel 10, eerste lid, wordt na «is een belastingaanslag van de belastingschuldige» ingevoegd: die een te innen bedrag behelst.

C. In artikel 15 wordt «artikel 9, zesde lid» telkens vervangen door: artikel 9, achtste lid.

D.1. Aan artikel 24, tweede lid, wordt toegevoegd: In afwijking van de vorige volzin geldt met betrekking tot een verrekening van een termijn van een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9, zesde en zevende lid, als tijdstip van verrekening het tijdstip waarop de desbetreffende termijn vervalt.

D.2. Het derde lid, wordt vervangen door:

3. De verrekening is ook mogelijk ingeval de termijn, bedoeld in artikel 9, nog niet is verstreken, met dien verstande dat indien het betreft belastingaanslagen als bedoeld in artikel 9, vijfde en achtste lid, verrekening alleen mogelijk is met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

D.3. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid in zesde tot en met achtste lid, ingevoegd:

5. In afwijking in zoverre van het vierde lid is ook na de instemming, bedoeld in dat lid, verrekening van belastingaanslagen die een uit te betalen bedrag behelzen mogelijk met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

ARTIKEL V

Onze Minister van Financiën zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij wet te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven