25 107
Derde fase EMU

nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 1998

In het regeringsstandpunt ten aanzien van de toetsing van de convergentiecriteria zoals neergelegd in de brief d.d. 28 maart jl. aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, is aangegeven dat de regering de aanbeveling van de Europese Commissie dat elf lidstaten voldoen aan de nodige voorwaarden voor toetreding tot de muntunie kan onderschrijven «indien naar het oordeel van de regering op het moment van de besluitvorming is gebleken dat de aan de Commissie meegedeelde voornemens ten aanzien van het aangescherpte begrotingsbeleid op voldoende politieke steun in Italië kunnen rekenen.»

In het debat met de Tweede Kamer van 15 april jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven de Tweede Kamer tijdig schriftelijk te informeren omtrent de bevindingen van de regering terzake. In dit verband hebben zich sinds genoemd debat een aantal ontwikkelingen voorgedaan, waarvan ik u graag op de hoogte wil stellen.

De Italiaanse regering heeft vrijdag 17 april jl. het economisch en financieel plan voor de middellange termijn (DPEF) aangenomen en aangeboden aan het Italiaanse parlement. Ten aanzien van de budgettaire voornemens geeft DPEF de voornemens van de Italiaanse regering aan voor de periode 1999–2001. Dit programma voor de middellange termijn is in lijn met de in het convergentierapport van de Commissie opgenomen voornemens.

Belangrijke elementen van dit programma zijn dat het tekort over de periode 1999–2001 zal dalen van 2,5% BBP in 1998, via 2% BBP in 1999 en 1,5% BBP in 2000 naar 1% BBP in 2001. Dit zal worden bereikt door het primaire overschot op de begroting (dat wil zeggen het overheidstekort minus de rentebetalingen over de uitstaande schuld) over genoemde periode op 5,5% te houden. De staatsschuldquote zal jaarlijks met zo'n 3% BBP dalen tot 109,5% BBP in 2001. Voor de periode na 2001 geldt als doelstelling om de schuldquote tot 100% BBP terug te brengen in 2003. Deels zal dit worden bereikt via privatiseringen en andere maatregelen die schuldverlagend maar niet tekortverlagend werken.

De Nederlandse regering is van mening dat de in het regeringsdocument gepresenteerde doelstellingen en voornemens consistent zijn met het in het Nederlandse regeringsstandpunt bedoelde aangescherpte begrotingsbeleid.

Een ander aspect betreft de politieke steun voor de voornemens van de Italiaanse regering. Zoals ondergetekende reeds in de Tweede Kamer heeft aangegeven, zal definitieve afronding van de parlementaire behandeling van DPEF niet voor het weekend van 1/2/3 mei kunnen plaatsvinden. In een brief van premier Prodi aan minister-president Kok d.d. 20 april jl. stelt de heer Prodi dat uit zijn contacten met vertegenwoordigers van de Italiaanse parlementaire meerderheid is gebleken dat de door de regering voorgestelde doelstellingen eenstemmig door hen worden onderschreven en dat men zich ten zeerste bewust is van de noodzaak dat het parlement haar oordeel binnen zeer afzienbare tijd uitspreekt. Overeengekomen is dat behandeling van DPEF door de desbetreffende Kamercommissies (in een gezamenlijke zitting van Tweede en Eerste Kamer) voor 30 april a.s. in stemming zal worden gebracht en dat het in de daaropvolgende dagen (maar niet voor het weekend van 1/2/3 mei) aan de voltallige Kamer zal worden voorgelegd.

Op basis van bovenstaande bevindingen en in de verwachting dat de besluitvorming door de bedoelde Kamercommissies in lijn zal zijn met het door premier Prodi geschetste beeld, acht de regering deelname van Italië aan de muntunie per 1 januari 1999 gerechtvaardigd. Voor de goede orde zal ik u informeren nadat de stemmingen in de Kamercommissies hebben plaatsgevonden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven