Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25095 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25095 nr. 9 |
Ontvangen 17 september 1997
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel D, komt in artikel 46, derde lid, onder c, de zinsnede «, indien openbaarmaking van de bijzonderheid voor het tijdstip van het verrichten of bewerkstelligen van de transactie niet van hem kan worden verlangd» te vervallen.
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 46, onder vernummering van het vierde tot het vijfde lid, na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van transacties worden aangewezen, waarop het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is. Daarbij kan binnen een aan te wijzen categorie onderscheid worden gemaakt naar de personen door wie en de omstandigheden waaronder de transacties worden verricht of bewerkstelligd.
In artikel I, onderdeel E, komt artikel 46a te luiden als volgt:
1. Het is een ieder die beschikt over voorwetenschap omtrent een rechtspersoon, vennootschap of instelling als bedoeld in artikel 46, tweede lid, of omtrent de handel in effecten als bedoeld in artikel 46, eerste lid, die op die rechtspersoon, vennootschap of instelling betrekking hebben, verboden om, anders dan in de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie:
a. deze voorwetenschap aan een derde mee te delen, of
b. een derde aan te bevelen transacties te verrichten of te bewerkstelligen in die effecten.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op de rechtspersoon, vennootschap of instelling, waarvan de werknemers die zijn betrokken bij het aanbevelen niet over voorwetenschap beschikken.
3. Ten aanzien van strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid is de rechtbank van Amsterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd.
In artikel I, onderdeel E, komt artikel 46b te luiden als volgt:
1. Een instelling die effecten als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onder a, heeft uitgegeven of zal uitgeven, doet onverwijld melding van door haar, anders dan ter bediening van derden, verrichte of bewerkstelligde transacties in op haar betrekking hebbende effecten als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aan Onze Minister dan wel, indien ingevolge artikel 40 taken en bevoegdheden zijn overgedragen aan een rechtspersoon, aan die rechtspersoon.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een vennootschap als bedoeld in artikel 76a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Het eerste lid is, met betrekking tot door de betrokkene verrichte of bewerkstelligde transacties in de in dat lid bedoelde effecten, van overeenkomstige toepassing op:
a. een ieder die het dagelijks beleid van de instelling bepaalt of mede bepaalt;
b. een ieder die toezicht houdt op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming; en
c. een ieder die behoort tot een bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden, aan te wijzen andere categorie van personen.
4. De in het derde lid, onder c, bedoelde aanwijzing vervalt na verloop van zes maanden na inwerkingtreding van de regeling waarbij zij tot stand is gekomen, tenzij de aanwijzing binnen deze termijn wordt goedgekeurd bij algemene maatregel van bestuur. De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers van de Staten-Generaal.
5. De melding, bedoeld in het eerste en derde lid, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen regels. Hierbij kan ten aanzien van bepaalde categorieën van personen worden bepaald dat de melding kan worden gedaan door tussenkomst van een door de instelling waarop de effecten betrekking hebben aan te wijzen persoon. Tevens kan hierbij ten aanzien van de personen, bedoeld in het derde lid, onder c., worden afgeweken van de verplichting om de melding onverwijld te doen plaatsvinden.
6. De instelling waarop de effecten betrekking hebben, stelt de personen bedoeld in het derde lid, onder c, voor zover bij de instelling bekend, ervan in kennis dat het eerste lid op hen van toepassing is.
In de eerste nota van wijziging is een uitzondering op de strafbepaling opgenomen, opdat degene die een transactie verricht of bewerkstelligt ter nakoming van een opeisbare verbintenis die reeds bestond op het tijdstip waarop hij over voorwetenschap ging beschikken, straffeloos blijft. Daarbij werd als voorwaarde gesteld, dat openbaarmaking van zijn voorwetenschap voor het tijdstip van het verrichten of bewerkstelligen van de transactie niet van hem kan worden verlangd. Bij nader inzien bestaat voor de handhaving van die voorwaarde onvoldoende reden. Betrokkene wordt door zijn wederpartij verplicht tot nakoming van het (optie)contract en heeft derhalve geen werkelijke handelingsvrijheid meer. De transactie is geen uitvloeisel van zijn vrije wilsbeschikking en vormt ook geen beleggingsbeslissing zijnerzijds. Hij heeft de privaatrechtelijke verplichting tot handelen, of hij op dat moment wil of niet. Om die reden is er geen aanleiding om voor betrokkene een indirecte openbaarmakingsplicht te creëren en is besloten om deze voorwaarde te schrappen.
Het is denkbaar dat in de praktijk van het effectenverkeer soorten van transacties voorkomen of in de toekomst zullen voorkomen, die weliswaar formeel onder de delictsomschrijving vallen, maar die desalniettemin geen bedreiging vormen voor de integriteit van de kapitaalmarkt of voor de belangen van de op die markt opererende partijen. Om in zo'n geval snel op de alsdan gewijzigde situatie te kunnen reageren, is het gewenst om in de wet de mogelijkheid te creëren dit soort transacties bij algemene maatregel van bestuur van de strafbepaling uit te zonderen. Uiteraard zal het advies van de STE worden ingewonnen omtrent het al dan niet opnemen van een (soort) transactie.
De aan artikel 46a toegevoegde bepaling is analoog aan de uitzondering die bij de eerste nota van wijziging is opgenomen ten aanzien van artikel 46, derde lid. Daarbij is rekening gehouden met het bestaan van zogeheten «chinese walls» binnen financiële instellingen. Die uitzondering gold voor het verrichten of bewerkstelligen van transacties zelf. Een gelijke uitzondering dient gecreëerd te worden voor de (effecten)instelling die cliënten adviseert.
Deze wijziging betreft de situatie waarin weliswaar bij sommige personen binnen een rechtspersoon (en derhalve tevens bij die rechtspersoon zelf) voorwetenschap aanwezig is omtrent de rechtspersoon, vennootschap of instelling waarop de effecten betrekking hebben, maar niet bij de personen die feitelijk zijn betrokken bij het adviseren van cliënten van de rechtspersoon omtrent de handel in die effecten. Zo zal de kredietafdeling van een financiële instelling (en daardoor ook die instelling zelf) doorgaans over koersgevoelige informatie beschikken omtrent kredietnemers. Indien de effectenafdeling van die instelling cliënten zou adviseren omtrent de handel in effecten van die kredietnemer, zou de instelling daarmee volgens de huidige formulering van het voorstel een strafbaar feit plegen, ook al zou die effectenafdeling niet over de bedoelde informatie beschikken. Ook komt de situatie voor dat bijvoorbeeld directeuren of leden van de raad van bestuur van een beursgenoteerde kredietinstelling over niet-openbare, koersgevoelige informatie beschikken omtrent de eigen onderneming, terwijl de effectenafdeling van die kredietinstelling niet over die informatie beschikt. Ook in deze situatie zou die effectenafdeling volgens het huidige voorstel niet mogen adviseren om te handelen in effecten die op de eigen onderneming betrekking hebben. Aangezien het niet de bedoeling is de advisering van cliënten onmogelijk te maken, mits de feitelijke adviseurs niet over voorwetenschap beschikken, wordt voorgesteld deze uitzondering op de verbodsbepaling van artikel 46a, eerste lid, aanhef en onder b, op te nemen.
Het huidige voorstel verplicht financiële instellingen die zelf effecten uitgeven, om transacties in die effecten te melden, ook indien die transacties worden verricht ten behoeve van en voor rekening van hun cliënten. Aangezien de financiële instelling in die gevallen slechts als tussenpersoon optreedt en zelf geen beslissing neemt omtrent koop of verkoop van die effecten, is een meldingsplicht dan niet noodzakelijk. Met deze wijziging wordt bepaald dat de meldingsplicht slechts geldt indien de instelling de transactie voor eigen rekening verricht.
In het voorstel wordt geschrapt dat de melding schriftelijk moet geschieden. In het vijfde lid van artikel 46b wordt reeds bepaald dat de melding moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen regels. Zo kan in de toekomst bijvoorbeeld worden bepaald dat de melding ook op andere wijze, bijvoorbeeld elektronisch of anderszins, kan worden gedaan.
In het huidige voorstel geldt de meldingsplicht tevens voor een ieder die de instelling krachtens wet, statuten of reglementen vertegenwoordigt. Aangezien slechts bedoeld is de (formele en feitelijke) bestuurders van de instelling onder de meldingsplicht te brengen, is deze formulering bij nader inzien te ruim. Zij verplicht bijvoorbeeld ook de vele procuratiehouders van banken tot melding, hetgeen tot vele honderden, zo niet duizenden meldingen per jaar zou kunnen leiden. Daar van procuratiehouders niet kan worden gezegd dat zij in de regel op de hoogte zijn van niet-openbare, koersgevoelige informatie, is een dergelijke meldingsplicht niet te rechtvaardigen. Met het schrappen van dit deel van de bepaling in het derde lid wordt de meldingsplicht beperkt tot een ieder die het dagelijks beleid van de instelling bepaalt of mede bepaalt.
Door een toevoeging aan het vierde lid wordt tegemoet gekomen aan de wens van de leden van de PvdA-fractie om de algemene maatregel van bestuur tot aanwijzing van meldingsplichtige personen via een voorhangprocedure aan de Staten-Generaal voor te leggen.
Ten slotte is aan het vijfde lid een zin toegevoegd, die mogelijk maakt dat de meldingsplichtige de melding doet via een daartoe aangewezen tussenpersoon. Bij vele instellingen is een zogeheten «compliance officer» werkzaam. Deze zou dan desgewenst kunnen worden belast met de opdracht om de meldingen van personen die aan de instelling zijn verbonden, zoals bijvoorbeeld bestuurders, aan de STE door te geven. Dit laat overigens onverlet dat meldingsplichtigen zelf eindverantwoordelijk blijven voor het doen van de melding.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25095-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.