Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 25087 nr. I |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 25087 nr. I |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2014
Op 21 januari 2014 sprak ik met uw Kamer over de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011. In het verlengde daarvan hebben wij aandacht besteed aan de verschillende internationale initiatieven om internationale belastingontwijking te bestrijden en aan het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat. Tijdens dit debat heb ik uw Kamer een schriftelijke reactie toegezegd op twee onderwerpen.
Ten eerste vroeg uw Kamer om een nadere uitleg van het standpunt dat de regering heeft ingenomen over het voorstel van de Europese Commissie tot aanpassing van de Europese Moeder-Dochterrichtlijn. Daarnaast vroeg u om een vergelijking tussen de fiscale elementen van het vestigingsklimaat in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk. Onderstaand treft u die reactie aan.
Aanpassing Moeder Dochter Richtlijn
Tijdens het debat in uw Kamer kwam de vraag op waarom de regering ervoor kiest om de door de Commissie voorgestelde algemene anti-misbruikmaatregel niet te steunen.
Allereerst wil ik opmerken dat de regering de algemene inzet van de Commissie steunt om belastingfraude aan te pakken. Belastingfraude en belastingontwijking door (multinationale) ondernemingen staan sterk in de publieke belangstelling. Mondiaal wordt in het verband van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en met steun van de G20 gewerkt aan de uitwerking van het actieplan tegen Base Erosion and Profit Shifting (BEPS), waarin verschillende knelpunten bij de heffing van belasting bij internationaal opererende bedrijven zijn genoemd. Ook in EU-verband worden initiatieven uitgewerkt om belastingfraude en belastingontwijking aan te pakken. Hier staat de regering positief tegenover omdat Europese afspraken effectieve oplossingen met zich mee kunnen brengen. Verder benadrukt de regering het belang van een goede afstemming tussen OESO en EU.
Echter, de stelling dat internationale afspraken de beste instrumenten zijn om misbruik te bestrijden, laat onverlet dat de regering voorgestelde internationale maatregelen op hun toegevoegde waarde mag toetsen. In dit kader steunt de regering het voorstel van de Commissie om een juridisch afdwingbare oplossing te formuleren ten aanzien van de fiscale mismatches als gevolg van het gebruik van «hybride leningen». Het is een gerichte oplossing waarmee het creëren van een belastingaftrek zonder dat daar een heffing tegenover staat, binnen de EU op effectieve wijze kan worden opgelost.
Zoals ik al eerder in uw Kamer heb aangegeven, steunt de regering niet het voorstel van de Commissie om een algemene anti-misbruikbepaling in te voeren omdat het een verkeerd instrument is om belastingontwijking aan te pakken en zelfs kan leiden tot een verslechtering ten opzichte van de huidige situatie.
Ten eerste is de bepaling te algemeen en subjectief opgesteld. Hierdoor kunnen lidstaten er uiteenlopende interpretaties op nahouden over de toepassing van deze bepaling, met als consequentie dat er veel onzekerheid zal ontstaan bij bonafide internationaal opererende bedrijven, terwijl deze bedrijven juist de zekerheid willen hebben of hun dividendbetalingen nog steeds onder de Moeder-Dochterrichtlijn vallen. Zo kan de voorgestelde anti-misbruikmaatregel worden toegepast als «een regeling wordt uitgevoerd op een wijze die normaliter niet strookt met redelijk ondernemersgedrag». De invulling van het criterium «op een wijze die normaliter niet strookt redelijk ondernemersgedrag» wordt overgelaten aan de lidstaten. Dit kan ertoe leiden dat lidstaten deze criteria interpreteren en zullen uitwerken op basis van hun eigen wetgeving en jurisprudentie. Dat betekent dat per lidstaat een andere invulling aan deze criteria zal worden gegeven, wat resulteert in rechtsonzekerheid voor bedrijven omdat (ook) bestaande goedgekeurde structuren nu door nieuwe anti-misbruikregelgeving beoordeeld zullen worden. Dat heeft voor bonafide bedrijven op zijn minst extra advieskosten tot gevolg om de structuren door te lopen.
Ten tweede betekent deze bepaling dat Nederlandse verantwoordelijkheden op het gebied van de regelgeving om belastingontwijking te bestrijden, verschuiven naar de EU, hetgeen ten koste gaat van de effectiviteit en de flexibiliteit om nieuwe vormen van misbruik te bestrijden. Op dit moment past de Nederlandse praktijk al het leerstuk van fraus legis toe. Dit is niet in wetgeving vastgelegd, maar door rechtspraak ontwikkeld. De kracht van dit begrip is dat het flexibel en effectief kan worden gebruikt tegen structuren die strijdig zijn met de geest van de wet. Voorts kent het Nederlandse belastingstelsel, net als vele belastingstelsels in andere Europese landen, een aantal gerichte maatregelen tegen onbedoeld gebruik van de deelnemingsvrijstelling, daaronder begrepen de inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting, zoals de bepaling tegen dividendstripping, de buitenlandse aanmerkelijk belangregeling en de verplichte herwaardering van een belang van ten minste 25% in een laagbelaste beleggingsdeelneming. Het is onduidelijk of deze maatregelen op grond van het voorstel in richtlijnsituaties nog zouden mogen worden toegepast. Daarnaast is Nederland in belastingverdragen met diverse lidstaten anti-misbruikbepalingen overeengekomen. Ten opzichte van deze goedwerkende instrumenten om belastingontwijking te bestrijden, is de regering van mening dat de voorgestelde anti-misbruikmaatregel eerder gezien kan worden als een stap terug ten opzichte van de huidige situatie dan een stap vooruit. Het leidt tot een overdracht van bevoegdheden zonder dat daar een eenduidig gerichte en bruikbare anti-misbruikmaatregel tegenover staat.
Nederland staat op dit punt overigens niet alleen. Tijdens een onlangs gehouden Raadswerkgroep over de aanpassingen van de Moeder Dochterrichtlijn spraken meerdere lidstaten, met dezelfde argumenten als Nederland, zich uit tegen de voorgestelde algemene anti misbruik maatregel.
Vergelijking Nederland – Verenigd Koninkrijk
Een vergelijking van twee fiscale stelsels is altijd een lastige zaak. In algemene zin is al moeilijk vast te stellen hoe de verschillende elementen ten opzichte van elkaar gewogen moeten worden. Voor de individuele belastingplichtige is de vaststelling welk stelsel het meest aantrekkelijkst is afhankelijk van zijn specifieke omstandigheden en vrijwel altijd ook van veel andere, niet fiscale, factoren. Een conclusie uit deze vergelijking is dan ook onmogelijk te trekken en ik volsta daarom met een opsomming van een aantal eenvoudig te vergelijken elementen.
VK |
Nederland |
|
---|---|---|
Vpb-tarief 2013/2014 |
24% |
25% |
Vpb-tarief 2014/2015 |
23% |
25% |
Renteaftrekbeperkingen |
• Ja: • Thin capitalisation Thin capitalisation wordt tegengegaan o.b.v. de «normale» arm’s length transferpricing regels. • World wide debt cap Totale renteaftrek voor een Britse vennootschap die deel uitmaakt van een (grote) wereldwijde groep is gelimiteerd tot het bedrag van de geconsolideerde bruto financieringskosten van de groep. • Overig: algemene anti-misbruikbepaling i.g.v. een «tax avoidance scheme» en voor Close companies |
Ja: • Tegengaan gekunstelde renteaftrek (10a Vpb) • Geen aftrek bij renteloze leningen met lange looptijd (10b) • Beperking van aftrek bovenmatige deelnemingsrente (art. 13l Vpb) • Overnameholdingbepaling (15ad) |
Bronheffing op dividend |
Nee (wel voor vastgoed beleggingsinstellingen) |
Ja, 15% voor portfolio belangen 0% in deelnemingsverhouding binnen Europa en met vrijwel alle verdragspartners. |
Bronheffing op rente |
Ja, 20% |
Nee |
Bronheffing op royalty’s |
Ja, 20% |
Nee |
Innovatiebox |
Ingevoerd in 2013, 10%-tarief. |
Ja, de facto 5%-tarief. |
Deelnemingsvrijstelling |
Voor vermogenswinsten op aandelen, vanaf 10%-belangen, mits • de aandelen worden gehouden voor een aaneengesloten periode van tenminste 12 maanden in het jaar voorafgaand aan de vervreemding; • de Britse houdster de beneficial owner is van de deelneming; en • er een «trading status» bestaat tussen houdster en deelneming. Dividenden zijn vrijgesteld, tenzij CFC-regels gelden. |
Voor vermogenswinsten en dividenden, vanaf 5%-belang maar geldt niet voor een laagbelaste beleggingsdeelneming. |
CFC |
Ja, wel zullen de CFC-regels worden versoepeld. |
Nee, wel antimisbruik in deelnemingsvrijstelling (verplichte jaarlijke herwaardering vanaf 25% belang in laag belaste beleggingsdeelneming). |
Zekerheid vooraf |
Ja, in de praktijk mogelijk. |
Ja. |
Ik zie terug op een zinvolle gedachtewisseling met uw Kamer en vertrouw erop dat u met de aanvullende inlichtingen in deze brief uw oordeel kunt afronden.
De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25087-I.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.