25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 49 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2013

In uw brief van 28 februari 2013 hebt u namens de leden Omtzigt en Van Vliet mij verzocht een brief te sturen over de opzegging van het belastingverdrag met Mongolië (hierna: het Verdrag) en daarin vragen te beantwoorden over het verloop tot de opzegging en de (belastingtechnische) gevolgen. De leden Groot en Klaver hebben ook vragen over de opzegging gesteld. In het ordedebat van 28 februari jl. hebben deze leden verzocht de beantwoording van hun vragen onderdeel te maken van eerdergenoemde brief (zie Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nrs. 1676 en 1677). Ik voldoe gaarne aan dat verzoek.

Verloop tot de opzegging van het Verdrag

In maart 2011 heeft in Den Haag met Mongolië overleg plaatsgevonden over het Verdrag. In dat overleg heeft Mongolië zijn zorgen uitgesproken over vermeend oneigenlijk gebruik van het Verdrag als gevolg van het nultarief voor deelnemingsdividenden, waardoor Mongolië belastingopbrengst van de exploitatie van zijn natuurlijke rijkdommen zou mislopen.

Vervolgens is in een brief van juni 2011 aan Mongolië ingegaan op mogelijke oplossingen die in het overleg aan de orde waren gekomen. Nederland heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid om in de nationale Mongoolse wetgeving de heffing van een staatsaandeel in de winst behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen in te voeren, zoals ook Nederland een dergelijke heffing kent in zijn Mijnbouwwet, en heeft deze wet uitvoerig toegelicht. Ook werd ondersteuning toegezegd bij implementatie in Mongolië, conform de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (Kamerstuk 25 087, nr. 25) (hierna: de Notitie). Daarnaast is in de brief ook de mogelijkheid van een antimisbruikbepaling besproken.

Zonder een reactie te geven op de genoemde brief van juni 2011 heeft Mongolië kort achter elkaar twee diplomatieke nota’s gestuurd aan Nederland (augustus en september 2011), met het voorstel het nultarief uit het Verdrag te schrappen en onderhandelingen te starten over wijzigingen in het Verdrag, alsmede met de boodschap in de tweede nota dat zonder een spoedige gunstige reactie op het voorstel Mongolië beëindiging van het Verdrag zou overwegen. Nederland heeft begin november 2011 in een brief bericht dat het bereid was op korte termijn onderhandelingen te voeren en Mongolië uitgenodigd concrete wijzigingsvoorstellen te doen. In diezelfde brief is ook de teleurstelling uitgesproken over het feit dat Mongolië niet heeft gereageerd op de verschillende opties die in de brief van juni 2011 zijn geschetst en over de in Nederlandse ogen onnodige scherpe toon en de ultimata in de diplomatieke nota’s.

Van november 2011 tot juni 2012 heeft een intensieve mail- en briefwisseling plaatsgevonden. Daartoe behoorden ook een diplomatieke nota van Nederland en een brief van mij van maart 2012 aan mijn ambtgenoot van Mongolië. In mijn brief heb ik de bereidheid tot onderhandeling over een wijzigingsprotocol nog eens uitgesproken en het voorstel van Mongolië voor een verdragstarief van 5% voor deelnemingsdividend reeds geaccepteerd. Vervolgens is een concept met de Nederlandse voorstellen voor een wijzigingsprotocol met een uitgebreide toelichting aan Mongolië gestuurd. In het concept was reeds, anders dan internationaal gebruikelijk, de wens van Mongolië voor een 5%-tarief verwerkt, omdat dit al was toegezegd. Andere wensen van Mongolië, die in eerste instantie niet waren opgebracht en ook niet voldoende concreet waren, waren daarin niet opgenomen, omdat daarover nog geen afspraken waren gemaakt. Dat betekende zeker niet dat Nederland die wensen op voorhand zou afwijzen, zoals ook uit de brief bij het concept viel op te maken.

Ondanks alle pogingen om tot een wijzigingsprotocol te komen, berichtte mijn ambtgenoot van Mongolië mij in juni 2012 dat het Verdrag toch zou worden opgezegd, tegelijk met de verdragen met Luxemburg, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), en het wetsvoorstel daarvoor aan het parlement zou worden voorgelegd. Hij beschouwde het aanbod van 5% als onvoldoende en stelde in zijn brief voor te heronderhandelen over een geheel nieuw verdrag.

In een reactie heb ik duidelijk gemaakt dat ik onaangenaam verrast en teleurgesteld was door het voornemen van de regering van Mongolië en de wijze waarop te werk was gegaan. Ik heb de positie van Nederland toegelicht en aangegeven dat er sprake moest zijn van een misverstand, onder verwijzing naar de bereidheid van Nederland tot onderhandeling en de acceptatie van 5% voor deelnemingsdividenden. Daarbij heb ik benadrukt dat Nederland het verdragstarief van 5% reeds had verwerkt in het concept-wijzigingsprotocol en ik ervan was uitgegaan dat Mongolië zijn andere wensen zou opnemen in het concept, zonder dat het alleen opnemen van 5% een afwijzing van die andere wensen inhield, wat kennelijk wel werd verondersteld.

Verder heb ik sterk benadrukt dat onderhandeling over een wijzigingsprotocol ook een veel efficiëntere benadering zou zijn dan onderhandeling over een heel nieuw verdrag en onderhandeling over een nieuw verdrag aanzienlijke vertraging tot gevolg zou hebben, waardoor tijdelijk een verdragsloze situatie zou ontstaan.

Ook bezoeken van de scheidende Nederlandse ambassadeur, de nieuwe Nederlandse ambassadeur en de directeur van de directie Azië en Oceanië van Buitenlandse Zaken hebben Mongolië niet tot andere gedachten gebracht. Tot mijn teleurstelling heb ik moeten constateren dat de parlementaire toelichting in Mongolië een verkeerd beeld schetst van de Nederlandse positie.

Het nieuwe Mongoolse parlement heeft het wetsvoorstel voor opzegging goedgekeurd op 2 november 2012. Nederland heeft per diplomatieke nota zijn teleurstelling over de opzegging uitgesproken, met de toevoeging dat het grote waarde blijft hechten aan samenwerking en wil onderhandelen over een nieuw verdrag.

In mijn brief van 11 januari 2013 aan de nieuwe viceminister van Financiën heb ik de bereidheid tot onderhandeling wederom uitgesproken en voorgesteld dit jaar een werkbezoek te brengen aan Mongolië (thans voorzien voor begin juni) en de onderhandeling op te starten. Een reactie binnen afzienbare termijn is toegezegd.

(Belastingtechnische) gevolgen van de opzegging van het Verdrag

Na de goedkeuring door het Mongoolse parlement voor opzegging zijn de diplomatieke nota’s daarover gewisseld. Op grond van artikel 33 zal het Verdrag vanaf 1 januari 2014 niet langer van toepassing zijn. In het Tractatenblad van 20 februari 2013 (Trb. 2013, 33) is inmiddels mededeling gedaan van de opzegging.

Vanaf 1 januari 2014 ontstaat derhalve een verdragsloze situatie in de relatie met Mongolië. Dit betekent dat vanaf die datum alleen de nationale belastingwetgeving van Mongolië, evenals die van Nederland, zal gaan gelden. Voor dividenden, interest en royalty’s die vanuit Mongolië worden betaald aan inwoners van Nederland (natuurlijke personen en vennootschappen), houdt dit in dat de nationale Mongoolse bronheffingen daarop van toepassing zullen zijn vanaf 1 januari 2014 (20% voor alle drie categorieën). Overige inkomsten die vanuit Mongolië zullen worden betaald aan inwoners van Nederland, zullen, afhankelijk van de Mongoolse wetgeving, wel of niet belast worden. Nederland zal voor al deze inkomsten bezien of vermindering ter voorkoming van dubbele belasting kan worden verleend op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.

Vervolg

In de Notitie, en ook in de brief van 14 maart 2012 (Kamerstuk 25 087, nr. 31), is aan het verdragsbeleid met ontwikkelingslanden (waaronder Mongolië) bijzondere aandacht besteed. Conform dit beleid heeft de Kamer bij de behandeling van de Notitie de motie van de leden Groot en Braakhuis aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om ontwikkelingslanden de ruimte te geven voor heffing van bronbelastingen (Kamerstuk 25 087, nr. 20).

Bij de onderhandelingen met Mongolië zullen de uitgangspunten worden gehanteerd, zoals neergelegd in de Notitie en in de motie. De voorgenomen onderhandelingen sluiten aan bij de afspraken met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om bestaande verdragen tegen het licht te houden en te kijken naar de effecten voor de belastinginkomsten van ontwikkelingslanden.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

Naar boven