25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 339 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2024

In het Inclusive Framework (IF)1 georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is de afgelopen jaren intensief gewerkt aan het bereiken van overeenstemming over de herziening van het internationale belastingsysteem.2 Hierbij zijn meer dan 140 landen aangesloten, waaronder alle OESO-landen, G20-landen en veel ontwikkelingslanden. Afgelopen 28 tot en met 30 mei heeft een belangrijke vergadering van het IF plaatsgevonden (IF-vergadering). Op deze vergadering waren meer dan 400 afgevaardigden uit 127 landen en 13 internationale organisaties aanwezig.

Tijdens de IF-vergadering is wederom een belangrijke stap gezet in het toewerken naar overeenstemming over de herziening van het internationale belastingsysteem. De deelnemende landen hebben namelijk niet alleen nadrukkelijk hun steun uitgesproken aan dit cruciale dossier, maar ook afgesproken dat het doel is om eind juni het multilateraal verdrag af te ronden en open te stellen voor ondertekening waardoor een deel van deze herziening (Pijler 1) geïmplementeerd kan worden. Er wordt een hele belangrijke stap gezet als het lukt om een multilateraal akkoord op Pijler 1 te bereiken.

In deze brief zal ik uw Kamer informeren over de laatste ontwikkelingen rondom Pijler 1 en de appreciatie daarvan door Nederland. Daarnaast zal ik in deze brief stilstaan bij een aantal andere onderwerpen die tijdens deze IF-vergadering aan bod zijn gekomen.

De internationale herziening van het belastingstelsel draagt bij aan een internationaal gelijk speelveld, omdat hiermee een verdergaande harmonisatie van belastingregels wordt bewerkstelligd. Hiermee kan ook internationale belastingconcurrentie worden tegengegaan, omdat een uniformer ondernemings- en vestigingsklimaat ontstaat. Ik eindig deze brief met een aantal aanvullende overwegingen omtrent het vestigingsklimaat in relatie tot internationale afspraken.

1. Pijler 1

1.1 Achtergrond Pijler 1

Het verzoek om een herziening van het internationale belastingsysteem kwam op vanwege de vraag of de huidige internationale regels nog wel passend zijn in de digitaliserende en globaliserende wereld. Deze herziening bestaat uit Pijler 1 en Pijler 2. Pijler 2 bevat afspraken over een wereldwijd effectief minimumniveau van belastingheffing bij multinationals. Over Pijler 2 is al eerder overeenstemming bereikt. Deze brief heeft betrekking op Pijler 1. Pijler 1 bestaat uit Bedrag A en Bedrag B.

Bedrag A van Pijler 1 is een herverdeling van heffingsrechten over een deel van de winsten van de grootste en meest winstgevende multinationals. Dit zijn ondernemingen met een omzet van meer dan 20 miljard euro en een winstmarge (winst ten opzichte van de omzet) van meer dan 10%.3 Dit betreft ongeveer de 100 grootste bedrijven. Landen waar bedrijven veel afnemers of gebruikers hebben, krijgen op basis van Bedrag A extra heffingsrechten. Andere landen zullen heffingsrechten moeten inleveren om te voorkomen dat de herverdeelde winsten dubbel worden belast. Voor de implementatie van Bedrag A is een multilateraal verdrag (Multilateral Convention (MLC)) opgesteld.4 Onderdeel van de MLC is een bepaling op basis waarvan alle deelnemende landen geen digitale dienstenbelastingen mogen heffen.

De MLC zal pas inwerking treden nadat voldoende landen (minimaal 30 landen waarin in totaal minimaal 60% van de bedrijven die onder Pijler 1 vallen is gevestigd) hun nationale goedkeuringsprocessen hebben doorlopen en het verdrag hebben geratificeerd. Bedrag A is namelijk een herverdeling van heffingsrechten en kan daarom alleen werken als voldoende landen meedoen. Het is hierbij belangrijk om op te merken dat een groot deel van de ondernemingen die binnen de reikwijdte van Bedrag A zouden vallen, een hoofdkantoor in de Verenigde Staten heeft. Dat maakt het voor inwerkingtreding van de MLC essentieel dat de Verenigde Staten meedoet aan Bedrag A.

Bedrag B beoogt een vereenvoudiging van bestaande internationale afspraken voor winsttoerekening aan marketing- en verkoopactiviteiten. Het gaat daarbij om een vereenvoudiging van de toepassing van het algemeen gehanteerde arm’s-lengthbeginsel.5 Bedrag B is niet beperkt tot de grootste multinationals zoals Bedrag A.

Op 19 februari 2024 is een rapport6 van het IF verschenen over Bedrag B dat is opgenomen in de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.7 De toepassing van Bedrag B is vooralsnog optioneel voor landen en is met name een handreiking naar ontwikkelingslanden. De huidige toepassing van het arm’s-lengthbeginsel is voor deze landen namelijk arbeidsintensief en vergt veel capaciteit. Nederland zal middels een beleidsbesluit de wijze van implementatie in Nederland kenbaar maken en daarmee de toepassing van Bedrag B in bepaalde landen accepteren. Hiermee wordt dubbele belasting zoveel mogelijk voorkomen.

1.2 Uitkomst IF-vergadering

Tijdens de IF-vergadering hebben landen uitgesproken dat ze nog steeds gecommitteerd zijn aan het afronden van de onderhandelingen over Pijler 1. In een openbaar statement van de voorzitters van het IF worden de uitkomsten van de vergadering gedeeld (zie bijlage 1).8 In dit statement is te lezen dat de werkzaamheden aan Pijler 1, bestaande uit de MLC voor Bedrag A en een raamwerk voor Bedrag B, bijna afgerond zijn. Het doel is om de MLC eind juni afgerond te hebben zodat het open kan worden gesteld voor ondertekening. Frankrijk en Brazilië hebben aangegeven bereid te zijn een ondertekeningsceremonie te organiseren. Het raamwerk voor Bedrag B waar in het statement aan gerefereerd wordt, zal voortborduren op het in februari uitgebrachte rapport.

1.3 Nederlandse positie

Nederland is altijd voorstander geweest van een internationaal akkoord op Pijler 1. Daarom blijft Nederland er net als de overige IF-landen op inzetten om de MLC zo spoedig mogelijk af te ronden zodat deze eind juni voor ondertekening kan worden opengesteld. Een herziening van het internationale belastingsysteem is het meest effectief als zoveel mogelijk landen meedoen. Het is daarom ook belangrijk dat tijdens de IF-vergadering is uitgesproken dat de OESO toewerkt naar afronding in juni en dat we met zó veel landen zó dicht bij overeenstemming zijn op deze grootschalige herziening van het internationale belastingstelsel.

Als technische overeenstemming daadwerkelijk is bereikt, wordt de MLC zoals gezegd eind juni opengesteld voor ondertekening. Voordat de MLC vervolgens inwerking kan treden, dienen landen via hun nationale procedures de MLC te ratificeren. Daarbij is het van belang dat zo veel mogelijk landen, waaronder in ieder geval de Verenigde Staten, de MLC ratificeren.

Ik ben ervan overtuigd dat multilaterale samenwerking en internationale fiscale afspraken essentieel zijn en bijdragen aan een uniform speelveld. Daarnaast steun ik de doelstellingen van Pijler 1, waaronder het alloceren van meer heffingsrechten aan landen waar afnemers of gebruikers zitten en het tegengaan van een wirwar aan unilaterale digitale dienstenbelastingen. Dit neemt echter niet weg dat het tot op heden behaalde resultaat een pakket is van compromissen waardoor de regelgeving complex is geworden en de uitvoerbaarheid voor zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst een uitdaging zal zijn. Nederland heeft in de onderhandelingen altijd aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid van de regelgeving en zal dat blijven doen. Gezien de complexiteit is ook bij een snel akkoord een ruime implementatieperiode noodzakelijk om de uitvoerbaarheid te borgen.

Alle aspecten in overweging nemende, wordt er een heel belangrijke stap gezet als het lukt om een multilateraal akkoord op Pijler 1 te bereiken. Zoals gezegd hoopt Nederland daarom op een spoedige afronding en blijft zich daar dan ook voor inzetten. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de ontwikkelingen, de inhoud van het eventuele bereikte akkoord en de mogelijke vervolgstappen. Bij de (planning van de) uiteindelijke ratificatie van de MLC zullen alle bovenstaande aspecten, tezamen met de keuzes en tijdlijnen van onze geopolitieke partners binnen en buiten de EU, goed meegewogen moeten worden.

2. Overige onderwerpen IF-vergadering

Naast de hierboven beschreven ontwikkelingen op Pijler 1, zijn ook andere belangrijke onderwerpen besproken. Hieronder zal ik ingaan op het multilaterale instrument ter implementatie van de subject-to-tax-rule (STTR MLI) uit Pijler 2 en het onderwerp belastingen en ongelijkheid.9

Tevens zijn op de IF-vergadering capaciteitsopbouw en programma’s voor technische assistentie aan bod gekomen. Een groot deel van het programma stond in het teken van de implementatie van beide Pijlers. Ook is gereflecteerd op de manier waarop binnen het IF gewerkt wordt. Daarnaast heeft Nederland van de gelegenheid gebruik gemaakt om aan te kondigen dat we in het najaar in samenwerking met de OESO een evenement gaan organiseren waarin met verschillende landen gesproken zal worden over de implementatie van Pijler 2.

2.1 STTR MLI

Als onderdeel van Pijler 2 heeft het Inclusive Framework in 2023 een (model)verdragsbepaling ontwikkeld, de zogenaamde subject-to-tax-rule (STTR).10 Deze bepaling is met name bedoeld voor ontwikkelingslanden. De STTR moet voorkomen dat (ontwikkelings)landen door een belastingverdrag af moeten zien van een bronheffing op bepaalde uitgaande betalingen, terwijl deze in het land van de ontvanger onvoldoende worden belast.

De STTR zorgt ervoor dat het land van de betaler, in afwijking van overige bepalingen van het belastingverdrag, (ook) het recht heeft om deze betalingen (tot een bepaald maximum) te belasten als het land van de ontvanger de betalingen onvoldoende belast. Het gaat hierbij onder meer om rentebetalingen, royaltybetalingen en betalingen voor diensten. De bepaling is alleen van toepassing op betalingen tussen verbonden entiteiten. Bij de beoordeling of de betalingen in het land van de ontvanger onvoldoende worden belast, geldt als uitgangspunt een (nominaal) belastingtarief van minder dan 9%.

Binnen het IF is afgesproken dat landen die de betreffende betalingen onderwerpen aan een tarief van minder dan 9% (nominaal) de STTR opnemen in hun belastingverdragen met ontwikkelingslanden als deze daar om verzoeken.11 Dit kan via een bilateraal overeengekomen wijzigingsprotocol of via een daarvoor ontwikkeld multilateraal instrument, het STTR MLI. Dit STTR MLI is bedoeld als middel voor ontwikkelingslanden met meerdere belastingverdragen om de STTR op een efficiënte wijze in meerdere verdragen tegelijk te laten doorwerken.

Op 19 september 2024 zal een ondertekeningsceremonie plaatsvinden van het STTR MLI, waar ook Nederland voor is uitgenodigd. Nederland heeft geen verzoeken van ontwikkelingslanden ontvangen om de STTR door te laten werken in Nederlandse belastingverdragen. Hierbij speelt dat Nederland de betalingen waar de STTR betrekking op heeft niet onderwerpt aan een nominaal tarief van minder dan 9%. Alleen in zeer theoretische gevallen zou de STTR in 2024 van toepassing kunnen zijn voor betalingen die worden ontvangen door een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi). Vanwege de wijziging in het vbi-regime per 1 januari 2025 vallen dergelijke betalingen vanaf dan onder een uitzondering van de STTR voor gereguleerde beleggingsfondsen.12

Ondanks de beperkte betekenis van de STTR voor Nederlandse verdragen, ondersteunt het huidige kabinet het principe van de STTR. De STTR gaat namelijk uit van de basisgedachte dat een land om tot een redelijke verdeling van heffingsrechten te komen afziet van het heffen van nationaalrechtelijke bronheffingen vanuit de veronderstelling dat de betreffende betalingen in het land van de ontvanger «normaal» worden belast.

Tijdens de ondertekeningsceremonie op 19 september bestaat tevens de mogelijkheid voor landen die de betreffende betalingen wel belasten tegen een tarief van ten minste 9% om met een verklaring uitdrukking te geven aan de steun voor de STTR. De vraag of Nederland de STTR MLI of een dergelijke steunverklaring zal ondertekenen, wordt aan het nieuwe kabinet gelaten.

2.2 Belastingen en ongelijkheid

Tijdens de IF-vergadering heeft een discussie plaatsgevonden over het onderwerp «Tax and Inequality» waar Nederland actief aan heeft deelgenomen. In de discussies is onder andere ingegaan op de bevindingen uit het IBO Vermogensverdeling.13 Ook tijdens een eerdere technische werkgroep van de OESO is hierover een uitgebreide presentatie gegeven. Nederland heeft in deze discussie benadrukt dat het van belang is om stapsgewijs de problematiek en mogelijke beleidsoplossingen te onderzoeken voordat al voor een bepaalde oplossingsrichting gekozen wordt. Zowel de OESO als diverse andere landen hebben positief gereageerd op de opmerking van Nederland dat het belangrijk is dat de OESO met dit onderwerp aan de slag gaat. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de aangenomen moties van de leden Van der Lee, Alkaya, Idsinga, Van Eijk, Dijk en Maatoug over de belastingheffing van zogenoemde «high net worth individuals».14 Op een later moment zal ik u separaat informeren over de ontwikkelingen op dit onderwerp.

3. Het belang van internationale afspraken voor ons vestigingsklimaat

Met de bereikte resultaten op de IF-vergadering hebben landen opnieuw laten zien bereid te zijn internationale afspraken te maken op het gebied van belastingheffing. Nederland is hier altijd voorstander van geweest, mede omdat dit bijdraagt aan een gelijk speelveld en daarmee internationale belastingconcurrentie tegengaat. Het maken van internationale afspraken komt daarmee ons vestigingsklimaat ten goede. Bij de implementatie van internationale afspraken is het raadzaam om in beginsel geen nationale verdere stappen («nationale koppen») te zetten.

Al sinds jaar en dag proberen landen aantrekkelijk te zijn om investeringen aan te trekken. Een van de manieren om aantrekkelijk te zijn is via voordelige fiscale regimes. Het streven naar een gunstig fiscaal klimaat vanuit het oogpunt van het vestigingsklimaat kan echter leiden tot verregaande belastingconcurrentie tussen landen (een race naar de bodem) en kan bovendien leiden tot mogelijkheden om belasting te ontwijken. Vergaande belastingconcurrentie en internationale ontwijkingsmogelijkheden zijn ongewenste fenomenen die alleen met internationale afspraken effectief bestreden worden. Daarnaast maakt het voldoen aan de verschillende wet- en regelgeving internationaal ondernemen complex en kostbaar. Het is daarom van belang om internationaal tot afspraken te blijven komen op belastinggebied, zoals de hierboven beschreven herziening van het internationale belastingstelsel in IF-verband.

Waar mondiale afspraken niet lukken, is samenwerking binnen Europa het voorkeursalternatief. Binnen de EU hebben bedrijven te maken met 27 verschillende belastingstelsels. Het aanpakken van fragmentatie en het verkleinen van verschillen tussen de 27 belastingstelsels zorgt voor een gelijker speelveld binnen de EU en verlaagt de administratieve lasten voor bedrijven. Dat verbetert de aantrekkelijkheid om in de EU te investeren en ondernemen, en versterkt het Europese concurrentievermogen ten opzichte van andere machtsblokken.

3.1 Recente ontwikkelingen

Er zijn zowel in EU- als OESO-verband de afgelopen jaren veel stappen gezet in de richting van een gemeenschappelijke aanpak in de bestrijding van internationale belastingontwijking. In EU-verband heeft dit geleid tot de eerste en tweede anti-belastingontwijkingsrichtlijnen ATAD1 en ATAD2. Het recente akkoord tot de introductie van een wereldwijde minimumbelasting van effectief 15% (Pijler 2) voorkomt bovendien dat landen zich genoodzaakt voelen hun tarieven steeds verder te verlagen in een race naar de bodem. Nederland heeft de Pijler 2-regels door middel van implementatie van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing per 31 december 2023 opgenomen in de nationale wetgeving. Deze maatregelen zijn nodig, maar ook complex. Het is een continue uitdaging om oog te houden voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst.

Een uniforme Europese aanpak kan ook het misbruik van doorstroomvennootschappen effectief bestrijden. Daartoe wordt op dit moment in Brussel over het Unshell-richtlijnvoorstel onderhandeld. Het beeld is dat er op korte termijn nog geen akkoord zal komen. Sommige lidstaten zijn bezorgd dat de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een disproportionele stijging van de administratieve lasten, en zetten in op een vereenvoudiging van de richtlijn. Aan de andere kant zou een minder vergaande richtlijn kunnen leiden tot een minder effectieve richtlijn ter bestrijding van het misbruik van doorstroomvennootschappen. Het demissionaire kabinet zet zich nog altijd actief in om tot een overeenkomst te komen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden of niet binnen een acceptabele termijn afgerond kunnen worden, dan kan Nederland overwegen om binnen Europa een kopgroep te vormen. Een laatste terugvaloptie is om over te gaan tot unilaterale maatregelen. Dit laatste heeft echter niet de voorkeur, omdat een nadeel van een unilaterale aanpak is dat misbruik zich kan verplaatsen naar landen die geen maatregelen nemen. Bovendien kan de situatie ontstaan dat Nederland eerst unilaterale maatregelen neemt en die vervolgens weer moet aanpassen als op een later tijdstip de Unshell-richtlijn alsnog ingevoerd wordt. De onderhandelingen liggen immers nog niet stil. Dat zou een stijging van de administratieve lasten voor bedrijven betekenen, evenals van de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst. Tot slot brengen sommige denkbare unilaterale maatregelen het risico in zich dat ze niet alleen ontwijkende structuren, maar ook reële economische activiteiten raken, en daarmee het ondernemings- en vestigingsklimaat negatief beïnvloeden. Het is aan een nieuw kabinet om dit te wegen.

3.2 Nederlandse positie

Bij de implementatie van internationale afspraken is het raadzaam om in beginsel geen nationale verdere stappen («nationale koppen») te zetten. Een strengere implementatie leidt namelijk mogelijk tot concurrentienadeel voor Nederlandse bedrijven en kan investeringen van buitenlandse bedrijven in Nederland ontmoedigen. Het draagt bij aan stabiel en voorspelbaar fiscaal beleid om Europese regels steeds als uitgangspunt te nemen. Wanneer internationale oplossingen niet binnen bereik zijn, kan Nederland bezien of het een kopgroep vormt met andere Europese landen, of anders toch nationaal maatregelen neemt. Uiteraard geldt bij afwezigheid van internationale oplossingen eveneens dat de effecten op het Nederlandse ondernemings- en vestigingsklimaat zorgvuldig moeten worden meegewogen. Een volgend kabinet kan overwegen om maatregelen te nemen om fiscale belemmeringen weg te nemen op terreinen waar Nederland momenteel minder aantrekkelijk is dan vergelijkbare landen. Het bouwstenenrapport biedt hiertoe enkele beleidsopties.15

4. Tot slot

Met de uitkomsten van de IF-vergadering hebben we wederom een stap gezet in de richting van het behalen van een resultaat op Pijler 1. Daar ben ik tevreden mee, want afspraken op het terrein van internationale belastingheffing dragen bij aan een uniform ondernemings- en vestigingsklimaat. Naar mening van het demissionaire kabinet is het in het belang van het ondernemings- en vestigingsklimaat om fiscaal in te zetten op mondiale of Europese afspraken. Bij de implementatie van internationale afspraken is het raadzaam om in beginsel geen nationale verdere stappen te zetten.

De komende periode zal duidelijk worden of daadwerkelijke overeenstemming op Pijler 1 behaald zal worden en hoe die eruit zal komen te zien. Nederland blijft zich inspannen om de internationale onderhandelingen tot een succesvol einde te brengen.

Ik zal de (internationale) ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden en ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Het OESO/G20 Inclusive Framework on BEPS is in 2016 gevormd met het oog op implementatie van de maatregelen uit het OESO/G20-project om grondslaguitholling en winstverschuiving tegen te gaan (het BEPS-project) en verdere internationale samenwerking op het gebied van belastingheffing. Binnen het Inclusive Framework werken lidstaten en niet-lidstaten van de OESO op gelijke voet samen. Het Inclusive Framework heeft op het moment van schrijven van deze brief 147 leden waarvan slechts enkele niet meedoen aan de herziening van het internationale belastingstelsel.

X Noot
2

Eerder heb ik u geïnformeerd over de voortgang van deze herziening. De meest recente Kamerbrieven over dit onderwerp betreffen Kamerstukken II 2023/24 25 087, nr. 322, Kamerstukken II 2022/23 25 087, nr. 319, Kamerstukken II 2022/23 25 087, nr. 300, Kamerstukken II 2020/21 25 087, nr. 285, Kamerstukken II 2020/21, 25 087, nr. 284 en Kamerstukken II 2020/21, 25 087, nr. 281.

X Noot
3

Bij succesvolle implementatie zal de omzetdrempel worden verlaagd naar EUR 10 miljard. Hierdoor zullen in de toekomst meer bedrijven onder de reikwijdte komen te vallen.

X Noot
4

Dit betreft niet het multilateraal instrument om de subject-to-tax-rule te implementeren (STTR MLI). In paragraaf 2.1 ga ik in op deze STTR MLI.

X Noot
5

Het uitgangspunt van het arm's-lengthbeginsel is dat gelieerde lichamen voor fiscale doeleinden worden verondersteld onderling onder dezelfde voorwaarden te handelen als onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. Dit beginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet Vpb 1969 en verder uitgewerkt in het Verrekenprijsbesluit.

X Noot
6

OECD (2024), Pillar One – Amount B: Inclusive Framework on BEPS, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris, https://doi.org/10.1787/21ea168b-en.

X Noot
7

OECD (2022), OECD Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations 2022, OECD Publishing, Paris, https://doi.org/10.1787/0e655865-en.

X Noot
9

Ter onderscheiding van het (BEPS) MLI, het multilateraal instrument om de uitkomsten van het BEPS-project in belastingverdragen te implementeren (Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving, Trb. 2017, 194 ).

X Noot
10

OECD (2023), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – Subject to Tax Rule (Pillar Two): Inclusive Framework on BEPS, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris, https://doi.org/10.1787/9afd6856-en.

X Noot
11

Outcome Statement on the Two-Pillar Solution to Address the Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – 11 July 2023 – OECDOutcome Statement on the Two-Pillar Solution to Address the Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – 11 July 2023 – OECD, https://www.oecd.org/tax/beps/outcome-statement-on-the-two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-july-2023.htm.

X Noot
12

Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling, Stb. 2023, 503.

X Noot
13

«Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling», IBO vermogensverdeling, https://open.overheid.nl/documenten/ronl-c2da23e05fef0df2b0cd79ff09c88c673d3b3e95/pdf

X Noot
14

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 75, Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 76, Kamerstukken II 2023/24, 25 087, nr. 330 en Kamerstukken II, 25 087, nr. 333.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2023–2024, 32 140, nr. 180.

Naar boven