25 086
Goedkeuring van de op 28 november 1994 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (Trb. 1995, 71), de op 23 januari 1995 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds en de Republiek Kazachstan, anderzijds (Trb. 1995, 144), de op 9 februari 1995 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds en de Republiek Kirgizstan, anderzijds (Trb. 1995, 145) en de op 6 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Wit-Rusland, anderzijds (Trb. 1995, 143)

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 mei 1997

De ondergetekenden hebben met belangstelling kennis genomen van de bijdragen van de diverse fracties met betrekking tot de goedkeuring van de partnerschaps- en samenwerkingsverdragen van de Gemeenschappen en hun lid-staten met Moldavië, Kazachstan, Kirgizstan en Wit-Rusland. Aangezien de voorkeur bestaat voor de benaming «Belarus» in plaats van «Wit-Rusland», zal hieronder de naam «Belarus» worden gebruikt.

Gezien de kritische kanttekeningen die de leden van de verschillende fracties hebben gemaakt ten aanzien van de goedkeuring van het verdrag met Belarus in het licht van de recente politieke ontwikkelingen in Belarus, en in lijn met de conclusies van de Algemene Raad van 24 februari jl. alsmede de verklaring van de Algemene Raad van 29 april jl., meent de regering dat voortzetting van de goedkeuring van het partnerschapsverdrag met Belarus in dit stadium niet wenselijk is. De regering heeft in dit verband kennis genomen van de resolutie van 10 april jl. van het Europees Parlement, waarin het heeft verklaard dat het dat verdrag niet zal goedkeuren voordat Belarus overtuigende stappen heeft ondernomen op het gebied van het democratiseringsproces en de economische hervormingen.

Tegen deze achtergrond dienen ondergetekenden een nota van wijziging in waarbij de goedkeuring van het verdrag met Belarus in het onderhavige voorstel van wet komt te vervallen. Te zijner tijd, mocht de situatie in Belarus veranderingen ten goede laten zien, zal een nieuw voorstel van wet worden ingediend waarin de goedkeuring van het partnerschaps- en samenwerkingsverdrag met Belarus wordt gevraagd.

De vragen zullen zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag worden beantwoord.

Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA waarom het zo lang geduurd heeft na de ondertekening van de laatste van deze vier verdragen voordat deze aan de Kamer zijn gestuurd, kan geantwoord worden dat alvorens de onderhavige verdragen ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal te overleggen, de regering de uitdrukkelijke behandeling van de soortgelijke verdragen met Rusland en Oekraïne af wilde wachten. Op 29 oktober 1996 aanvaardde de Eerste Kamer de verdragen met Rusland en Oekraïne, waarna op 1 november de onderhavige verdragen ter stilzwijgende goedkeuring zijn overgelegd.

Voor de vraag van deze leden naar de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie door de EU-lid-staten en de verdragspartners geldt het volgende:

landratificatie verdrag met Moldaviëratificatie verdrag met Kazachstanratificatie verdrag met Kirgizstanratificatie verdrag met Belarus
België    
Denemarken14.12.19958.7.19968.7.199614.12.1995
Duitsland    
Finlandn.v.t. 9.7.19969.7.1996 
Griekenland   30.7.1996
Spanje 30.1.199630.1.199630.1.1996
Frankrijk26.02.199726.2.19977.3.1997 
Ierland24.05.199624.5.199624.5.199624.5.1996
Italië    
Luxemburg    
Oostenrijkn.v.t.26.9.9626.9.199630.10.1996
Portugal    
Verenigd Koninkrijk14.06.199614.6.199614.6.199614.6.1996
Zwedenn.v.t.17.7.199617.7.199617.7.1996
EG    
Moldavië15.02.1996
Kazachstan 
Kirgizstan 
Belarus4.5.1995
Instemming Europees Parlement30.11.199513.3.199730.11.1995 

Zoals hierboven uiteengezet, kan wat betreft de instemming van het Europees Parlement met het verdrag met Belarus worden opgemerkt dat het Europees Parlement niet in zal stemmen zolang er geen democratische oplossing is voor het huidige conflict tussen het wettige parlement en de president van Belarus.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de huidige situatie in Belarus aan de opschortingsclausule van het partnerschapsverdrag voldoet in geval van ernstige mensenrechtenschendingen.

Hierop antwoorden wij, dat de zowel in West-Europa als in Belarus levende verwachtingen dat de in 1994 met grote meerderheid verkozen President Loekasjenko een hervormingsgezinde koers zou varen sindsdien niet bewaarheid zijn geworden. Van opschorting van het onderhavige verdrag met Belarus kan eerst sprake zijn nadat het in werking is getreden (artikel 102, tweede lid). Onder de huidige omstandigheden heeft de Algemene Raad van 24 februari jl. te kennen gegeven inwerkingtreding van het verdrag met Belarus niet wenselijk te vinden. Dit standpunt is door de Algemene Raad van 29 april herhaald

De leden van de fractie van de PvdA, evenals de leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de huidige ontwikkelingen in Belarus, waarbij de leden van de CDA-fractie tevens vragen om een uiteenzetting te geven over de ontwikkeling van de machtsverhoudingen tussen de president, de Opperste Sovjet en het Constitutioneel Hof in Belarus. Wij delen de zorg van deze leden. Het initiatief van President Loekasjenka om een referendum uit te schrijven, dat onder meer voorstellen deed voor aanpassing van de Grondwet van 1994, was ingegeven door zijn wens het langlopende conflict met een deel van de 13e Opperste Sovjet in zijn voordeel te beslechten. Gesteund door de uitslag van het referendum, dat onder dubieuze omstandigheden heeft plaatsgevonden, heeft de president een herkaveling van de volksvertegenwoordiging doorgevoerd, waarbij een veertigtal parlementariërs van de oppositie hun zetel hebben verloren. Voorts benoemt hij thans de helft van de leden van het Constitutionele Hof, waaronder de Voorzitter. Hiermee is in de praktijk een einde gemaakt aan het systeem van de scheiding der machten.

Het Constitutionele Hof heeft medio oktober op basis van artikel 148 van de Grondwet van 1994 geoordeeld dat het voorgenomen referendum slechts een consultatief karakter zou kunnen hebben. President Loekasjenka heeft daarop per decreet dit vonnis nietig verklaard. Dit is niet in overeenstemming met de wet.

Decreet 336 van 1 september 1995 dat de activiteiten van de Vrije Vakbond opschort en zijn bankrekening blokkeert is de regering bekend. Het Constitutionele Hof heeft decreet 336 weliswaar ongrondwettig verklaard, maar de Vrije Vakbond kan geen vakbondsactiviteiten meer ontplooien als gevolg van dit decreet. Voorts is sprake van structurele intimidatie door de autoriteiten van vakbonden en andere arbeidersorganisaties. De regering is niet bekend met een presidentieel decreet dat alle demonstraties tijdens het oogstseizoen zou verbieden. Medio maart 1997 heeft de president per decreet een verbod opgelegd aan demonstratie van veertig of meer personen.

De leden van de fractie van het CDA vragen ook naar de betekenis van het Unieverdrag tussen Rusland en Belarus. Hierop antwoorden wij, dat artikel 1 van het op 2 april 1997 ondertekende Unieverdrag tussen Belarus en de Russische Federatie bepaalt dat iedere staat van de Unie zijn soevereiniteit, onafhankelijkheid, territoriale integriteit, grondwet, nationale vlag, embleem en andere attributen van soevereiniteit zal behouden. Artikel 5 bepaalt bovendien dat de Unie geen afbreuk doet aan eerdere verdragsverplichtingen. Het verdrag blijkt derhalve oprichting van een Slavische Unie te vertegenwoordigen die staatkundig vooralsnog weinig betekenis heeft. Op termijn zouden beide landen een gemeenschappelijke munt en fiscaal regime willen voeren.

De vraag of twee oppositieleiders eind 1996 politiek asiel hebben gekregen in de Verenigde Staten kan bevestigend worden beantwoord. In september 1996 hebben de leider van het Belarussische Patriottistische Front, Zenon Poznyak, en een medestander politiek asiel gekregen in de Verenigde Staten. Wat betreft de vraag van de CDA-fractie in hoeverre Belarus nog verwijderd is van een totalitair systeem, meent de regering, dat na het referendum van november 1996 in Belarus sprake is van een alleenheerschappij van President Loekasjenka. Op basis van de geconstateerde toename van politieke repressie en de machtige positie van de veiligheidsdiensten kan worden gesteld dat Belarus thans veel kenmerken vertoont van een dictatuur.

De leden van de fractie van de VVD vragen aan de regering om in te gaan op de schending van de mensenrechten in Kazachstan en Kirgizstan. Hierop antwoorden wij als volgt. De zorgwekkende situatie in (jeugd)gevangenissen in Kazachstan wordt, evenals meer in het algemeen de mensenrechtensituatie in dit land, al geruime tijd regelmatig op hoog niveau besproken met de Kazachse autoriteiten. De regering van Kazachstan geeft in deze gesprekken aan dat men zich ervan bewust is dat de situatie in gevangenissen soms ernstig is. Als oorzaak voor de overvolle gevangenissen noemen de Kazachse autoriteiten doorgaans de sterk gestegen criminaliteit. Daarnaast noemt men ook de grote economische problemen waardoor adequate financiering van het gevangeniswezen vaak moeilijk is. Aan Kazachse zijde is men echter over het algemeen bereid in overleg met internationale partners te zoeken naar een oplossing voor de mensenrechtenproblematiek in het algemeen en de gevangenissituatie in het bijzonder. Vanuit dit bewustzijn aan Kazachse zijde zal de kritische dialoog omtrent hogergenoemde fenomenen in het kader van het partnerschapsverdrag krachtdadig kunnen worden voortgezet.

Op de vraag naar de vooruitzichten van deze landen om toe te treden tot de Raad van Europa, antwoorden wij dat Kazachstan en Kirgizstan op dit moment geen uitzicht hebben om lid te worden van de Raad van Europa. De Raad van Europa onderzoekt momenteel wel de mogelijkheid om een aantal projecten in Kirgizstan te starten op het gebied van mensenrechten en juridische samenwerking. Kazachstan en Kirgizstan zijn overigens wel lid van de OVSE.

Wat betreft Moldavië wil de VVD-fractie graag weten hoe de uitvoering van het onderhavige verdrag in Moldavië is geregeld, aangezien dit land uit twee delen bestaat die nauwelijks met elkaar overweg kunnen. Daarbij vragen de leden van de fractie van de RPF naar de voortgang die is gemaakt in de kwestie van Trans-Dnjestrië. Hierop antwoorden wij als volgt. De uitvoering van het verdrag in Moldavië behoort tot de verantwoordelijkheid en competentie van de centrale Moldavische regering. Hoe een en ander in de praktijk zal uitwerken is nog niet bekend. Het verdrag is, zoals hierboven al is aangegeven, tot nog toe slechts door vier lid-staten bekrachtigd. Met de inwerkingtreding van het verdrag zal nog wel enige tijd gemoeid zijn.

Gebleken is dat president Lucinschi groot belang hecht aan het bereiken van een oplossing voor het conflict met Trans-Dnjestrië. In dat kader heeft hij de Russische regering bereid gevonden, naast de OVSE, op te treden als bemiddelaar in het conflict. Dit heeft recentelijk geleid tot overeenstemming om, overeenkomstig een desbetreffend OVSE-advies, het in 1994 gesloten Memorandum of Understanding tussen de Moldavische autoriteiten en de vertegenwoordigers van Trans-Dnjestrië aan te vullen. De territoriale integriteit van Moldavië is thans vastgelegd. Ondertekening van de definitieve versie van het MoU is voorzien voor mei. Er wordt algemeen van uitgegaan dat de vertegenwoordiger van Trans-Dnjestrië, Igor Smirnov, onder Russische druk heeft ingestemd met deze wijziging van het MoU. Het zal dienen als uitgangspunt voor verdere onderhandelingen tussen de autoriteiten van Moldavië en de vertegenwoordigers van Trans-Dnjestrië.

Uit officiële uitspraken van de regering in Chisinau valt af te leiden dat Moldavië wil worden behandeld als onafhankelijke, neutrale en soevereine staat. Er zijn geen tekenen dat de goede contacten tussen Moldavië en de Russische Federatie de bij de regering in Chisinau bestaande behoefte aan concrete samenwerking met het Westen, in casu met de EU, in de weg zouden staan. Dit geldt met name samenwerking op economisch terrein. Op welke wijze de onlangs benoemde Moldavische President gestalte zal willen geven aan de uitvoering van het onderhavige verdrag, is nog niet duidelijk.

Bij de leden van de VVD-fractie rijst de vraag in hoeverre deze akkoorden tegemoet komen aan een maximale marktopening van de EU, aangezien wordt erkend dat economische ontwikkeling en handel essentieel zijn om te komen tot een marktgerichte democratische staat. Tevens vragen deze leden in hoeverre de passages over marktopening te vergelijken zijn met de Europa-Akkoorden met Polen, Hongarije en Tsjechië.

Met de formule van de partnerschapsverdragen wordt van de zijde van de Europese Unie de doelstelling nagestreefd de landen te ondersteunen bij hun inspanningen de democratie te consolideren, de economie te ontwikkelen en de overgang naar een markteconomie te verwezenlijken. De akkoorden voorzien in marktopening (artikel 10 van de verdragen met Moldavië en Belarus, artikel 8 van de verdragen met Kazachstan en Kirgizstan) conform het beginsel van meestbegunstiging zoals neergelegd in artikel 1 van de GATT. Kwantitatieve invoerbeperkingen (artikel 13 van de verdragen met Moldavië en Belarus en artikel 11 van de verdragen met Kazachstan en Kirgizstan) voor producten uit de betrokken landen worden afgeschaft, met uitzondering van handel in textielproducten en EGKS-producten. Verder kennen de partnerschapsverdragen met Wit-Rusland en Moldavië, parallel aan de partnerschapsverdragen met Oekraine en Rusland, een perspectief op een vrijhandelsakkoord. Evenals voor Rusland en Oekraine is het jaar 1998 aangegeven waarin partijen zich zullen beraden over een dergelijke mogelijkheid. De akkoorden met Kazachstan en Kirgizstan voorzien niet expliciet in deze mogelijkheid, maar wel wordt in algemene zin gerefereerd aan een mogelijke uitbreiding van de bepalingen inzake de onderlinge handel in goederen. Autonome (eenzijdige) marktopening wordt geboden onder het Algemeen Preferentieel Systeem (APS) van de Europese Unie. Additioneel aan bovengestelde beantwoording kan nog gesteld worden dat zolang er nog geen sprake is van vrijhandel, de Unie's marktopening naar deze landen, opgenomen in de onderhavige verdragen, vanzelfsprekend conform de regels van de WTO zal zijn.

Omdat partnerschapsverdragen geen preferentiële verdragen zijn, betekent dit dat elke marktopening in zijn geheel geldt, voor een ieder. Dit houdt in dat marktopeningen voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten ook gelden voor landen die lid zijn van de WTO.

De Europa-Akkoorden (preferentiële verdragen) gaan in dit opzicht veel verder. De Europa-Akkoorden voorzien tevens in een geleidelijke instelling van een vrijhandelszone binnen tien jaar. Dit komt omdat de Europa-Akkoorden vanwege de geografische ligging en historische banden een veel verdergaande integratie tot doel hebben (cq. toetreding) dan de partnerschapsverdragen.

Met betrekking tot het goederenverkeer vraagt de VVD-fractie waarom er voor gekozen is dat Moldavië en Wit-Rusland onder bepaalde voorwaarden kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen toepassen, terwijl Kazachstan en Kirgizstan dat niet kunnen, maar deze laatste landen wel eerder kunnen overgaan tot het nemen van vrijwaringsmaatregelen.

Uitgangspunt van de onderhandelingen met de vier landen was, zo antwoorden wij, dat de uitzondering met betrekking tot beschermende maatregelen niet zou worden opgenomen in het desbetreffende artikel (artikel 13 van de verdragen met Moldavië en Wit-Rusland, artikel 11 van de verdragen met Kazachstan en Kirgizstan). Het gaat bij deze passage om structurele problemen in bepaalde industrieën of sectoren. Naar het voorbeeld van de partnerschapsverdragen met Rusland en Oekraine is het Moldavië en Wit-Rusland tijdens de onderhandelingen echter toch gelukt deze concessie te verkrijgen. Kirgizstan en Kazachstan waren in dit opzicht minder succesvol. In de verdragen met alle vier de landen is een artikel met een vrijwaringsclausule opgenomen die bepaalt dat bij geleden schade vrijwaringsmaatregelen genomen kunnen worden. In het geval van Moldavië en Belarus hebben deze landen bedongen dat invoerbeperkende maatregelen kunnen worden genomen bij een verwachte bedreiging van kwetsbare of jonge industrieën en sectoren. Het resultaat van het verschil tussen de verdragen is dat bij Moldavië en Wit-Rusland «aanzienlijke» schade moet worden aangetoond en bij Kazachstan en Kirgizstan enkel het hebben van «schade» voldoet om een vrijwaringsmaatregel te nemen.

Op de vraag van de VVD-fractie hoeveel vergunningen voor de invoer van EGKS-producten door Moldavië, Kirgizstan en Wit- Rusland op grond van titel III (Goederenverkeer) reeds zijn aangevraagd en hoeveel van deze aanvragen zijn gehonoreerd, kan geantwoord worden dat in 1996 en 1997 door Moldavië, Kirgizstan en Wit-Rusland geen aanvragen zijn gedaan. Dientengevolge zijn er ook geen aanvragen voor de invoer van EGKS-producten gehonoreerd.

De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze en met welke middelen de in de verdragen genoemde doelstelling wordt nagestreefd om inspanningen van het betreffende land om onder meer zijn democratie te consolideren te ondersteunen. Hierop antwoorden wij, dat de Europese Unie via het TACIS-programma diverse programma's gericht op democratisering ondersteunt. Nederland zal waar mogelijk een eigen bijdrage leveren aan de consolidatie van de democratiseringsprocessen in genoemde landen door de uitvoering van MATRA-projecten (in Belarus) en OS-projecten (in Moldavië, Kazachstan en Kirgizstan).

De leden van de D66-fractie vragen wat precies de specifieke omstandigheden van de verschillende landen zijn geweest, waardoor het mogelijk was met Moldavië en Belarus verdergaande akkoorden te sluiten dan met Kazachstan en Kirgizstan. Hierop antwoorden wij, dat alle akkoorden met de republieken van de voormalige Sovjet-Unie zijn gebaseerd op het standaard onderhandelingsmandaat van oktober 1992. Deze tekst was bijvoorbeeld voor Kirgizstan geheel acceptabel. Bij andere republieken is tijdens het onderhandelingsproces het kader wat verbreed afhankelijk van de specifieke mogelijkheden en wensen van beide zijden.

Op de vraag van de leden van de leden van de D66-fractie naar de onderlinge regionale samenwerking tussen de ex-Sovjet-staten, kan als volgt geantwoord worden.

Direct na het uiteenvallen van de USSR eind 1991 werd door een aantal voormalige USSR-deelrepublieken het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) opgericht. In de oorspronkelijke opzet zou het GOS een organisatie voor verregaande politieke, economische en militaire samenwerking gaan vormen. Al gauw bleek echter dat verschillende lid-staten sterk verschillende visies koesterden ten aanzien van het Gemenebest. De Russische Federatie wilde het GOS gebruiken om oude politieke en economische banden te bestendigen terwijl andere staten als Oekraïne het GOS slechts zagen als een orgaan voor meer vrijblijvend internationaal overleg. Ondanks de vele ontmoetingen van GOS-ministers en regeringsleiders die de afgelopen jaren plaatsvonden heeft de GOS-samenwerking tot op heden slechts op een aantal deelterreinen concreet vorm gekregen. Zo zijn onder GOS-auspiciën vredestroepen actief (onder andere in Tadzjikistan).

De GOS-lidstaten, die wel tot verdergaande onderlinge samenwerking bereid zijn, blijken dit in de praktijk buiten het GOS om te doen. Het meest vergaand in dit verband is de voorgestelde unie tussen Belarus en Rusland maar ook Rusland, Belarus, Kazachstan en Kirgizstan werken in een kwadrilaterale overeenkomst naar nauwere samenwerking. De vijf Centraal-Aziatische republieken werken samen in de Centraal-Aziatische Unie.

In het kader van de politieke dialoog met Moldavië en Belarus zal worden gestreefd naar nauwere samenwerking ter versterking van de stabiliteit en veiligheid in Europa, bij de naleving van democratische beginselen en bij de bevordering van mensenrechten.

Op de vraag van de leden van de D66-fractie op welke wijze deze samenwerking gestalte zal krijgen, antwoorden wij als volgt. In het geval van Belarus is door de recente ontwikkelingen een terugval te constateren in naleving van de democratische beginselen en eerbiediging van de mensenrechten. De EU heeft haar ernstige verontrusting hierover reeds verscheidene malen aan de Belarussische autoriteiten overgebracht. Mede op basis van de bevindingen van de missie onder leiding van oud-staatssecretaris Kosto, heeft de Algemene Raad van 24 februari jl. besloten verdere samenwerking met Belarus afhankelijk te stellen van vooruitgang op hogergenoemde gebieden. De EU heeft verklaard bereid te zijn dit proces actief te begeleiden en haar technische assistentie hierop af te stemmen, mits de Belarussische autoriteiten zelf overtuigende stappen ondernemen om verbeteringen door te voeren.

De politieke dialoog met Moldavië moet geïntensiveerd worden. De inwerkingtreding van het partnerschapsverdrag met Moldavië biedt hier een mogelijkheid toe.

Ook vragen voornoemde leden naar de reden dat in de verdragen met Kazachstan en Kirgizstan bovengenoemde onderwerpen van samenwerking niet expliciet worden genoemd. Hierop verwijzen wij naar de preambule van de verdragen met Kazachstan en Kirgizstan, waar de nauwere samenwerking ter versterking van de stabiliteit en veiligheid in Europa expliciet wordt genoemd.

De leden van de D66-fractie zouden tot slot nader willen worden geïnformeerd over de bevoegdheden, het functioneren en de samenstelling van de nog in te stellen Samenwerkingsraad, het Samenwerkingscomité en het Parlementair Samenwerkingscomité.

De Samenwerkingsraad, zo antwoorden wij, houdt toezicht op de uitvoering van het verdrag. Deze Samenwerkingsraad komt één keer per jaar, of telkens wanneer de omstandigheden dat vereisen, in Brussel bijeen. Dit is een vergadering van de minister van Buitenlandse Zaken van het betreffende land met zijn EU-collegae en de verantwoordelijke Commissaris. De Raad behandelt alle belangrijke vraagstukken die zich in het kader van het verdrag voordoen, en alle andere, bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang om de doelstellingen van het verdrag te bereiken. De Samenwerkingsraad wordt bij de vervulling van zijn taken bijgestaan door het Samenwerkingscomité.

Het Samenwerkingscomité wordt beurtelings voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie en het betrokken land. De lid-staten nemen deel op het niveau van de ambtenaren van de Raadswerkgroep Oost-Europa en Centraal-Azië. De Samenwerkingsraad bepaalt in zijn reglement van orde de taken van het Samenwerkingscomité. Deze omvatten onder meer de voorbereiding van de vergaderingen van de Samenwerkingsraad en de vaststelling van de werkwijze van het comité.

Het Parlementair Samenwerkingscomité dient als forum waar parlementsleden van het betrokken land en leden van het Europees Parlement met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Dit comité komt met door hem zelf te bepalen tussenpozen bijeen. Het Parlementair Samenwerkingscomité kan de Samenwerkingsraad verzoeken om terzake doende inlichtingen over de tenuitvoerlegging van het verdrag en kan aanbevelingen doen.

De leden van de fractie van de RPF vragen, onder verwijzing naar artikel 2 van de verschillende verdragen, naar de handhaving van de democratische beginselen in de vier republieken. Voor wat betreft de mensenrechtensituatie in Belarus verwijzen wij naar hetgeen daar hierboven over is gezegd.

In Moldavië zijn geen problemen met betrekking tot de mensenrechtensituatie in het algemeen en de godsdienstvrijheid in het bijzonder. In Trans-Dnjestrië is de situatie minder rooskleurig. Hopelijk verbetert deze situatie na de normalisatie van de intern-Moldavische betrekkingen.

Zowel de Kazachse president Nazarbajev als de Kirgizische president Akajev hebben door middel van referenda een sterke positie weten te verwerven. De invloed van beide parlementen, alhoewel op democratische wijze verkozen, is hierdoor relatief zwak. De vrijheid van godsdienst is in zowel Kirgizstan als Kazachstan afdoende gegarandeerd. Alhoewel beide landen een grotendeels islamitische bevolking kennen, wordt door de regeringen een seculier staatsbestel voorgestaan. Andere religieuze overtuigingen, waaronder vooral de Russisch-Orthodoxe kerk belangrijk is, worden door beide regeringen in hun geloofsuitoefening gerespecteerd.

De leden van de RPF-fractie hebben grote zorg over de politieke situatie in Belarus. Zij vragen in dit verband naar de onafhankelijkheid van de rechtbanken. Hierop antwoorden wij dat ten aanzien van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht de Fact Finding Missie geen eenduidige conclusies heeft kunnen trekken. Hoewel op incidentele basis sprake is van schijnprocessen tegen demonstranten en oppositieleden, kan niet worden geconcludeerd dat de rechterlijke macht in haar geheel niet onafhankelijk functioneert. Wel is sprake van een chronisch gebrek aan vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, waardoor individuele burgers afzien van een gang naar de rechtbank.

In dit verband kan verder genoemd worden dat op 10 april jl. het Voorzitterschap brieven heeft ontvangen van President Loekasjenka en Minister Antonovich van Buitenlandse Zaken, waarin een reactie wordt gegeven op het rapport van de fact Finding Missie en de conclusies van de Algemene Raad. De Belarussische autoriteiten zeggen hierin toe bereid te zijn met alle afgevaardigden van de 13e Opperste Soviet te consulteren over aanpassing van de Grondwet. Uitgangspunt hierbij is harmonisatie van de trias politica. De EU en relevante internationale organisaties zijn uitgenodigd deze consultaties te begeleiden. Daarnaast is de EU gevraagd assistentie te verlenen bij een onderzoek naar het functioneren van de huidige wetgeving op het gebied van de mensenrechten en de positie van de onafhankelijke media.

De leden van de RPF-fractie maken zich verder zorgen over de economische situatie in Belarus. In het bijzonder vragen zij naar de bereidheid van president Loekasjenko om het marktmechanisme verder in de Belarussische economie te introduceren, en de bereidheid van de Wereldbank en het IMF om de Belarussische economie financieel te ondersteunen. Ook in het economische hervormingsproces, zo antwoorden wij, is thans een terugval te constateren, die voor een belangrijk deel kan worden herleid tot het streven van de President om zijn greep op de economie te verstevigen. De onwil van de autoriteiten in Belarus om voortgang te boeken met de introductie van marktmechanismen hebben Wereldbank en IMF ertoe gebracht hun hulpprogramma's voor Belarus op te schorten.

Op de vraag van de leden van de RPF-fractie of de resterende SS-25 kernraketten van de Russische Federatie van het grondgebied van Belarus zijn verwijderd, antwoorden wij dat medio oktober 1996 de laatste SS-25 kernraketten zijn verwijderd van Belarussische grondgebied. De infrastructuur terzake is echter nog aanwezig.

Op de vraag van de leden van de RPF-fractie naar de positie van de minderheid in Gagaoezië, antwoorden wij dat ten opzichte van de gehele bevolking van Moldavië de Gagaoezen weliswaar een minderheid vormen, doch er zijn bij de regering geen gevallen bekend van bewuste discriminatie tegen leden van deze bevolkingsgroep. Gagaoezië is een regio met vergaande autonomie binnen Moldavië. Alleen buitenlands beleid, defensie en munteenheid ressorteren onder het centrale bestuur in Chisinau, de hoofdstad van Moldavië.

De leden van de fractie van de RPF wijzen op de milieuproblemen in Kazachstan en vragen in dit verband of er betrokkenheid is van de EU of Nederland bij de oplossing van deze problemen bij de Kaspische Zee en het Aralmeer.

Hierop antwoorden wij als volgt. Inderdaad is in een aantal delen van Kazachstan sprake van ernstige milieuproblemen. De zorgwekkende stijging van de Kaspische Zee waar enige tijd geleden sprake van was, lijkt inmiddels te zijn gestopt. De daling van de spiegel van het Aralmeer en de daarmee samenhangende problematiek duurt echter onverminderd voort. Nederland heeft de afgelopen jaren vanuit OS-middelen een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het Aral Sea Basin Programma via de Wereldbank. Momenteel wordt voortzetting van Nederlandse bijdrage aan dit initiatief overwogen.

Voorts informeren deze leden naar onze opvatting met betrekking tot de houding van de regering van Kazachstan ten aanzien van de Russische minderheid in dit land.

De Kazachse regering, zo antwoorden wij, onderkent het belang van de Russische minderheid in Kazachstan. Een groot deel van de industriële activiteiten, vooral in het noorden van Kazachstan, wordt namelijk door etnische Russen uitgeoefend. Ook in de Kazachse regering is een vrij groot aantal ministers van Russische afkomst opgenomen. Toch wil de Kazachse regering op termijn de positie van het Kazachs ten opzichte van het Russisch langzamerhand gaan versterken. De Russische minderheid treft hierbij de Russische Federatie achter zich die de belangen van de Russische minderheid in Kazachstan verdedigt.

De leden van de RPF-fractie hebben de indruk dat Kirgizstan het meest heeft geleden van de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Zij vragen of niet gevreesd moet worden dat door de vorming van een douane-unie zoals Kazachstan en Oezbekistan willen, Kirgizstan economisch gezien nog verder wordt geïsoleerd. Hierbij vragen deze leden tevens in hoeverre in het Partnerschapsverdrag wordt gestreefd om de afhankelijkheid van de energievoorziening van Kirgizstan te verminderen.

Het is juist, zo antwoorden wij, dat Kirgizstan bij de onafhankelijkheid in 1991 voor een belangrijk deel van het bruto-nationale product afhankelijk was van overdrachten uit de USSR-begroting. De onafhankelijkheid van het land leidde dan ook in eerste instantie tot een scherpe terugval in het BNP en een stijgende inflatie. In samenwerking met IMF en Wereldbank hebben de Kirgizische autoriteiten de afgelopen jaren echter een succesvolle economische hervormingspolitiek gevormd die geleid heeft tot een duidelijke ommekeer in de economische neergang.

Kirgizstan streeft naar de vorming van een Douane-Unie met Rusland, Belarus en Kazachstan. Op deze wijze wil men de handel met deze staten, die van oudsher een belangrijke bijdrage leverde aan de Kirgizische economie, bevorderen. Tot op heden blijkt van de praktische implementatie van dit voornemen tot een Douane-Unie nog weinig terecht te komen.

Bij de instelling van een douane-unie, met inherente handhaving van tarieven aan de buitengrenzen, ontstaat vanzelfsprekend een ongelijke situatie tussen de landen binnen het verband en erbuiten. Dit wordt echter wel voor een groot deel bepaald door de productstromen, met andere woorden indien Kirgizstan al geen grote handelspartner is zal zij er waarschijnlijk niet meer schade van ondervinden dan nu al het geval is. Het blijft echter moeilijk te beoordelen of verdere isolatie een direct verband heeft met een vorming van een douane-unie of met andere (meer politieke) factoren.

Kort na de onafhankelijkheid van Kirgizstan in 1991 liepen in het zuiden van de republiek (regio Osj) etnische spanningen tussen Kirgiezen en Oezbeken op. In de nasleep van deze conflicten kwam een stroom vluchtelingen op gang die inmiddels voor een deel weer teruggekeerd zijn. De spanningen lijken inmiddels al enige tijd onder controle te zijn van de centrale overheid. De laatste jaren zijn geen meldingen meer ontvangen van grootschalige twisten tussen verschillende bevolkingsgroepen in Kirgizstan.

Voor wat betreft fossiele brandstoffen is Kirgizstan inderdaad grotendeels afhankelijk van importen uit naburige republieken. Kirgizstan beschikt door de bergachtige ligging echter over een groot energie-potentieel (hydro-electriciteitscentrales). Op den duur wil Kirgizstan deze energie zelfs gaan exporteren, onder andere richting Chinese afnemers. Verschillende internationale technische assistentie projecten zijn gericht op het benutten van dit potentieel.

De samenwerking op het gebied van energie richt zich onder meer op verbetering van de kwaliteit en de continuïteit van de energievoorziening, inclusief diversificatie van de leveranciers, op het totstandkomen van een nieuw energiebeleid, op verbetering van het beheer en de regulering van de energiesector in overeenstemming met de eisen van een markteconomie, op de totstandbrenging van de institutionele, wettelijke, fiscale en andere voorwaarden die nodig zijn om verhoogde handel en investeringen in energie te stimuleren. Voorts wordt met de overeenkomst gestreefd naar een efficiënt energiegebruik, naar modernisering van de energie-infrastructuur, naar een verbetering van de technische opleiding voor de energiesector. Tenslotte wordt gestreefd naar continuïteit in de doorvoer van energie en grondstoffen voor de energieproductie.

Tenslotte informeren deze leden naar de vrijheid van godsdienst in Kirgizstan. Hierop antwoorden wij dat, net als in Kazachstan, de vrijheid van godsdienst in het overwegend islamitische Kirgizstan niet wordt bedreigd. De seculiere overheid staat de godsdienstuitoefening van verschillende religieuze groeperingen toe, evenals sociale activiteiten van dergelijke groeperingen. Wel werd enige tijd geleden door een aantal Kirgizische politici enigszins afkeurend gesproken over de als agressief ervaren evangelisatie-activiteiten van enkele christelijke groeperingen, zonder dat dit overigens tot beperkingen voor hun werk leidde.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

Naar boven