Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25080 nr. 27 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25080 nr. 27 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 21 januari 1998
Tijdens het mondeling overleg d.d. 26 juni jl. over steunverlening aan grote ondernemingen heeft het kabinet op verzoek van mevrouw Voûte-Droste een notitie toegezegd over immateriële activa1. Enerzijds betreft het hierbij de vraag wat wettelijk gezien mogelijk is. Anderzijds betreft het hierbij de vraag hoe het bedrijfsleven met deze mogelijkheden omgaat in de praktijk. De voordelen die het bedrijf ziet in activering of transparantie van immateriële investeringen zijn daarbij leidend.
Het kabinet hecht grote waarde aan immateriële investeringen, waaronder investeringen in kennis, en het transparant maken van deze investeringen. Om die reden is begin 1997 aan de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) advies gevraagd over dit onderwerp. Er is gevraagd inzicht te verschaffen in de regels en procedures die ten grondslag liggen aan de financiële waardering en verslaglegging van immateriële bedrijfsmiddelen. Daarnaast is gevraagd welke belemmeringen deze opleveren voor het opnemen van immateriële activa in die verslaglegging en hoe de overheid de belemmeringen kan wegnemen. Het advies wordt februari 1998 verwacht.
In afwachting daarvan willen we in deze brief ingaan op het economisch belang van investeringen in kennis en andere immateriële bedrijfsmiddelen, de afwegingen die ten grondslag kunnen liggen aan het zichtbaar maken van deze investeringen en de ontwikkelingen die er op dit terrein gaande zijn.
De economie wordt in toenemende mate kennisintensief en daarmee is kennis een cruciale concurrentiefactor geworden. Of het nu gaat om producten, processen of diensten: de toegevoegde waarde – en dus het winstpotentieel – schuilt vooral in de toegepaste technologie en/of de daarin verwerkte kennis. Ook investeringen van bedrijven verschuiven van materiaal- en kapitaalintensief naar kennis- en service-intensief.
In de nota «Kennis in Beweging»1 is reeds de notie neergelegd dat economisch relevante kennis veel breder is dan R&D. Een veelheid van factoren is bepalend voor de economisch relevante kennisvoorraad in een land. In dit verband valt op dat immateriële investeringen (onderwijs, R&D, software, opleidingen) in Westerse economieën verhoudingsgewijs sneller groeien dan de materiële2.
Met deze ontwikkelingen wordt het belang van de traditionele productiefactoren arbeid, kapitaal en grondstoffen naar de achtergrond verdrongen, ten gunste van immateriële productiefactoren. Deze immateriële productiefactoren worden in de (Engelstalige) hedendaagse literatuur aangeduid als Intellectual Capital, omdat het veelal gaat om het kapitaal dat belichaamd is in of voortgebracht wordt door de kennis van mensen.
Als kennis geïntroduceerd wordt als productiefactor, gelijkwaardig aan arbeid en kapitaal, dan rijst ook de vraag naar activering van kennis op de balans, ofwel de (wettelijke) mogelijkheden voor het activeren van immateriële bedrijfsmiddelen.
In de administratieve en boekhoudkundige praktijk wordt onderscheid gemaakt in materiële-, financiële- en immateriële activa. Materiële activa zijn activa die stoffelijk van aard zijn, zoals gebouwen, machines en inventaris. Financiële activa zijn niet-stoffelijke activa met een financieel karakter, zoals deelnemingen en vorderingen. Immateriële activa zijn de overige activa van niet-stoffelijke aard, zoals onderzoek en ontwikkeling, verkregen rechten, intellectueel eigendom en goodwill.
De manier waarop in boekhoudkundige zin met immateriële activa wordt omgesprongen wordt in eerste instantie bepaald door wettelijke voorschriften. Deze stellen voorwaarden en grenzen aan de verwerking van immateriële activa in het commerciële jaarverslag. De wettelijke voorschriften zijn verwoord in titel 9 BW2.
Daarnaast zijn er de Richtlijnen voor de jaarverslaggevingvan de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Hierin worden de volgende algemene criteria genoemd waaraan investeringen moeten voldoen om voor activering op de balans in aanmerking te komen.
– het activum moet het vermogen hebben om in de toekomst bepaalde diensten te verschaffen;
– het activum moet meetbaar zijn in monetaire termen;
– het activum is eigendom van, of wordt beheerst door de boekhoudende entiteit.
Deze richtlijnen zijn gebaseerd op de wettelijke bepalingen, de bijbehorende jurisprudentie van de ondernemingskamer en de internationale standaarden van het International Accounting Standards Committee (IASC). De voorschriften uit de Richtlijnen hebben geen bindende kracht, maar vertegenwoordigen de «common practice» van accountants.
De wettelijke eisen geven een activeringsmogelijkheid en impliceren op geen enkele wijze een verplichting tot activering van immateriële activa. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp3 staat vermeld dat «de immateriële vaste activa wegens hun moeilijk grijpbare waarde met een zeker wantrouwen (plegen) te worden bejegend» en dat «het achterwege laten van activering niet zelden de voorkeur (zal) verdienen». In verband met een aantal onzekerheden die immateriële activa omgeven, zullen accountants slechts in goed gedefinieerde situaties tot activering overgaan (voorzichtigheidsbeginsel).
Naast de boekhoudkundige/bedrijfseconomische praktijk is er de fiscale praktijk. In het algemeen zal de voorkeur van ondernemers uitgaan naar niet activeren van immateriële activa, omdat dit tot onmiddellijke kostenaftrek en dus lagere belasting leidt. Daartegenover staat dat de kwalificatie als bedrijfsmiddel met zich brengt dat investeringsaftrek en willekeurige afschrijving in beginsel kunnen worden toegepast. Daarnaast kan een eventuele vervreemdingswinst aan een vervangingsreserve worden toegevoegd. In een aantal gevallen is het zo dat activering fiscaal geboden is. Dit is onder meer het geval bij aangekochte goodwill. Deze goodwill kan vervolgens doorgaans in 5 jaar worden afgeschreven.
De bedrijfspraktijk van het activeren van immateriële bedrijfsmiddelen
De wettelijke eisen geven dus grenzen en mogelijkheden aan om tot activering over te gaan. Bij de vraag of bedrijven al dan niet van deze mogelijkheden gebruik maken, spelen externe en interne functies een rol. Deze komen hieronder aan de orde.
– externe functie
Het al dan niet transparant maken van immateriële investeringen envoorraden (al dan niet via activeren op de balans) heeft verschillende externe implicaties. Argumenten voor bedrijven om terughoudend te zijn, zijn:
– fiscale overwegingen: omdat bedrijfseconomische inzichten en de commerciële jaarrekening als basis kunnen dienen bij de vraag of een immaterieel activum fiscaal moet worden geactiveerd, kan er bij ondernemers terughoudendheid bestaan in het activeren van immateriële activa op de commerciële balans;
– strategische overwegingen: immateriële investeringen zijn strategische investeringen. Een onderneming kan besluiten deze niet zichtbaar te maken, omdat dit de concurrent teveel inzicht geeft in de strategische activiteiten (bijv. verhoogde R&D-activiteiten).
Overwegingen voor bedrijven om (investeringen in) immateriële bedrijfsmiddelen juist wel transparant te maken, zijn:
– het afleggen van een betere en meer volledige verantwoording over het management en de resultaten aan stakeholders, shareholders en financiers;
– externe uitstraling: bedrijven die hun capaciteiten in volle omvang transparant kunnen maken, zullen bijv. gemakkelijker talentvolle medewerkers aantrekken;
– fiscale overwegingen: de wens om een investering in een immaterieel activum als een bedrijfsmiddel aangemerkt te zien in verband met de daaraan verbonden fiscale voordelen, zoals investeringsaftrek.
– het verkrijgen van kapitaal: voor beursvennootschappen is het belangrijk dat ze hun (potentiële) aandeelhouders beter kunnen laten zien wat zij waard zijn en wat het «verdienvermogen» is. Voor niet beurs-genoteerde vennootschappen (dat zijn de meeste) zal transparantie van capaciteiten, bijvoorbeeld door een uitgebreide toelichting in het jaarverslag, banken meer vertrouwen geven in de prognose van de cash-flow waardoor de kans op financiering groter wordt.
Ten aanzien van het financieringsvraagstuk dient wel opgemerkt te worden dat een bank in geval de immateriële activa op de balans worden meegenomen, deze op dezelfde wijze zal benaderen als de materiële activa. Dit betekent dat de marktwaarde bij directe executie dient te worden bepaald. Het huidige beleid bij banken is dat immateriële activa in het algemeen moeilijk contant (liquide) te maken zijn en daarom ten aanzien van de balanskengetallen, het Eigen Vermogen en de zekerheidswaarde laag ingeschat worden.
– interne functie
Naast de beschreven externe functies kan het transparant maken van (investeringen in) immateriële bedrijfsmiddelen ook een interne doelstelling hebben. Immers, een goed inzicht in de uitgaven die gedaan worden in de sfeer van R&D, opleidingen, marktonderzoeken, software, etc. is belangrijk als intern sturingsmiddel voor het management.
De meest recente gegevens over de praktijk van het voorkomen van immateriële activa op de commerciële balans zijn van december 1997. Toen heeft het NIVRA de resultaten van een onderzoek naar de jaarverlaggeving 1996 van een 45-tal beursgenoteerde ondernemingen gepubliceerd1. In dit onderzoek is ondermeer aandacht besteed aan de wijze waarop deze ondernemingen immateriële (vaste) activa in de jaarrekeningen 1996 hebben verwerkt. Daaruit blijkt dat bij 36 van de 45 onderzochte ondernemingen (=80%) immateriële activa zijn verwerkt in de geconsolideerde balans en/of toelichting daarop en bij 20 (=44%) in de geconsolideerde winst- en verliesrekening en/of de toelichting daarop. Verder blijkt dat bijna alle ondernemingen melding maken van immateriële activa in de jaarrekening onder de grondslagen voor waardering en de resultaatbepaling. Het gaat bij deze bedrijven met name om kosten van onderzoek en ontwikkeling, intellectueel eigendom en aangekochte goodwill.
Samengevat kan wat betreft het transparant maken van (investeringen in) immateriële bedrijfsmiddelen, bijvoorbeeld door ze te activeren, gesteld worden dat er vanuit het perspectief van de onderneming zowel voor- en nadelen zijn (verantwoording afleggen, externe uitstraling en aantrekken van kapitaal versus fiscale en strategische overwegingen). Hoe dergelijke afwegingen in de praktijk worden gemaakt zal blijken uit de jaarverslagen van ondernemingen.
Het belang van waardering van immateriële activa vanuit maatschappelijk oogpunt
In de huidige praktijk vormt de financiële verslaglegging de basis waarop financiële instellingen besluiten om al dan niet risico-dragend kapitaal aan de desbetreffende onderneming te verstrekken. Daarbij is een feit dat banken immateriële activa in het algemeen laag inschatten, omdat deze in het algemeen moeilijk contant te maken zijn.
In de onlangs verschenen «Toets op het concurrentievermogen 1997» springt Nederland er in de benchmark met VK, DK, D en VS ongunstig uit als het gaat om de mogelijkheid voor seeders(«uitvinders»), jonge, innovatieve en snelgroeiende bedrijven (de zgn. «gazellen») immateriële activa te gebruiken als onderpand bij financieringskwesties. Tegelijkertijd blijkt dat deze groepen bedrijven veelal juist financiering zoeken voor investeringen in immateriële activa. De Toets op het concurrentievermogen laat zien dat deze groepen bedrijven hun problemen met het aantrekken van extern risicodragend vermogen vaak «oplossen» door hun investeringsambities neerwaarts bij te stellen.
Illustratief voor het feit dat de gangbare boekhoudkundige methoden een groot deel van de intrinsieke waarde (of het verdienvermogen) van een onderneming niet in beeld kunnen krijgen, is het verschil tussen boekwaarde/balanswaarde en marktwaarde (= de waarde in het economisch verkeer). De marktwaarde is gebaseerd op inschattingen van financiële markten wat betreft toekomstige winstverwachtingen van een bedrijf. Daarnaast spelen elementen als cash-flows, informatie over het management, voorgenomen investeringen, reorganisaties en marktsentimenten een rol.
Er blijkt in de praktijk een duidelijk verschil zichtbaar tussen de marktwaarde en de balanswaarde van bedrijven. Het bijgaande overzicht geeft voor de Amerikaanse situatie aan hoe in de verschillende bedrijfssectoren de beurswaarde zich verhoudt tot de balanswaarde (de zg. Q-ratio)1.
Global Market Values and Intangible Assets April 1995
(bron: Karl S. Sveiby)2
Uit deze grafiek blijkt dat het verschil tussen markt- en boekwaarde het grootst is bij bedrijfssectoren waar de inzet van menselijk kapitaal, R&D, merknamen en andere immateriële activa een belangrijke bijdrage levert aan het bedrijfsresultaat.
Dit en andere soortgelijke voorbeelden tonen volgens onderzoekers aan dat er bij kennisintensieve bedrijven sprake is van «verborgen» immateriële activa, die door middel van de klassieke boekhoudkundige methode niet zichtbaar worden op de balans, terwijl de markt kennelijk wel in staat en bereid is de verborgen potenties van bedrijven tot waardering te brengen. Dit blijkt tot toenemende spanning te leiden tussen wat wettelijk gezien mogelijk is en wat uit het oogpunt van het zichtbaar maken van de intrinsieke waarde van ondernemingen wenselijk is. Het onvoldoende inzicht hebben in het verdienvermogen van ondernemingen kan namelijk leiden tot mogelijke imperfecties op de kapitaalmarkt, bijvoorbeeld als de allocatie van financiële middelen richting bedrijven gehinderd wordt door het ontbreken van een goede waarderingsmaatstaf voor deze immateriële bedrijfsmiddelen.
Om die reden spreken diverse organisaties3 zich reeds enige tijd uit over de noodzaak tot vernieuwing van de financiële berichtgeving. Op de OECD-conferentie in 1988 in Parijs werd reeds gepleit voor een berichtgeving die meer recht doet aan de toekomstige (winst-)verwachtingen en de waarde van een onderneming.
Ook de Europese Commissie spreekt zich vaker in dergelijke bewoordingen uit. In het Witboek over onderwijs en scholing (1996) wordt ten aanzien van scholingsinvesteringen op de balans geconcludeerd «...treat capital investment and investment in training on equal basis....».Eerder, in het Groenboek over innovatie (1995), constateerde de Commissie reeds dat het fiscale klimaat van de lidstaten niet erg bevorderlijk is voor innovatie en investeringen in opleidingen. Verbetering zou mogelijk zijn door onder andere een meer gelijkwaardige fiscale regeling voor immateriële en materiële investeringen en verbetering van fiscale transparantie. In Nederland zijn de fiscale regelingen voor immateriële en materiële activa niet ongelijkwaardig. Speur- en Ontwikkelingsactiviteiten worden fiscaal gestimuleerd door de Wet Vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, toepassing van investeringsaftrek en verhoging van de zelfstandigenaftrek. Voorts mag in het kader van de fiscale stimulering van het ondernemerschap, in het bijzonder de verbetering van het vestigingsklimaat, met ingang van 1996 onder meer op geïmporteerde innovatieve technologie willekeurig worden afgeschreven. Om scholing tijdens het werken te stimuleren is in het Wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale structuurversterking), nr. 25 688, de invoering van een fiscale scholingsaftrek voor bedrijven voorgesteld. Deze faciliteit krijgt de vorm van een extra aftrek op de fiscale winst.
In Nederland heeft de SER in haar ontwerp-advies aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de invloed van Informatie- en Communicatietechnologie op arbeid (juli 1997) gepleit voor meer aandacht voor de financiële aspecten van scholing en kennisvermeerdering in bedrijven. Ze stelt dat het toenemend belang van kennis vraagt om onderzoek naar de mogelijkheden voor bedrijven om investeringen in kennis en human resources te verantwoorden. De SER heeft de overheid gevraagd de nodige impulsen te geven die onderzoek naar en de ontwikkeling van Human Resource Accounting (HRA) kunnen bevorderen. Het kabinetsstandpunt wordt in februari verwacht.
(Internationale) ontwikkelingen
Het belang van het zichtbaar maken van immateriële investeringen, bijvoorbeeld in een jaarverslag, is zoals beschreven, groeiende. Diverse ontwikkelingen zijn gaande, die hier een bijdrage aan leveren. Enerzijds zijn er ontwikkelingen op het vlak van accountancy-normen, die de basis voor het activeren van immateriële bedrijfsmiddelen breder moeten maken. Anderzijds wordt gepoogd alternatieve methoden te ontwikkelen – buiten de accountancy-normen om – om (investeringen in) immateriële bedrijfsmiddelen tot uitdrukking te helpen brengen.
– onderzoek naar aanpassing van accountancy normen
Een belangrijke ontwikkeling vindt plaats bij de IASC1. De IASC overweegt haar voorwaarden ten aanzien van het activeren van immateriële activa te versoepelen. De IASC stelt voor dat:
– duidelijk gemaakt moet worden dat niet de uitgaveeen immaterieel activum is, maar de output die die uitgave oplevert;
– er geen lijst wordt opgezet (zoals nu) van mogelijke immateriële activa;
– het vanuit economisch oogpunt niet nuttig is om onderscheid te maken tussen intern gegenereerde immateriële activa en extern verkregen immateriële activa;
– als extra criterium moet worden gehanteerd dat het activum «separabel» is (dat betekent dat het op zichzelf overdraagbaar is aan derden, afgezien van het gevolg dat de overdracht zou hebben voor de waarde en operationaliteit van de organisatie).
Een recent gepubliceerd onderzoek van de OECD2 spoort met bovenstaande ontwikkelingen. In het onderzoek worden vier voorwaarden genoemd waaraan human capital zou moeten voldoen om als accounting-activum behandeld te worden:
1 het moet meetbaar zijn in termen van de output-potentie van specifieke competenties;
2 de investeerder moet zeggenschap hebben over de investering, wat betekent dat hij over de baten van de investering kan beschikken;
3 de kosten van aanschaf/huur moeten objectief te berekenen zijn;
4 kapitaal- en arbeidsmarkt moeten de schattingen van de waarde van de output-potentie van de investering erkennen.
De OECD stelt wel dat op alle vier voorwaarden nog obstakels te vinden zijn, die behandeling van kennis als activum in de weg staan. Het onderzoeken van deze obstakels en het formuleren van oplossingen zou door zowel overheid, bedrijfsleven als sociale partners opgepakt moeten worden.
Tenslotte passen in deze categorie methoden rondom Human Resource Accounting (HRA)1. Deze methode borduurt voort op de boekhoudkundige systematiek en kostentechnische evaluaties van immateriële investeringen.
– niet-financiële methoden
Naast bovengenoemde methoden zijn er alternatieven die gericht zijn op het verstrekken van een aantal niet-financiële parameters. Deze worden gepresenteerd als toelichting bij de financiële jaarverslaggeving, om zo een beeld te schetsen van de kennispositie van een bedrijf. Voorbeelden van deze richting zijn de Balanced Score Card (BSC) en de Intangible Assets Monitor (IAM).
De Swedish Council for Service Industries2 heeft in 1993 aanbevelingen gedaan om te rapporteren over human capital volgens de BSC, met als doel meer inzicht te geven in de toegevoegde waarde van de onbekende immateriële activa op de balanswaarde van een bedrijf. Een andere exponent van deze stroming is Karl E. Sveiby3, die voorstelt om de jaarverslaggeving te vervangen door zijn IAM. Deze techniek wordt door de zogenaamde Zweedse Konrad-groep (waaronder het in deze sfeer veel publiciteit trekkende verzekeringsbedrijf Skandia) toegepast en geperfectioneerd, en staat model voor de eerder genoemde OECD-initiatieven op het gebied van Intellectual Capital.
De studie «Kennis in balans» noemt de satellietbalans als interessant alternatief om de verborgen immateriële activa van een onderneming te objectiveren. In een dergelijke «balans» kunnen human-resource-indicatoren opgenomen worden als bijlage bij de jaarrekening.
De laatste jaren wordt met enige regelmaat gepleit voor het versoepelen van regels betreffende immateriële activa (EC, OECD, SER). Zoals blijkt uit het voorgaande gaat het echter om een complexe materie. Enerzijds zijn er wettelijke bepalingen van het BW en accountancy-normen, die grenzen stellen aan de activering van immateriële activa. De IASC overweegt de basis voor het activeren van immateriële bedrijfsmiddelen breder te maken. Dit impliceert dat de resultaten van ontwikkelingen binnen HRA beperkt door kunnen werken in de officiële balans.
Anderzijds is er de praktijk van het bedrijfsleven, dat ten aanzien van het transparant maken van immateriële activa zich vooral laat leiden door de vraag «wat levert mij het meest op»; in fiscale, maar ook in bedrijfseconomische zin (verantwoording afleggen, aantrekken van financiering, externe uitstraling ten behoeve van werven van talentvolle medewerkers, strategische overwegingen, etc.).
De vraag in hoeverre de huidige wettelijke bepalingen ten aanzien van activering de opname van deze immateriële activa op de balans belemmeren, vraagt uitgebreider onderzoek. Dat moge uit bovenstaande duidelijk zijn. Wel bestaat de indruk dat in Nederland een terughoudende opstelling heerst wat betreft het benutten van de bestaande mogelijkheden. In dit verband bedoelen we nadrukkelijk ook de alternatieve mogelijkheden die voor handen zijn. Hier zou de voorzichtige opstelling van de accountant mede debet aan kunnen zijn. Daarnaast is er het gevoel dat betrokkenen (accountants, bedrijven én financiers) voor een deel ook onbekend zijn met de alternatieve mogelijkheden die recent zijn ontwikkeld en welke voordelen die met zich mee zouden kunnen brengen.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft dan ook een aantal acties op stapel staan om een en ander nader te onderzoeken en daar waar mogelijk reeds concrete stimulansen in gang te zetten. Reeds genoemd is het AWT-advies over dit onderwerp.
Daarnaast zijn er plannen om het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM), in samenwerking met NIVRA, een onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijkheden een instrument te ontwikkelen waarmee accountants de mogelijkheid hebben om (ook) de immateriële activa van bedrijven systematischer te beoordelen en deze transparant te maken in de financiële verslaglegging. Dit moet leiden tot een meer objectieve «hardere» waardering van «zachtere» investeringen.
Verruiming van mogelijkheden via (wettelijke) regels is een lange weg. Daarom zal EZ tevens een pilot in gang zetten waarbij accountants ervaring op kunnen doen met alternatieve methoden van het «activeren» van immateriële bedrijfsmiddelen. Concreet geven we enkele accountantbureaus de mogelijkheid ervaring op te doen met het opstellen van «bijlages bij de jaarrekening» met behulp van een aantal voor handen zijnde methoden. Zij zullen dit experiment uitvoeren bij een aantal bedrijven uit hun klantenkring. De op deze manier opgedane praktische ervaring zal tevens kunnen leiden tot het verbeteren van de meting van deze «niet tastbare productiemiddelen». Tevens kunnen deze ervaringen op den duur leiden tot een ontwikkeling dat banken de kengetallen van deze productiemiddelen volwaardiger gaan meenemen bij kredietbeoordelingen. Het resultaat van dit experiment zal tenslotte worden neergelegd in een publicatie, waarin de accountantbureaus en betrokken bedrijven hun bevindingen presenteren.
Afhankelijk van de resultaten van bovengenoemde onderzoeken en activiteiten, zal gekeken worden naar de consequenties voor het te voeren beleid op dit terrein.
In deze brief worden de begrippen immateriële activa en immateriële bedrijfsmiddelen naast elkaar gebruikt.
Zie bijv. Nederland in Drievoud (CPB, Den Haag, 1992) en Onderzoek, ontwikkeling en andere immateriële investeringen in Nederland (CPB Onderzoeksmemorandum nr. 116, Den Haag, 1995).
De eisen die worden gesteld aan immateriële activa op de balans zijn verwoord in Titel 9 BW2. De huidige bepalingen zijn tot stand gekomen met de wet van 13 december 1989 «Enige vereenvoudigingen en verduidelijkingen in het jaarrekeningenrecht».
De Q-ratio is de verhouding beurswaarde/ boekwaarde. Deze is in de VS gemiddeld lager, dan in Nederland vanwege de verplichting die daar bestaat om immateriële activa te activeren en in 20 jaar af te schrijven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25080-27.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.