25 074 Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

Nr. 171 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2011

Uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vroeg bij brief van 21 maart jongstleden (uw kenmerk: 2011Z04657/2011D14199) om te worden ingelicht over de stand van de Doha-onderhandelingen en de Nederlandse appreciatie daarvan. Hiermee voldoe ik aan dit verzoek.

Stand van de onderhandelingen

De G20 bijeen te Seoul in november 2010 riep op tot afronding van de WTO-ronde in 2011. Daarop volgde een periode van verhoogde onderhandelingsactiviteit in Genève. Inmiddels lijkt in dit proces de grens te zijn bereikt van wat op hoogambtelijk niveau aan vooruitgang kan worden geboekt. Al is op onderdelen inhoudelijk zeker vooruitgang geboekt, qua niveau van overeenstemming bevinden de onderhandelingen zich grotendeels op hetzelfde niveau waarop zij in december 2008 bleven steken (Kamerstuk 25 074, nr. 163). Voor ruim tachtig procent van de onderhandelingsstof is een oplossing voorhanden, maar de extra inspanning die nodig is om tot succesvolle afsluiting te komen is nog niet geleverd.

Het grootste knelpunt ligt in de wens van de VS tot ruimere toegang tot de markt van grote opkomende economieën en afwijzing daarvan door China, India en Brazilië. Die ruimere toegang zou gestalte moeten krijgen door een aantal sectorale akkoorden die erin voorzien dat tarieven in belangrijke industriesectoren – waaronder chemie, industriële machines en elektronica – sterk worden verlaagd, in aanvulling op de algemene tariefreducties.

Achtergrond is dat de eerder (in 2008) overeengekomen algemene aanpak van industrietarieven erin voorziet dat ontwikkelde landen hun tarieven sterk zullen verlagen terwijl ontwikkelingslanden dat minder hoeven te doen en ook de mogelijkheid krijgen producten uit te zonderen. Dat de meeste ontwikkelingslanden minder bijdragen aan marktopening dan ontwikkelde landen is onomstreden. Knelpunt is echter of, en in welke mate, dit ook gerechtvaardigd is waar het gaat om de grote opkomende economieën. Waarom zou bijvoorbeeld China, dat als grootste exporteur ter wereld maximaal lijkt te profiteren van de openheid van andere markten, de eigen markt minder hoeven te openen?

Hoewel de aandacht nu vooral is gericht op de impasse die rond industrietarieven lijkt te ontstaan, bestaat er ook nog steeds onvrede op andere punten bij verschillende partners. Zo geeft de VS aan dat het gebruik dat opkomende economieën denken te zullen maken van uitzonderingsmogelijkheden om bescherming van de landbouwsector te handhaven ten koste zal gaan van zijn exportkansen en dat de toegang tot andere markten voor zijn diensten onvoldoende is. Daarnaast stellen bijvoorbeeld Brazilië en Zuid-Afrika dat eenzijdige aandacht voor industrietarieven onterecht is: als hen wordt gevraagd markttoegang voor industrieproducten te verruimen, dan moet het mogelijk zijn in ruil daarvoor lagere landbouwtarieven te verlangen.

Terwijl vooral de VS en opkomende economieën tegenover elkaar staan staat de EU niet afwachtend langs de zijlijn. Op aandringen van onder meer Nederland heeft de Europese Commissie zich binnen de Doha-onderhandelingen actief opgesteld om partijen bij elkaar te brengen, voortgang in onderhandelingen te bereiken en bij te dragen aan ook voor de EU goede resultaten/oplossingen.

De EU deelt de VS-wens dat opkomende economieën hun markt verder openen, in het bijzonder ook voor diensten. Zij is echter tegelijk beducht voor ontrafeling van de in 2008 bereikte brede basis van overeenstemming, inclusief de voor haar bevredigende uitkomsten op landbouwgebied. Met het openbreken van de onderhandelingsteksten uit 2008 zou het bereiken van een akkoord nog veel gecompliceerder worden. De EU speelt daarom in de huidige fase een opbouwende rol en tracht vooral het onderhandelingsproces op gang te houden en pogingen daartoe van de directeur-generaal van de WTO, Pascal Lamy, te ondersteunen.

Appreciatie

Het moeizame verloop van de Doha-onderhandelingen is onbevredigend. De regering zal zich blijven inzetten voor spoedige afronding, zoals door de G20 aangegeven. Er staan grote belangen op het spel, zeker voor een land als het onze dat voor bijna een derde van zijn inkomen afhankelijk is van het buitenland.

Een succesvolle ronde zal door marktopening welvaartswinst opleveren van wereldwijd ruim € 100 miljard per jaar. Minst ontwikkelde landen krijgen multilateraal gegarandeerde onbeperkte en heffingvrije toegang tot markten van ontwikkelde en – zoveel mogelijk – opkomende landen. In rijke landen zullen handelsverstorende productie- en exportsteun aan de landbouwsector verminderen doordat de maximaal toegestane plafonds sterk omlaag zullen gaan. De markttoegang voor industriegoederen zal toenemen, mogelijk voor specifieke sectoren als chemie en machines in het bijzonder. In de dienstenhandel zal de rechtszekerheid en daarmee de handel toenemen. Handel zal een belangrijke positieve rol kunnen spelen bij het wegwerken van wereldwijde onevenwichtigheden: het is immers beter een handelstekort te corrigeren door meer export dan door minder import. Een succesvolle ronde zal ook de samenwerking op handelsgebied ten goede komen en de WTO in staat stellen ten volle haar rol te spelen in het kanaliseren van spanningen, bijvoorbeeld rond de verdere ontwikkeling van opkomende grootmachten.

Een mislukking zal, naast het mislopen van de voordelen van succes, beheersing van protectionistische tendensen bemoeilijken. Indien landen hun tarieven zouden verhogen tot het nu maximaal toegestane niveau, dan zal dat leiden tot een welvaartsverlies van zo’n € 300 miljard per jaar wereldwijd en tot een krimp van de wereldhandel met bijna acht procent. Dit laatste betekent voor Nederland doorgaans een verlies van ongeveer twee procent BBP. De Minst Ontwikkelde Landen, waaraan in de Doha ronde bijzondere aandacht wordt besteed, zouden tot de grote verliezers van het mislukken van de onderhandelingen behoren. Nederland zal ook daarom in EU-verband en daarbuiten het belang van een succesvolle ronde blijven benadrukken.

Later deze maand zullen de voorzitters van de verschillende onderhandelingsgroepen schriftelijk verslag doen van de stand van onderhandelingen op hun terrein. Op basis daarvan en van zijn één-op-één gesprekken met belangrijke onderhandelingspartners zal de directeur-generaal van de WTO op 29 april aanstaande in een bijeenkomst van het overkoepelende onderhandelingsorgaan – het Trade Negotiations Committee – de weg vooruit aan de orde stellen. De voortekenen zijn niet gunstig, nu er geen indicaties zijn dat partijen (bilateraal) de afgelopen weken toenadering hebben gezocht. Wellicht is nieuw politiek momentum – bijv. van een ministeriële top – nodig om de onderhandelingen een definitieve zet te geven. Het streven was om voor de zomer een ministeriële bijeenkomst te organiseren om politieke knopen door te hakken, maar gezien het gebrek aan voortgang is het de vraag of dat realiteit wordt.

Tegen deze achtergrond zullen de handelsministers (voor Nederland zal de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie deelnemen) tijdens de bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken over handel, op 13 mei a.s., moeten inventariseren hoe de EU de ronde vooruit kan helpen. Dit zal niet eenvoudig zijn. De invloed van de EU op de onderlinge verhoudingen tussen de VS en de grote opkomende economieën is beperkt. De EU zal zich wel kunnen en moeten verzetten tegen pogingen om de onderhandelingen dan maar stil te leggen. De EU zal andere partijen nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid moeten wijzen, ook op het niveau van regeringsleiders. Die gaven immers in G20-verband aan dat er gewerkt dient te worden aan een succesvolle afsluiting van de ronde dit jaar.

Als open economie die veel baat heeft bij het huidige wereldhandelssysteem en bij verdergaande vrijhandel, zal de Nederlandse regering zich actief blijven inzetten voor succesvolle afronding van de Doharonde en voor het behoud en verdere versterking van het systeem.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven