25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

nr. 139
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2006

In deze brief treft u mede namens de betrokken bewindspersonen van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) conform de door mij gedane toezegging (zie mijn brief d.d. 9 oktober 2006, Tweede Kamer vergaderjaar 2006–2007, Kamerstuk 25 074, nr. 135) een analyse aan van de WTO uitspraak over genetisch gemodificeerde organismen.

Ik zal onderstaand ingaan op de reikwijdte van het geschil, de conclusies van het panel en de consequenties die de uitspraak van het panel kan hebben voor Nederland. In de bijlage bij deze brief treft u een uitgebreidere weergave aan van de paneluitspraak.1

Het geschil

Argentinië, Canada en de VS zijn in 2003 een geschillenbeslechtingsprocedure gestart tegen de Europese Gemeenschappen (EG). Zij zijn van oordeel dat tussen 1999 en 2003 de EG een «de facto» moratorium heeft gehanteerd op de toelating van genetisch gemodificeerde organismen (GGOs) met als consequentie dat er geen GGOs werden toegelaten in de EG. Ook zijn voornoemde landen van oordeel dat de EG ten onrechte ongeveer dertig GGOs niet heeft toegelaten en dat een aantal EU Lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg en Oostenrijk) ten onrechte de toelating van een aantal door de EG reeds goedgekeurde GGOs heeft verboden. Voornoemde landen zijn van oordeel dat de EG en de betrokken EU Lidstaten in strijd hebben gehandeld met de WTO regels op het terrein van sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden (SPS).

Conclusies van het panel

Het panel heeft zich gebogen over de vraag of het EG optreden m.b.t. toelating van GGOs strijdig is met de betrokken WTO-regels.

Het panel heeft, na grondige bestudering van door partijen aangeleverde stukken en na raadpleging van een aantal deskundigen, op voor de EG belangrijke punten geconcludeerd

• dat er in de periode van juni 1999 tot augustus 2003 daadwerkelijk sprake was van een «de facto» moratorium en dat de door de Europese Commissie (Cie) aangevoerde redenen voor het oponthoud in de toelatingsprocedures (onzekerheid over adequaatheid bestaande toelatingsprocedures, wetenschap in ontwikkeling en voorzorgsbenadering) daarvoor geen rechtvaardiging vormen en daarmee haaks staan op de verplichtingen in het SPS-akkoord.

• dat de EG de toelatingsprocedures die gestart zijn n.a.v. aanvragen voor toelating van specifieke GGOs onnodig heeft vertraagd en daarmee in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen voortvloeiend uit het SPS-akkoord.

• dat de door een aantal EU Lidstaten gehanteerde verboden (vrijwarings-maatregelen) op door de EG reeds goedgekeurde GGOs onrechtmatig waren, omdat de betrokken EU Lidstaten de vrijwaringsmaatregelen onvoldoende met risico-analyses hebben onderbouwd dat de betreffende GGOs in de praktijk risico’s voor mens en milieu met zich meebrengen. Uit de uitgevoerde risico-analyses komt immers naar voren dat de betrokken GGOs geen gevaar opleveren. De betrokken EU Lidstaten hebben niet onderbouwd waarom de vrijwaringsmaatregelen nodig waren ondanks de «positieve uitkomsten» van de uitgevoerde risico-analyses. Zij hebben ook niet hard kunnen maken of een mogelijk nadelig effect zich in de praktijk ook daadwerkelijk zou kunnen voordoen. Daarmee voldoen de gewraakte vrijwaringsmaatregelen niet aan de vereisten zoals neergelegd in het SPS-akkoord.

Het panel beveelt dan ook aan de EG te verzoeken de niet WTO conforme maatregelen in overeenstemming te brengen met de betrokken WTO-regels.

Gevolgen voor Nederland

Voor Nederland als zodanig heeft de uitspraak geen consequenties. Nederland hanteert geen vrijwaringsclausules en laat de door de EG goedgekeurde GGOs toe. De uitkomsten van de risico-analyses voor de betrokken GGOs waarvoor de toelatingsprocedures nog niet zijn afgerond, hebben niet geleid tot een negatief advies over de toelating. Definitieve besluitvorming dient nog plaats te vinden onder de huidige Europese regelgeving voor GGOs.

Er zij opgemerkt dat er in 2003 in EG-kader regels zijn vastgesteld voor de markttoelating, traceerbaarheid en etikettering van GGOs en producten waar GGOS in verwerkt zijn en dat er volgens de Cie sindsdien geen sprake meer is van een moratorium (Vo EG nr. 1829/2003 en Vo EG nr. 1830/2003).

Ik wijs er overigens op dat partijen bij het geschil nog de mogelijkheid hebben om beroep aan te tekenen tegen de paneluitspraak. Op dit moment is niet bekend of partijen gebruik zullen maken van deze mogelijkheid. Mocht één van de partijen beroep aantekenen dan zal ik u ter zake informeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven