25 066
Wijziging van enkele bepalingen van de Wet op de rechtsbijstand

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 17 december 1996

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Zoals bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie voor het jaar 1997 reeds naar voren is gebracht, zijn deze leden van mening dat de regelgeving met betrekking tot de gefinancierde rechtsbijstand op korte termijn meer aanpassingen behoeft. Dat wil zeggen voordat het onderzoek van het WODC ten aanzien van de rechtsbijstand geheel is afgerond. Gezien deze behoefte aan aanpassing op korte termijn en de wetenschap dat het opstellen van wetsvoorstellen altijd geruime tijd in beslag neemt, verzoeken de leden van de PvdA-fractie in het onderhavige wetsvoorstel tevens de door hen gewenste wijzigingen op te nemen, voor zover daarvoor een wetswijziging nodig is. Dit betreft de uitbreiding van de spreekuurvoorziening van twee naar drie uur en de verhoging van de huidige maximale inkomensgrenzen met f 325,– per maand en van de daarbij behorende eigen bijdrage van bijvoorbeeld f 75,–. Overigens kunnen deze leden zich voorstellen dat het wenselijk is om het aantal uren van de spreekuurvoorziening niet meer in de wettekst op te nemen, maar in plaats daarvan in een algemene maatregel van bestuur.

Voorts verzoeken de leden van de PvdA-fractie de regering om in de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 37, zesde lid, de ruimere interpretatie van de hardheidsclausule met betrekking tot het vaststellen van het vermogen en de cumulatieregeling van de eigen bijdragen op te nemen, hetgeen betekent een aanpassing van artikel 9, derde lid, en artikel 10 van het Besluit draagkracht criteria rechtsbijstand.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de aanpassingsvoorstellen.

Ten aanzien van de aanpassing van het indexeringsmechanisme rijst de vraag of door het hanteren van twee verschillende indexeringsmechanismen op termijn de eigen bijdragen van de laagste en de daarboven liggende inkomenscategorieën niet op een zodanige wijze uit elkaar zullen gaan groeien, dat er sprake zal zijn van ongerechtvaardigde onevenwichtigheden.

Een andere vraag is waarom het gerechtvaardigd wordt gevonden dat alleen rekening wordt gehouden met de laagste inkomenscategorie door middel van een afwijkende indexeringswijze, nu een uit de indexeringspas lopende inkomensontwikkeling toch niet alleen voor bijstandsuitkeringsgerechtigden hoeft te gelden. In die jaren waarin de uitkeringen niet (volledig) gekoppeld worden, treedt dan toch een verhoudingsgewijs vergelijkbare draagkrachtachterstand voor al deze uitkeringsgerechtigden op, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Er wordt voor gekozen voortaan bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wat onder het indexcijfer van de lonen wordt verstaan. Het is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk welke, mogelijk noodzakelijke geachte, wijzigingen het rechtvaardigen om van de in het oorspronkelijk wetsvoorstel met kracht verdedigde wettelijke systematiek af te wijken.

Voorts wordt voorgesteld het vereiste van medeondertekening van de toevoegingsaanvraag door de rechtzoekende te schrappen, omdat het daarmee beoogde doel reeds anderszins wordt bereikt en omdat het in de praktijk vrijwel ondoenlijk blijkt te zijn om de handtekening te verkrijgen van gedetineerden en van rechtszoekenden die in een psychiatrische inrichting, in een ziekenhuis of in het buitenland verblijven. De leden van de CDA-fractie vragen of de genoemde andere mogelijkheden om het beoogde doel te bereiken, met name de in artikel 25 voorgeschreven verklaring omtrent het inkomen en het vermogen van de rechtzoekende, niet dezelfde problemen oproepen bij de eerder als probleemcategorie genoemde rechtzoekenden.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

Deze leden hebben met bezorgdheid kennis genomen van het tussenrapport van het WODC (het rapport «Rechtsbijstand: krimpende markten») over de «vraaguitval» in de gefinancierde rechtshulp. Uit het rapport blijkt dat in 1995 43% van de bevolking aanspraak kon maken op gefinancierde rechtshulp (terwijl indertijd 62% was geraamd). Dat percentage is nog lager dan verwacht mocht worden op grond van de raming in het rapport «Met recht bijstand». Voor de leden van de D66-fractie is het van belang dat rechtzoekenden een reële toegangsmogelijkheid tot de rechter wordt geboden.

Op dit moment wordt door het WODC onderzoek verricht naar de vraag of daadwerkelijk rechtzoekenden van rechtsbijstand verstoken blijven. Uit het onderzoek moet ook blijken of advocaten en andere rechtsbijstandverleners in staat zijn in de leemte te voorzien. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting begin 1997 gereed zijn. De hier aan het woord zijnde leden wachten met belangstelling de resultaten van dit onderzoek af. Vanwege de urgentie hebben de leden van de D66-fractie tezamen met de leden van de PvdA-fractie bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie voor het jaar 1997 een amendement ingediend, om alvast enkele miljoenen te bestemmen voor de gefinancierde rechtshulp.

In het onderhavige wetsvoorstel komt de regering met een beter toegesneden indexeringsmechanisme. In het wetsvoorstel wordt aangesloten bij het indexcijfer van de lonen. Deze index sluit beter aan bij de gemiddelde loonontwikkeling van de Wrb-gerechtigden, waardoor een onbedoelde uitholling van het bereik van de wet wordt voorkomen en de kring van gerechtigden in stand wordt gehouden. De leden van de fractie van D66 kunnen instemmen met de voorgestelde wijziging. Zij vinden dit een duidelijke verbetering ten opzichte van de oude regeling. Uit de tussenrapportage van het WODC blijkt immers ook dat de verdere reductie in het gebruik van gefinancierde rechtsbijstand mede wordt veroorzaakt door een combinatie van een sterkere inkomensgroei dan kon worden voorzien en het nog geldende indexeringsmechanisme. Wel vragen deze leden waarom dit wijzigingsvoorstel zo lang op zich heeft laten wachten. Al uit het rapport van de Raden voor rechtsbijstand en het WODC van maart 1995 (het rapport «Met recht bijstand») bleek immers dat een fout was gemaakt bij de indexering van de inkomensgrenzen door deze niet conform de loonontwikkelingen in de markt te laten lopen. Bij de behandeling van de Justitiebegroting voor het jaar 1996 hebben de leden van de D66-fractie eveneens aandacht voor dit punt gevraagd.

Voor de laagste inkomenscategorie met de daarbij behorende eigen bijdrage blijft de bestaande indexeringsbepaling gehandhaafd. Dit om te voorkomen dat in jaren waarin de uitkeringen niet (volledig) gekoppeld zijn aan de ontwikkeling in de hoogte van de lonen, de eigen bijdragen voor de laagste inkomenscategorieën naar verhouding meer zullen stijgen dan hun draagkrachtontwikkeling rechtvaardigt. Ook hiermee kunnen de leden van de fractie van D66 instemmen. Wel merken deze leden op dat sinds de invoering van de Wet op de rechtsbijstand op 1 januari 1994 er achtmaal een aanpassing van inkomensgrenzen en eigen bijdragen heeft plaatsgevonden. Dat maakt de regeling weinig helder. Deze leden vragen de regering of de voorgestelde regeling geen gevolgen heeft voor de uitvoering, nu per inkomensgroep verschillende indexeringsmechanismen gaan gelden.

In het wetsvoorstel wordt tevens een oplossing gegeven voor de problemen die het vereiste van medeondertekening van toevoegingsverzoeken door de rechtzoekende met zich brengt (artikel 24, tweede lid). De leden van de fractie van D66 kunnen instemmen met het laten vallen van het vereiste van medeondertekening door de rechtzoekende. Het handtekeningenvereiste blijkt immers geen waterdicht controlemiddel te zijn. Deze administratieve last kan bovendien leiden tot vertraging in de afdoening. Wel vinden deze leden het van belang dat de rechtzoekende weet dat een toevoegingsaanvraag is gedaan. De leden van de fractie van D66 vragen de regering of de verklaring van het inkomen en het vermogen wel voldoende garanties biedt dat de rechtzoekende met een toevoegingsaanvraag heeft ingestemd.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Meijer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel D66, Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), vacature D66, Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Naar boven