Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25059 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25059 nr. 7 |
Vastgesteld 21 februari 1997
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft op 22 januari 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken over de brieven van 6 december 1996 en 17 januari 1997 inzake activiteiten ondernomen naar aanleiding van aangetroffen vervalsingen van het Nederlandse paspoort (25 059, nrs. 5 en 6).
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Zijlstra (PvdA) zei de brief van 17 januari 1997 (25 059, nr. 6) ronduit onthutsend te vinden omdat daaruit de conclusie moet worden getrokken dat het paspoorttraject is mislukt. Hij vroeg zich af hoe dat kon gebeuren. Noch Binnenlandse Zaken, noch Buitenlandse Zaken of het bedrijfsleven kan kennelijk een goed paspoort maken. Het paspoort is uitvoerig getest door het Bundeskriminalamt (BKA), TNO is erbij betrokken geweest en er zijn wel tien voortgangsrapportages verschenen. Hebben deze instituten een wanprestatie geleverd door een advies te geven dat niet in overeenstemming was met de werkelijkheid? Hij realiseerde zich dat de Kamer bij het hele paspoorttraject uitvoerig betrokken is geweest. Het was hem dan ook niet duidelijk hoe de Kamer zich moet opstellen in het traject dat in 2001 tot een nieuw paspoort moet leiden.
De voortgangsrapportages vormen volgens de heer Zijlstra een helder beeld van het paspoorttraject. Hij vroeg zich dan ook af waarom er toch nog een KPMG-rapport is verschenen. Ook stelde hij de vraag waarom er voor 2001 een nieuw paspoort moet worden ontwikkeld als de nu voorgenomen verbeteringen tot een kwalitatief goed paspoort leiden. Dat de staatssecretaris de moed heeft, de hele werkvoorraad terug te halen, bewijst volgens de heer Zijlstra dat er met de reisdocumenten iets grondig mis is. Aangezien deze consequentie voor de werkvoorraad wordt getrokken, vroeg hij de staatssecretaris of ook overwogen is de reeds uitgegeven paspoorten terug te halen. Omdat het de overheid is die niet in staat is om een goed paspoort op de markt te brengen, leek het hem niet juist alleen de paspoorthouder met deze kosten te belasten. Zijn voorkeur ging uit naar een vergoeding uit de algemene middelen. Met de voorstellen die in de brief van 17 januari 1997 worden gedaan inzake vermissingen, stemde hij in. Hij wees er verder op dat een centrale of decentrale aanmaak de kwaliteit van het paspoort niet verbetert. Een centrale aanmaak kan de risico's wellicht beperken, maar hier staan vele nadelen – lange wachttijden – tegenover. Waarom het paspoorttraject pas in het jaar 2001 moet leiden tot een nieuw paspoort was hem niet duidelijk. Hem was gebleken dat Nederland veel Willie Wortels heeft en hij raadde de staatssecretaris aan daarvan gebruik te maken.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) vergeleek de paspoortaffaire met een estafette waarin Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en diverse kabinetten zich met vallen en opstaan naar de finish – een fraudebestendig paspoort – slepen. Zij vroeg waarom andere landen geen problemen met hun paspoort hebben: kunnen zij het beter of hebben zij een gigantische doofpot? Niet vaak wordt een project zo grondig opgezet als het project reisdocumenten. Het resultaat is volgens mevrouw Scheltema een paspoort dat bijna niet is na te maken, maar des te makkelijker is te vervalsen. De achilleshiel, het laminaat en de foto, maakte onderdeel uit van optie 3 van Johan Enschedé. Nu toch is gekozen voor optie 2, met een minder verfijnde techniek, heeft de deadline 1 januari 1995 volgens haar de doorslag gegeven. Optie 3 was binnen het gegeven tijdsbestek kennelijk niet meer te realiseren. Bovendien constateerde de vaste commissie dat het te maken paspoort voldoende waardevol was. Mevrouw Scheltema vroeg de staatssecretaris of de volgende generatie paspoorten gewoon optie 3 is. Het was haar wel onduidelijk, waarom in het nieuwe traject tot 2001 gewacht moet worden. Ligt dat aan het contract met de leveranciers?
Mevrouw Scheltema zei dat het maken van een paspoort een voortdurend proces is. Dat betekent echter niet, dat van de huidige kennis geen gebruik moet worden gemaakt. De noodzakelijke verbeteringen moeten worden aangebracht. Met de voorstellen die de staatssecretaris in dezen doet, kon zij dan ook instemmen. Zij wilde wel graag weten of de adviseurs, anders dan voorheen, hierover nu wel eenstemmig adviseren. De maatregelen die indertijd tegen het splitsen werden voorgesteld, de fototang of diffuus printing bleken niet haalbaar, niet op te wegen tegen de extra investeringen of te duur. Achteraf bezien, betekent dit volgens haar dat toen niet steeds de juiste keuzen zijn gemaakt. De tijdsdruk en het gevoel dat het paspoort door de beveiligingsmaatregelen voldoende fraudebestendig was, zijn hiervoor volgens haar de redenen geweest. Zij vond het moeilijk te begrijpen dat met instemming van zoveel deskundigen op basis van de tijdklem dit soort risico's is genomen. Dat betitelde zij met penny wise, pound foolish. «Onthaastingsgedachten» kunnen het paspoortdossier volgens haar wel eens van pas komen. In de toekomst is meer informatie nodig over de gedane keuzen en de genomen risico's. Om vervalsing te voorkomen zal regelmatig vernieuwing moeten plaatsvinden. Daarbij mag de randvoorwaarde «proven technology» niet leiden tot «out of date technology».
Het leek haar verstandig, de personalisering decentraal te houden. Aangezien het Rijk inzake het paspoort een verkeerde inschatting heeft gemaakt, horen de kosten van transport en vernietiging van de bestaande voorraad volgens D66 niet via leges op de burger verhaald te worden. Zo nodig hoeft dat niet te gelden voor de geringe kosten van de aanpassingen die tot een beter paspoort moeten leiden. Zij vroeg zich wel af, of de leges hiervoor niet al voldoende «vet» zijn. Hoewel de maatregelen inzake vermissing – proces-verbaal, centraal informatiesysteem – haar een verbetering leken, verwachtte zij wel problemen met de aanscherping van de Paspoortwet die hiervoor nodig is. Verder vroeg zij de staatssecretaris hoe het staat met het onderzoek van TNO naar de identiteitskaart. Tot slot merkte zij op dat een fraudebestendig paspoort weliswaar niet bestaat, maar dat een minder fraudegevoelige pas heel goed mogelijk is en dat uit het verleden lering moet worden getrokken voor de toekomst.
De heer Remkes (VVD) speet het niks dat hij het paspoortdrama niet had meegemaakt, want uit het KPMG-rapport, dat volgens hem overigens een aardig overzicht geeft van het verloop tot nu toe, en het paspoortdossier kreeg hij het beeld van een overheid die niet in staat is om dit soort processen te managen. De brief van 17 januari laat volgens de heer Remkes te veel onduidelijkheid bestaan over de kosten. Hij meende uit de brief af te leiden dat er twee soorten kosten zijn, namelijk de structurele kosten, die voortvloeien uit een hoger beveiligingsniveau, en de incidentele kosten, die worden veroorzaakt door het uit bedrijf nemen van de werkvoorraad paspoorten. Hij vroeg de staatssecretaris aan te geven, waaruit de structurele kosten precies bestaan en hoeveel deze zullen bedragen. Dat de incidentele kosten ten laste worden gebracht van de paspoortgebruikers vond hij volstrekt onaanvaardbaar. Hij vond het wenselijk om een bredere discussie te voeren over de rijksleges en de wijze waarop de gemeentelijke tarifering totstandkomt. Verder vroeg hij of met de paspoorten in omloop nog iets wordt gedaan, nu is besloten de bestaande voorraad uit bedrijf te nemen.
Uit het KPMG-rapport is de heer Remkes gebleken, dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest. Hij zei echter ook tot de conclusie te zijn gekomen dat in de loop van het proces tegenover de Kamer een aantal zeer geruststellende gedachten is geuit, terwijl de feiten die door de mensensmokkel en de Amsterdamse fraudeaffaire aan het licht zijn gekomen, hem niet aan de indruk kunnen onttrekken dat die geruststellende geluiden te weinig basis hadden. Hij vroeg de staatssecretaris duidelijk te maken welke adviezen van het BKA en de CRI wel of niet zijn opgevolgd. Hij wees in dezen ook op het wellicht bestaan van een TNO-advies waar de Kamer geen kennis van draagt.
Het was de heer Remkes bekend dat de Kamer indertijd nadrukkelijk heeft ingestemd met de randvoorwaarde bewezen technologie. Hij vroeg de staatssecretaris of de brief van 18 augustus 1993 van de SDU en Johan Enschedé, waarin stond dat de fototechniek veiliger kon, ook naar de toenmalige staatssecretaris is gestuurd. Hem was immers gebleken, dat deze brief bij de besluitvorming geen rol heeft gespeeld. Wellicht is met het begrip «bewezen technologie» wat te mechanisch omgegaan en is de datum 1 januari 1995 wat te star gehanteerd. Hij realiseerde zich dat de Kamer er voortdurend bij is geweest, maar hij had toch graag dat de staatssecretaris daarop inging.
Hij vond het begrijpelijk dat de KPMG de opdracht heeft gekregen het besluitvormingstraject in kaart te brengen zonder een waardeoordeel uit te spreken. In het bericht in het Algemeen Dagblad van 17 januari 1997 zegt de staatssecretaris echter dat een aantal keuzen van de vorige staatssecretaris niet juist zijn. Hij verzocht de staatssecretaris hierop nader in te gaan. Verder vroeg hij de staatssecretaris of de verbeteringen die nu worden voorgesteld, met de technologische kennis van indertijd niet ook al aangebracht hadden kunnen worden. Dan was een aantal zaken volgens hem zeker niet gebeurd. Met de aanpak van vermissingen kon hij instemmen.
De laatste twee alinea's van de brief van 17 januari gaven de heer Remkes geen uitsluitsel over een centrale of decentrale aanpak. Hij wilde niet meteen de conclusie trekken dat een centrale of decentrale aanpak geen rol speelt bij een verdere beveiliging van het paspoort. Voor hem wijst het voorgaande besluitvormingstraject juist het tegenovergestelde aan. Hij vond het wenselijk als naast een technische analyse een risicoanalyse van decentrale uitgifte zou plaatsvinden. Dat leek hem een wezenlijk element in de verdere besluitvorming. De VVD heeft volgens hem voortdurend aangegeven dat met het oog op de veiligheid wellicht gekozen moet worden voor een centraal traject.
Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA) stelde voorop dat uit het KPMG-rapport is gebleken dat de Kamer in het voortraject regelmatig op de hoogte is gesteld en derhalve medeverantwoordelijkheid heeft gedragen voor het paspoortproject.
Gelet op de energie die is gestoken in het maken van een zo fraudebestendig mogelijk paspoort, vond zij het onaanvaardbaar dat het paspoort met schaar, naald en draad kan worden vervalst. De staatssecretaris heeft de taak op zo kort mogelijke termijn maatregelen te nemen die het paspoort optimaal beschermen tegen vervalsing. Hoewel zij geneigd was de vraag of dat afdoende is gebeurd, met ja te beantwoorden, vond zij ook dat vastgesteld moet worden dat de overheid er niet in is geslaagd een fraudebestendig paspoort te maken. Het intrigeerde haar dat het KPMG-rapport meldt dat vaak is gewaarschuwd, steeds andere keuzen zijn gedaan en voortdurend compromissen zijn gesloten. Noch het KPMG-rapport, noch de staatssecretaris trekt echter conclusies voor de volgende procedure. Wat heeft de staatssecretaris daaruit geleerd? Het leek haar dat uit het rapport conclusies moeten worden getrokken voor het paspoorttraject tot 2001. De maatregelen die de staatssecretaris nu bijvoorbeeld aankondigt, konden volgens haar al eerder worden ingevoerd. Ook op dat soort zaken zal in de toekomst gelet moeten worden.
Mevrouw Bijleveld kon zich vinden in de technische verbeteringen die de staatssecretaris in zijn brief van 17 januari 1997 voorstelt. Zij vroeg zich wel af, hoe zeker het is dat die verbeteringen een oplossing bieden voor een probleem zoals dat in Amsterdam aan het licht is gekomen. Met het oog op de uitgiftedatum van de aangepaste versie paspoorten, was zij het eens met het terughalen van de blanco documenten. Inzake de financiële consequenties hiervan sloot zij zich aan bij de voorgaande sprekers. Zij herinnerde de staatssecretaris eraan dat het CDA altijd moeite heeft gehad met de hoogte van de leges, die voor de burger betaalbaar moeten blijven. Met het voorstel dat de staatssecretaris in zijn brief van 17 januari inzake de vermissingen doet, was mevrouw Bijleveld het eens. Zij vroeg zich wel af, of tegen een ambtenaar die in één jaar zeven keer aan dezelfde persoon een paspoort verstrekt, disciplinaire maatregelen mogelijk zijn, maar realiseerde zich tegelijkertijd dat de Kamer te weinig maatregelen heeft genomen en de ambtenaar in dezen niet zo verschrikkelijk veel te verwijten valt.
De passage in de brief van 17 januari 1997 over een decentrale of centrale afgifte vond mevrouw Bijleveld onduidelijk. Hieruit begreep zij dat de staatssecretaris een centrale afgifte gedurende het nieuwe traject boven de markt laat hangen. Daar gaat de voorkeur van haar fractie nadrukkelijk naar uit. Zij vroeg hem te bekijken of een centrale uitgifte gelet op de nieuwe technieken niet beter is. Tot slot merkte zij op, het onbegrijpelijk te vinden dat de fraudefunctionaris op het ministerie van Binnenlandse Zaken geen taak meer heeft.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) zei uit het KPMG-rapport de indruk te hebben gekregen, dat de paspoortaffaire een hoog Pietje Belgehalte heeft. Zij vroeg zich af, welke conclusie de staatssecretaris trekt uit het KPMG-rapport en waarom de kritiek van het Bundeskriminalamt niet onmiddellijk, maar nu pas is overgenomen. Dat de staatssecretaris voornemens is, alle blanco documenten in te nemen, vond zij prima. Nu de Staat een aantal fouten heeft gemaakt, meende zij dat de incidentele kosten, van het transport en de vernietiging, niet mogen leiden tot het duurder worden van het paspoort. De suggesties die de staatssecretaris doet ten aanzien van de vermissingen, vond zij heel goed, al begreep zij niet waarom de maatregel dat bij vermissing van het reisdocument aangifte moet worden gedaan bij de politie, nu pas is bedacht. Zij was er niet voor aan een persoon die een paar keer een paspoort is kwijtgeraakt, geen nieuw paspoort meer te verstrekken, maar kon zich in dezen wel een wachttijd van een aantal jaren voorstellen.
Het leek mevrouw Oedayraj Singh Varma dat een centrale afgifte van paspoorten enorme wachttijden veroorzaakt en dat vond zij toch wel een probleem. In het KPMG-rapport staat dat de beveiliging van de paspoorten op decentraal niveau erg goed is, maar zij vroeg zich toch af of de beveiliging optimaal is en of iedere ambtenaar zomaar bij de paspoorten kan en paspoorten kan uitgeven. Als laatste merkte zij op, dat het ook haar niet duidelijk was waarom met het nieuwe paspoort tot het jaar 2001 moet worden gewacht. Dat leek haar weinig voortvarend.
Het antwoord van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
De staatssecretaris vroeg eenieder zich te realiseren dat een paspoort nooit fraudebestendig kan zijn. Wat door mensen wordt gemaakt, wordt immers ook door mensen nagemaakt. Daarom moet ernaar worden gestreefd, een paspoort te maken dat zo moeilijk mogelijk te vervalsen is. Op eerste zicht moet duidelijk kunnen zijn dat een paspoort nagemaakt is of dat erin geknoeid is. Een biometrische identificatie, zoals een vingerafdruk in het paspoort, te vergelijken met de duim van de houder ervan, is dan ook geen oplossing. Hoewel over deze zaken wel nagedacht moet blijven worden, bieden zij voor het moment geen uitkomst.
Uit de eerste termijn had de staatssecretaris begrepen, dat het paspoort volgens de Kamerleden wel veiliger gemaakt mag worden, maar niet duurder en dat hij een snelle en adequate reactie moet geven op de problemen die via het IRT en de affaire in Amsterdam bekend zijn geworden door ervoor te zorgen dat het paspoort moeilijk vervalsbaar is. Hij zei toe alles op alles te zetten om dat te realiseren.
De staatssecretaris zei om een KPMG-rapport te hebben gevraagd, omdat hij het naar aanleiding van de relletjes in het najaar nuttig achtte, door een onafhankelijke buitenstaander feiten en ficties op een rijtje te laten zetten. Hij heeft de KPMG verzocht een dossieronderzoek te doen zonder een oordeel te vellen, omdat hij van mening is dat een oordeel over het verleden de Kamer toekomt. Hij merkte wel op dat, hoewel de technici in het verleden verschillend hebben geadviseerd, de bestuurders toen toch een beslissing hebben moeten nemen. Hij durfde er zijn hand niet voor in het vuur te steken dat hij indertijd anders zou hebben beslist en hij wilde dan ook geen etiket zoals Pietje Bel of anderszins op het verleden plakken. Hij stelde vast, dat achteraf bezien gesteld kan worden dat de beste stuurlui aan wal staan en dat het plezierig zou zijn geweest als de uitkomst net iets anders zou zijn geweest. De staatssecretaris zei hieruit de les te hebben geleerd dat niet meer in de val van de absolute randvoorwaarden getrapt moet worden. Die randvoorwaarden waren volgens hem: 1. de afgifte moet decentraal gebeuren; 2. het paspoort moet voor 1 januari 1995 klaar zijn; 3. het paspoort mag wel veiliger, maar niet duurder worden. Hij zei zich tot het uiterste te verzetten als de Kamer die klem op hem wil leggen.
De vraag welke adviezen tegenstrijdig waren en hoe een en ander is gegaan, wilde de staatssecretaris graag schriftelijk beantwoorden. Hij deelde overigens mede dat alle technische experts – Enschedé, SDU, TNO en CRI – nu unaniem van mening zijn dat een groot aantal verbeteringen aangebracht kan worden waarmee binnen de wet adequaat kan worden gereageerd op de feiten die door de affaire Amsterdam en het IRT bekend zijn geworden. Mochten in de toekomst tegenstrijdige adviezen worden gegeven, dan leek het hem verstandig hierover in openheid met de Kamer te communiceren. Hij waarschuwde de leden echter dat dan ook zij met het probleem van tegenstrijdige adviezen worden geconfronteerd. Op de vraag van mevrouw Bijleveld, hoe het mogelijk is dat over verbeteringen die ook in het verleden aan de orde waren opeens unaniem wordt geadviseerd, antwoordde de staatssecretaris dat de besluitvorming over die verbeteringen veel eerder dan 1 januari 1995 plaatshad en dat door de heilig verklaarde randvoorwaarden de manoeuvreerruimte bijzonder gering was geworden. Bovendien waren sommige zaken, zoals diffuus printing, toen nog geen proven technology, en dat was ook een van de randvoorwaarden.
Hoewel de staatssecretaris weet dat sommige verbeteringen zoals het gebruik van de fototang er slechts toe leiden, dat het vervalsen wat langer duurt, wilde hij er toch voor kiezen om het iets moeilijker te maken in de hoop dat een aantal mensen de poging om met het paspoort te frauderen zal opgeven. Bij een bezichtiging van de paspoorten van de opgerolde bende in Amsterdam, was hem gebleken dat bij de meeste paspoorten op het eerste gezicht door eenieder geconstateerd kon worden dat zij vervalst waren. Er werden paspoorten van zeker tien nationaliteiten aangetroffen. Daaruit leidde de staatssecretaris af, dat de problemen met het paspoort in andere landen waarschijnlijk even groot zijn, maar dat die landen daaraan een geringere politieke lading geven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft ervoor gezorgd dat degenen die bij grenscontroles identiteiten moeten vaststellen, weten hoe zij een adequate eerstelijnscontrole kunnen uitvoeren. De vraag of ook anderen zijn ingelicht, wilde de staatssecretaris later beantwoorden. Hij meende wel dat banken, verzekeringsmaatschappijen, overheidsinstellingen en dergelijke door de berichten in de pers gewaarschuwd zijn.
De overheid is inzake het uitgeven van paspoorten monopolist en kan beslissen dat de voorraad blanco documenten moet worden opgemaakt voordat een nieuw paspoort wordt uitgegeven. De staatssecretaris kwam echter tot de conclusie dat verbeteringen kunnen en moeten worden aangebracht. Nu hij de wens heeft, zoveel mogelijk Nederlanders een moeilijk namaakbaar paspoort te laten bezitten, vond hij het logisch voor te stellen, de voorraad blanco documenten in te nemen en te vernietigen. Hij vond het echter onjuist om te beslissen alle reeds uitgegeven paspoorten te vervangen. Het Nederlandse paspoort is immers nog steeds een van de betere in de wereld en in het verleden, toen daartoe meer aanleiding was, is het ook nooit tot vervanging overgegaan. Hij zei verder toe, zeer zorgvuldig te zijn in de procedure die tot vernietiging van de voorraad leidt.
Over de kosten die de vernietiging van de voorraad en de verbetering van het paspoort met zich brengen, heeft het kabinet nog geen besluit genomen omdat over nieuwe uitgaven pas bij de Voorjaarsnota wordt beslist. In de brief van 17 januari 1997 heeft de staatssecretaris daarom verschillende mogelijkheden aangegeven. Aan welke mogelijkheid hij de voorkeur geeft, wilde hij nu nog niet aangeven, maar hij merkte wel op de argumenten van de Kamer te hebben gehoord. Op de opmerking van de heer Remkes dat de burger niet de dupe mag worden van het slechte paspoort, zei de staatssecretaris dat het paspoort niet slecht is en dat de burger altijd de dupe is omdat de overheid immers door de burger wordt betaald. Hoewel hij begreep dat dit niet wordt gewenst, hoorde de staatssecretaris hierin ook de suggestie de bestuurders persoonlijk aansprakelijk te houden voor besluitvorming.
De heer Remkes (VVD) stelde vast dat de werkvoorraad ondeugdelijk is; de staatssecretaris is immers tot de conclusie gekomen dat het niet verantwoord is die uit te geven. Hij realiseerde zich dat het om gemeenschapsgeld gaat, maar volgens hem is het de vraag of je de kosten bij de paspoorthouder moet leggen.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) vroeg hierop of de staatssecretaris het eens is met de nuancering: de kosten van innemen en vernietigen voldoen uit gemeenschapsgeld en de kosten voor verbetering van het paspoort ten laste brengen van de paspoorthouder. Verder vroeg zij de staatssecretaris naar zijn mening over de indexering van paspoortkosten. Daar had zij zelf sterke bezwaren tegen.
De staatssecretaris antwoordde dat de indexering, die expliciet is genoemd in de begroting, door het aannemen van de begroting is vastgelegd.
De kosten van het innemen en terughalen schatte de staatssecretaris op ongeveer 10 mln. De kosten voor het verbeteren schatte hij ook op 10 mln., maar hierbij gaat het om kosten die over de periode tot 2001 worden gespreid. Op de vraag of de leges van het paspoort wel hoger mogen zijn dan de werkelijke kosten, meldde hij dat het rapport van de Rekenkamer hierover voor kennisgeving is aangenomen. Hij vond dat van de daarin uitgezette lijn moet worden uitgegaan totdat iets nieuws gebeurt. De standpunten die indertijd werden ingenomen, kwamen erop neer dat niet alleen de feitelijke kosten van het product, maar alles wat eromheen zit in aanmerking moet worden genomen. De staatssecretaris zei toe dit onderwerp nog eens te bekijken, maar hij merkte wel op dat hij zich niet in de klem van de genoemde randvoorwaarden wil laten zetten en dat het besluit dat de leges anders moeten zijn, kan leiden tot een begrotingsvraagstuk waardoor het aanbrengen van beveiligingselementen ingewikkelder kan worden.
Hij bedankte de commissieleden voor hun instemmende opmerkingen over de omgang met vermissingen. Hij wees erop dat een aangifte van vermissing niet zo vanzelfsprekend is, omdat een vermissing nog geen strafbaar feit oplevert en in principe alleen van strafbare feiten aangifte wordt gedaan. Om die reden werd aangifte tot nu toe niet overwogen. In de Paspoortwet is volgens de staatssecretaris de mogelijkheid opgenomen om iemand gedurende lange of korte tijd een paspoort te weigeren. Nu echter is gebleken dat aan iemand in een jaar zeven keer een paspoort is gegeven, wilde hij over een aanpassing met de minister van Justitie en de VNG in overleg treden en de Kamer hierover voor de zomer berichten. Hij streefde er wel naar, de aangifte per 1 februari 1997 verplicht te stellen.
De decentrale uitgifte van paspoorten is volgens de staatssecretaris vastgelegd in de wet. In het verlengde hiervan is met Enschedé en de SDU een contract afgesloten voor de periode tot 2001. Dit betekent dat voor een centrale uitgifte niet alleen contractbreuk nodig is – en daartoe wil de staatssecretaris niet overgaan – maar ook een wetswijziging. De staatssecretaris was van mening dat met de kennis van nu bekeken moet worden of het paspoort verbeterd kan worden. Dat geldt ook voor de mogelijkheid van een geïntegreerde foto. Hij was echter niet bereid, nu al over centraal of decentraal te beslissen.
Tot slot merkte de staatssecretaris tegenover mevrouw Bijleveld op, dat de taak van de fraudefunctionaris samenhing met de beveiliging bij gemeenten en niet met de veiligheidskenmerken van het paspoort zelf en dat de beveiliging van gemeentehuizen veel beter is geworden.
De heer Zijlstra (PvdA) merkte op dat het feit dat het Nederlandse paspoort internationaal gezien zo slecht nog niet is, onverlet laat dat twee jaar nadat is geconstateerd dat het aan de gestelde eisen voldoet, verbeteringen moeten plaatsvinden. Hij vroeg zich dan ook af of degenen die over het paspoort hebben geadviseerd, geen wanprestatie hebben geleverd.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) vond het goed dat het paspoort wordt verbeterd en de bestaande voorraad wordt teruggenomen. In het paspoorttraject tot 2001 zal de discussie centraal/decentraal een rol spelen. Kan de geïntegreerde foto naar de huidige inzichten ook decentraal worden aangebracht? Zij realiseerde zich dat het moeilijk is om te voorkomen dat verschillende adviezen worden gegeven, maar zij verzocht de staatssecretaris toch om een oplossing van dit probleem.
De heer Remkes (VVD) zei de indruk te hebben dat de aanpak van de staatssecretaris in dezen goed en zorgvuldig is. Hij kon niet om de conclusie heen, dat in het verleden fouten zijn gemaakt in het besluitvormingstraject op weg naar het nieuwe paspoort. Een aantal randvoorwaarden is te absoluut geïnterpreteerd of te mechanisch gehanteerd. Hij was er dan ook blij mee, dat de staatssecretaris die aanpak in de toekomst niet zal volgen. Hij had de indruk dat de adviezen zijn uitgebracht op basis van de randvoorwaarden. Dat zou voor hem een aantal zaken verklaren. Verder vroeg hij of het geen aanbeveling verdient, een internationaal vergelijkend onderzoek te laten verrichten.
Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA) deelde de conclusie van de staatssecretaris dat stap voor stap moet worden bekeken, welke verbeteringen kunnen worden aangebracht. Zij vond het juist dat nu nog geen beslissing werd genomen over een centrale uitgifte. Verder sloot zij zich aan bij de opmerking van de heer Remkes over de randvoorwaarden. Het leek haar nuttig, goed na te denken over de randvoorwaarden die voor het nieuwe traject tot 2001 gesteld moeten worden.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) sprak nogmaals uit, dat de discussie over centrale of decentrale uitgifte er niet toe mag leiden dat de burger langer op zijn paspoort moet wachten. Zij kon zich verder voorstellen dat het meermaals verliezen van het paspoort tot een hoge boete leidt.
De staatssecretaris meldde dat in andere landen bijna geen openheid bestaat over het verlies of vervalsen van paspoorten en dat het daarom lijkt dat Nederland een ondeugdelijk paspoort heeft. Die conclusie kun je volgens de staatssecretaris echter niet trekken. Hooguit kan achteraf worden gesteld, dat het plezierig zou zijn geweest als op grond van de tegengestelde adviezen op onderdelen anders was besloten, maar ook dat garandeert niet dat dan geen verbeteringen nodig zouden zijn geweest.
De adviseurs is gevraagd te adviseren binnen de randvoorwaarden. De staatssecretaris maakte duidelijk dat het niet raar is om randvoorwaarden te stellen, maar dat daarmee wordt getracht om bijvoorbeeld een goede prijs/kwaliteitverhouding te krijgen. Verschillende adviezen vermijden door minder adviseurs te raadplegen, is volgens de staatssecretaris niet mogelijk, omdat iedere adviseur – TNO, de producent, de CRI – op zijn eigen gebied specifieke kennis heeft en het is nu eenmaal mogelijk dat zij op verschillende gronden verschillende conclusies trekken.
Of het mogelijk is de geïntegreerde foto decentraal aan te brengen, wil de staatssecretaris nog laten onderzoeken. Hij wil geen conclusies trekken voordat dit onderzoek is afgrond. De periode tot 2001 voor het ontwikkelen van een nieuw paspoort lijkt hem overigens nog niet eens zo lang, gelet op de twintig of vijfentwintig jaar die het vorige traject in beslag nam. Bovendien zal een wijziging van de Paspoortwet, als die vereist is, de nodige tijd vergen. Hij was het eens met de heer Remkes dat de randvoorwaarden niet te mechanisch moeten zijn. Verder was hij bereid, de mogelijkheid van een internationaal onderzoek te bezien, maar hij verwachtte niet veel informatie te zullen krijgen.
De staatssecretaris begreep de wens van mevrouw Oedayraj Singh Varma om de wachttijd niet te verlengen. Hierover wilde hij echter geen toezegging doen omdat de kwaliteit van het product op de eerste plaats staat.
Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF) en Rehwinkel (PvdA).
Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+) en Van Oven (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25059-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.