25 051
Aanpassing van de loon- en inkomstenbelasting c.a., met het oog op vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven (Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende aanpassing van de loon- en inkomstenbelasting c.a., met het oog op vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven (Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

10 oktober 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en in samenhang daarmee enige andere wetten aan te passen, met het oog op vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In artikel 3, derde lid, worden de onderdelen d, e en f vervangen door:

d. verminderd met de persoonlijke verplichtingen en vermeerderd met de negatieve persoonlijke verplichtingen, en

e. verminderd met de buitengewone lasten en de aftrekbare giften.

B. Aan artikel 4, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd:

verminderd met de vrijgestelde bedragen ingevolge de rentevrijstelling en de dividendvrijstelling.

C. Aan artikel 8, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

h. uitkeringen uit een stakingskas.

D.1. In artikel 8a, eerste lid, vervalt onderdeel a, onder wijziging van de aanduiding van de onderdelen b en c in a, onderscheidenlijk b. Voorts vervalt de nummeraanduiding van het eerste lid.

D.2. Het in onderdeel a gewijzigde onderdeel b wordt vervangen door:

a. vaartuigen die worden gebruikt voor representatieve doeleinden, behoudens voor zover de onderneming direct is gericht op het vervaardigen of het verhandelen van, dan wel het verrichten van diensten in verband met die vaartuigen en een en ander deel uitmaakt van de omzet;.

D.3. Het tweede en het derde lid vervallen.

E.1. Artikel 8b, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt vervangen door:

1°. de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, de aanhorigheden daarvan daaronder begrepen, indien, ingeval hij tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst en inkomsten uit arbeid niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, dan wel indien, ingeval hij niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst en inkomsten uit arbeid niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft;.

E.2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt, onder wijziging van de onderdeelaanduidingen 1° en 2° in 3°, onderscheidenlijk 4°, ingevoegd:

1°. voedsel, drank en genotmiddelen, representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak, met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf: voor 75 percent, na overeenkomstige toepassing van onderdeel b;

2°. congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke, met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf: voor 75 percent, na overeenkomstige toepassing van onderdeel b;.

E.3. In het tweede lid vervalt in het in onderdeel a, onder 3°, gewijzigde onderdeel a, onder 1°, «de overige kosten – herinrichtingskosten daaronder mede begrepen – doch met niet meer dan».

E.4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per kilometer» vervangen door: f 0,60 per kilometer.

E.5. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en het vierde lid in vierde, onderscheidenlijk achtste lid, ingevoegd:

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 4°, wordt kleding als werkkleding aangemerkt indien zij:

a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het behalen van de winst te dragen, of

b. is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van de winst te dragen.

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld om te bepalen wanneer zulks het geval is.

E.6. Na het in vierde lid vernummerde derde lid wordt ingevoegd:

5. Met betrekking tot de kosten en lasten die vallen onder het tweede lid, onderdeel a, worden, in afwijking in zoverre van artikel 7, ten aanzien van de ondernemer zelf geen onttrekkingen in aanmerking genomen.

6. Op verzoek van de ondernemer komen, in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, onder 1°, kosten en lasten die verband houden met de in dat lid bedoelde post voor een bedrag van f 3000 niet in aftrek, na overeenkomstige toepassing van het tweede lid, onderdeel b. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt bij de aangifte gedaan.

7. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld naar welke wordt beoordeeld of in ieder geval in het kader van de onderneming is verhuisd.

F. In artikel 11, vijfde lid, onderdeel g, wordt «eerste lid, onderdeel b» vervangen door: onderdeel a.

G.1. Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. loon ter zake waarvan de belasting ingevolge artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige, met inbegrip van het hierdoor voor de belastingplichtige ontstane voordeel;

d. verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voor zover de waarde in het economische verkeer van de computers en de apparatuur tezamen in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan f 5000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede in verband met het verwerven van de inkomsten uit arbeid worden gebruikt.

G.2. In het tweede lid wordt «h, j, l en m» vervangen door: h en j.

G.3. Het derde tot en met het zesde lid worden vervangen door:

3. Met betrekking tot de onder het eerste lid, onderdeel b, vallende vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer voor de gevallen waarin de belastingplichtige ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, wordt, ingeval de afstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer is afgelegd, een bedrag van ten hoogste de prijs van de plaatsbewijzen voor de per openbaar vervoer afgelegde afstand aangemerkt als vergoeding van kosten tot verwerving van de inkomsten uit arbeid, mits de belastingplichtige die plaatsbewijzen ter vergoeding overhandigt dan wel zo spoedig mogelijk zal overhandigen aan degene die de vergoeding verstrekt en deze de plaatsbewijzen per belastingplichtige administreert en voor controle beschikbaar houdt. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit lid.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de onder het eerste lid, onderdeel b, vallende vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer voor de gevallen waarin de belastingplichtige ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, ingeval de afstand niet geheel of gedeeltelijk per openbaar wordt afgelegd. Ingeval de enkele-reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer worden daarbij de desbetreffende vergoedingen geacht geen vergoeding van kosten tot verwerving van inkomsten uit arbeid te zijn. Ingeval de enkele-reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer worden daarbij tot uitgangspunt genomen de voor zodanige afstanden op 1 januari 1996 geldende laagste tarieven voor personenvervoer eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen verminderd met f 200. Ingeval de enkele-reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer wordt een enkele-reisafstand van 30 kilometer in aanmerking genomen.

5. Voor de toepassing van dit artikel en artikel 36:

a. pleegt de belastingplichtige in ieder geval ten minste eenmaal per week te reizen ingeval hij in het kalenderjaar op veertig dagen of meer heeft gereisd van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht;

b. mag worden aangenomen dat de belastingplichtige niet ten minste eenmaal per week pleegt te reizen ingeval hij in het kalenderjaar op minder dan veertig dagen heeft gereisd van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht.

H.1. Artikel 34, eerste lid, wordt vervangen door:

1. Niet in geld genoten inkomsten worden in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voor zover de verwerving van de inkomsten het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

H.2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Daarbij kan, indien zulks de uitvoering van deze wet bevordert, zonodig in afwijking van het eerste lid, de waarde worden gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

I. In artikel 35, tweede lid, vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

J.1. Artikel 36, eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de belastingplichtige, indien:

1°. ingeval hij tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;

2°. ingeval hij niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft;.

J.2. In het eerste lid, onderdeel h, wordt na «vermaak» ingevoegd: , met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf.

J.3. In het eerste lid vervallen de onderdelen l en m, onder wijziging van de aanduiding van onderdeel n in l.

J.4. Het tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. woon-werkverkeer voor zover de enkele-reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer en de belastingplichtige ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht: een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels waarbij tot uitgangspunt wordt genomen:

1°. ingeval de reisafstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer wordt afgelegd, het voor de enkele-reisafstand geldende gemiddelde van de op 1 januari van het kalenderjaar geldende laagste tarieven voor personenvervoer tweede klas en eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen verminderd met de op die datum geldende prijs van een 2-sterabonnement;

2°. ingeval de reisafstand niet geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer wordt afgelegd, het voor de enkele-reisafstand geldende gemiddelde van de op 1 januari 1996 geldende laagste tarieven voor personenvervoer tweede klas en eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen verminderd met de op die datum geldende prijs van een 2-sterabonnement,

met dien verstande dat voor de gevallen waarin de enkele-reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer een enkele-reisafstand van 30 kilometer in aanmerking wordt genomen;.

J.5. Het tweede lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. vervoer per auto niet behorend tot de onderdelen a en b, anders dan per taxi: f 0,60 per kilometer.

J.6. In het tweede lid, onderdeel d, vervalt «met de overige kosten doch ten hoogste».

J.7. In het tweede lid, onderdeel f, wordt «kantoorruimte» telkens vervangen door: werkruimte. Voorts wordt «15 percent van de huur» vervangen door: 20 percent van de huur. Voorts vervalt «, alsmede de op 15 percent van de energiekosten van die woning – met inbegrip van de kantoorruimte – te stellen energiekosten ter zake van die kantoorruimte». Ten slotte wordt «bepaald op de voet van artikel 42a, eerste lid» vervangen door: vastgesteld op 2 3/7 maal de huurwaarde, bepaald op de voet van artikel 42a, eerste lid.

J.8. In het tweede lid, onderdeel g, wordt «f 3250 of, zo dit minder is, f 1000 vermeerderd met 75 percent van het gedeelte van het bedrag dat uitgaat boven f 1000» vervangen door: f 3250, na overeenkomstige toepassing van het tweede lid, onderdeel c.

J.9. In het tweede lid, onderdeel h, wordt vóór «tekstverwerkers» ingevoegd: muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschap,.

J.10. In het vijfde lid wordt «h, j, l en m» vervangen door: h en j.

J.11. In het elfde lid wordt «onderdeel a,» vervangen door: onderdeel a, onder 1°,.

J.12. Na het elfde lid wordt toegevoegd:

12. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt kleding als werkkleding aangemerkt indien zij:

a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het verwerven van de inkomsten te dragen, of

b. is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het verwerven van de inkomsten te dragen.

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld om te bepalen wanneer zulks het geval is.

13. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld naar welke wordt beoordeeld of in ieder geval in verband met de werkzaamheden is verhuisd.

K. Na artikel 42a wordt ingevoegd:

Artikel 42b. 1. De rentevrijstelling geldt voor de bij de bepaling van het onzuivere inkomen als inkomsten en bij de bepaling van het inkomen als negatieve persoonlijke verplichtingen in aanmerking genomen renten en teruggaven van renten.

2. De rentevrijstelling bedraagt:

a. met betrekking tot het gezamenlijke zuivere bedrag aan renten van schuldvorderingen van kinderen: ten hoogste f 500 per kind;

b. met betrekking tot het gezamenlijke bedrag aan renten op spaartegoeden die deel uitmaken van een premiespaarregeling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de loonbelasting 1964 of een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van die wet, die betrekking hebben op de periode van vier jaren na de inhouding van de besparing of op de periode waarin de besparing is geblokkeerd: f 1000, doch niet meer dan die renten verminderd met de daarop drukkende renten en overige kosten;

c. met betrekking tot het gezamenlijke bedrag aan:

1°. renten op geldleningen als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel i, in samenhang met het zevende, achtste en tiende lid van dat artikel, gedurende de eerste acht jaren vanaf het verstrekken van de geldlening, behoudens ingeval degene die de rente is verschuldigd met betrekking tot het kalenderjaar en het voorafgaande kalenderjaar niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek of de geldlening niet langer dient ter financiering van bestanddelen die behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen, en

2°. renten op geldleningen ten laste van bij ministeriële regeling aangewezen participatiemaatschappijen:

f 5000, doch niet meer dan die renten verminderd met de daarop drukkende renten en overige kosten;

d. met betrekking tot de niet op de voet van de onderdelen a, b en c vrijgestelde renten: f 1000, of, zo dit minder is, het bedrag waarmee het gezamenlijke bedrag van die renten en teruggaven van renten – verminderd met de daarop drukkende renten en overige kosten – overtreft het gezamenlijke bedrag van renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die voorts nog als aftrekbare kosten dan wel als persoonlijke verplichtingen bij de bepaling van het inkomen in aanmerking zijn genomen.

3. De in het tweede lid, onderdelen b en d, vermelde bedragen van f 1000 en het in het tweede lid, onderdeel c, vermelde bedrag van f 5000 worden ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend, verhoogd tot onderscheidenlijk f 2000 en f 10 000.

4. Als in het tweede lid, onderdeel c, en in artikel 42c, vijfde lid, bedoelde participatiemaatschappijen kunnen worden aangewezen in Nederland gevestigde rechtspersonen waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan in het op brede schaal:

a. verstrekken van achtergestelde geldleningen aan beginnende ondernemers als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel i;

b. verstrekken van achtergestelde geldleningen aan rechtspersonen die voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

c. deelnemen in rechtspersonen als bedoeld in onderdeel b.

Voorts kunnen worden aangewezen in Nederland gevestigde rechtspersonen waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan in het verstrekken van geldleningen aan in de vorige volzin bedoelde participatiemaatschappijen dan wel in het deelnemen in zodanige maatschappijen. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de in de eerste volzin bedoelde leningen en deelnemingen wat betreft de mate van achterstelling, de looptijd, het renteniveau, de aanwending en de omvang van de geldlening per ondernemer dan wel per rechtspersoon, onderscheidenlijk de omvang van de deelneming per rechtspersoon en de duur van de deelneming.

5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, blijven buiten beschouwing de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, welke zijn verzekerd door hypotheek op een eigen woning, mits de inkomsten van de belastingplichtige met betrekking tot die woning in het kalenderjaar of een of meer van de voorafgaande twee of volgende twee kalenderjaren geheel of ten dele worden bepaald op de voet van artikel 42a.

Artikel 42c. 1. De dividendvrijstelling geldt voor de bij de bepaling van het onzuivere inkomen als inkomsten in aanmerking genomen opbrengst van aandelen en winstbewijzen waarop dividendbelasting is ingehouden of inhouding van die belasting achterwege is gebleven ingevolge artikel 4, eerste lid of derde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965.

2. De dividendvrijstelling bedraagt f 1000, doch niet meer dan die opbrengst, verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen.

3. Indien bij de bepaling van het onzuivere inkomen opbrengst van aandelen in bij ministeriële regeling aangewezen participatiemaatschappijen als inkomsten in aanmerking is genomen, wordt het in het tweede lid vermelde bedrag van f 1000 verhoogd. De verhoging bedraagt f 1000, doch niet meer dan die opbrengst, verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen.

4. Indien bij de bepaling van het onzuivere inkomen opbrengst van aandelen die deel uitmaken van een premiespaarregeling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de loonbelasting 1964 of een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van die wet, als inkomsten in aanmerking is genomen en die opbrengst is genoten in de periode waarin de besparing is geblokkeerd, wordt het in het eerste lid vermelde bedrag van f 1000 verhoogd. De verhoging bedraagt f 1000, doch niet meer dan die opbrengst, verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen.

5. Indien bij de bepaling van het onzuivere inkomen opbrengst van aandelen in of van winstbewijzen van bij ministeriële regeling aangewezen participatiemaatschappijen als inkomsten in aanmerking is genomen, wordt het in het eerste lid vermelde bedrag van f 1000 verhoogd. De verhoging bedraagt f 5000, verminderd met het bedrag dat op de voet van artikel 42b, tweede lid, onderdeel c, is vrijgesteld, doch niet meer dan die opbrengst, verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen.

6. De in het tweede, het derde en het vierde lid vermelde bedragen van f 1000 en het in het vijfde lid vermelde bedrag van f 5000 worden ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend verhoogd tot onderscheidenlijk f 2000 en f 10 000.

L. In artikel 44c wordt «het voor dat kalenderjaar in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, vermelde bedrag» vervangen door: f 78 500.

M.1. In artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt na «2 percent van het onzuivere inkomen» ingevoegd: , doch niet meer bedragen dan 10 percent van het onzuivere inkomen, en mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan.

M.2. In het derde lid wordt na onderdeel a, onder 2°, ingevoegd:

3°. kosten van vervoer per personenauto anders dan per taxi die verband houden met het verkrijgen van de in de aanhef bedoelde hulp in aanmerking worden genomen tot een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag per kilometer en dat extra kosten van vervoer per personenauto anders dan per taxi die het gevolg zijn van ziekte of invaliditeit in aanmerking worden genomen tot dat bedrag per kilometer, met dien verstande dat daarbij ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal kilometers in aanmerking wordt genomen;

4°. de totale kosten van farmaceutische en andere hulpmiddelen die niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, in aanmerking worden genomen tot een bedrag van f 50 per persoon;.

M.3. Het derde lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. uitgaven voor gezinshulp voor zover zij meer bedragen dan:

indien het onzuivere inkomen f 50 000 niet te boven gaat, nihil;

indien het onzuivere inkomen f 50 000 te boven gaat doch f 75 000 niet te boven gaat, 1 percent van het onzuivere inkomen;

indien het onzuivere inkomen f 75 000 te boven gaat doch f 100 000 niet te boven gaat, 2 percent van het onzuivere inkomen;

indien het onzuivere inkomen f 100 000 te boven gaat, 3 percent van het onzuivere inkomen,

en mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden.

M.4. In het derde lid, onderdeel e, onder 1°, wordt «tot het ingevolge het achtste lid bij ministeriële regeling vastgestelde bedrag per kilometer» vervangen door: tot een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag per kilometer.

M.5. In het zevende lid wordt na «onderdelen a, b en c,» ingevoegd: en het derde lid, onderdeel b,.

M.6. In het achtste lid wordt de tweede volzin vervangen door: Kosten van binnenlandse reizen ter zake van een zodanige opleiding of studie worden uitsluitend in aanmerking genomen voor zover de enkele-reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer en wel tot een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per kilometer.

M.7. Na het veertiende lid wordt toegevoegd:

15. Onze Minister kan op humanitaire gronden bepalen dat de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde voorwaarde dat de uitgaven in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan, niet van toepassing is indien degenen voor wie de uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud zijn bestemd, wonen of verblijven in door hem aan te wijzen landen.

16. Bij het bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per kilometer, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en e, het achtste lid en artikel 47, vierde lid, wordt tot uitgangspunt genomen het voor een enkele-reisafstand van 30 kilometer geldende gemiddelde van de op 1 januari van het kalenderjaar geldende tarieven van een dagretour tweede klas en eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, met dien verstande dat voor zover die tarieven niet op 15 november van het voorafgaande kalenderjaar vaststaan, tot uitgangspunt worden genomen de tarieven die naar het inzicht van Onze Minister op die datum vermoedelijk op 1 januari zullen gelden.

N. Aan artikel 47, vierde lid, wordt toegevoegd: Voor zover de giften betrekking hebben op vervoer per auto anders dan per taxi, worden deze in aanmerking genomen tot een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag per kilometer.

O. In HOOFDSTUK II vervalt afdeling 7.

P. In artikel 48, derde lid, worden de onderdelen a, b en c vervangen door:

a. verminderd met de meewerkaftrek, en

b. vermeerderd met de negatieve persoonlijke verplichtingen.

Q. Aan artikel 49, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd:

verminderd met een dividendvrijstelling voor de bij de bepaling van het binnenlandse onzuivere inkomen als inkomsten in aanmerking genomen opbrengst van aandelen tot een bedrag van f 1000, doch niet meer dan die opbrengst verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan renten van schulden en kosten van geldleningen.

R. In artikel 56, tweede lid, wordt «gedurende het gehele voorafgaande kalenderjaar en aansluitend meer dan zes maanden in het kalenderjaar» vervangen door: onafgebroken gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar.

S. In artikel 58a wordt «de artikelen 3 en 48» vervangen door: de artikelen 3, 4, 48 en 49.

T. In artikel 63 worden het eerste en tweede lid vervangen door:

1. Als voorheffingen worden aangewezen de geheven dividendbelasting, de geheven loonbelasting met uitzondering van de bij wijze van eindheffing geheven loonbelasting, en de naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het onzuivere inkomen, met uitsluiting van de bij naheffing toegepaste verhoging.

2. Indien artikel 62, tweede lid, toepassing vindt, wordt mede als voorheffing aangewezen de bij wijze van inhouding geheven premie voor de volksverzekeringen met uitzondering van de bij wijze van eindheffing geheven premie voor de volksverzekeringen en met uitsluiting van de bij naheffing toegepaste verhoging.

U. Artikel 64 wordt vervangen door:

Artikel 64. 1. Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege, tenzij:

a. de verschuldigde belasting de gezamenlijke voorheffingen met meer dan f 400 te boven gaat;

b. met toepassing van artikel 30 van de Wet op de loonbelasting 1964 vermindering van loonbelasting is verleend;

c. de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan.

2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt indien de gezamenlijke voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan f 26 te boven gaan, de aanslag vastgesteld op nihil en blijft verrekening van voorheffingen achterwege.

3. Bij ministeriële regeling kunnen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, afwijkende regels worden gesteld voor gevallen waarin aan inhouding van loonbelasting onderworpen inkomsten ter zake waarvan artikel 33, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 toepassing heeft gevonden over loontijdvakken langer dan een maand samenvallen met aan inhouding van loonbelasting onderworpen inkomsten van een andere inhoudingsplichtige.

4. Indien artikel 62, tweede lid, toepassing vindt, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen.

V. In artikel 65 wordt, onder vernummering van het derde lid in vierde lid, ingevoegd:

3. Voor de toepassing van dit artikel worden niet beschouwd als aan inhouding van loonbelasting onderworpen de inkomsten waarop inhouding van loonbelasting achterwege is gelaten ingevolge daartoe door of vanwege Onze Minister verleende machtiging.

W. In artikel 66b, eerste lid, wordt «artikelen 11» vervangen door: artikelen 8b, zesde lid, 11. Voorts wordt «37, 44e» vervangen door: 37, 44c, 44e. Voorts wordt na «46, eerste lid, onderdelen b en d,» ingevoegd: derde lid, onderdeel b,. Ten slotte wordt «64, tweede en vierde lid» vervangen door: 64.

X. Artikel 66c vervalt.

ARTIKEL II

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. Aan artikel 4 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

e. degene die uit een duurzame arbeidsverhouding welke niet reeds op grond van een andere bepaling als dienstbetrekking wordt beschouwd een beloning geniet, mits de inspecteur op gezamenlijk verzoek van diegene en de inhoudingsplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist dat de arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd.

B.1. Artikel 6, tweede lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft, in Nederland de loonadministratie houdt en zich als zodanig bij de inspecteur heeft gemeld.

B.2. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt als een vaste inrichting in ieder geval aangemerkt:

a. het verrichten van werkzaamheden in het kader van een onderneming gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen, indien die werkzaamheden plaatsvinden in, op of boven het Noordzeewinningsgebied, waarbij onder Noordzeewinningsgebied wordt verstaan de territoriale zee van Nederland alsmede het buiten de territoriale zee onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk der Nederlanden daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen;

b. het verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het verlenen van tussenkomst ten behoeve van degenen die tegen beloning persoonlijke arbeid in Nederland verrichten en een derde ten behoeve van wie die arbeid wordt verricht.

C. In artikel 7, onder 2°, wordt «d.» vervangen door: d en e.

D.1. Artikel 11, eerste lid, onderdeel j, wordt vervangen door:

j. vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, behoudens:

1°. vergoedingen ter zake van de posten bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, c, f, g, i, k en l;

2°. vergoedingen ter zake van de posten bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdelen c, d, e en f, voor zover zij meer belopen dan op de voet van die bepalingen als aftrekbare kosten in aanmerking zou kunnen komen;

3°. vaste vergoedingen voor zover niet is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels;.

D.2. In het eerste lid, onderdeel r, wordt «de waarde daarvan» vervangen door: de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.

D.3. In het eerste lid wordt na onderdeel s, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

t. verstrekkingen van consumpties tijdens de werktijd, niet zijnde maaltijden;

u. verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voor zover de waarde in het economische verkeer van de computers en de apparatuur tezamen in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan f 5000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen tot verwerving van het loon.

D.4. Het tiende tot en met het twaalfde lid worden vervangen door:

10. Met betrekking tot de onder het eerste lid, onderdeel j, vallende vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer voor de gevallen waarin de werknemer ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, wordt, ingeval de afstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer is afgelegd, een bedrag van ten hoogste de prijs van de plaatsbewijzen voor de per openbaar vervoer afgelegde afstand geacht te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, mits de werknemer die plaatsbewijzen ter vergoeding overhandigt dan wel zo spoedig mogelijk zal overhandigen aan de inhoudingsplichtige en deze de plaatsbewijzen per werknemer administreert en voor controle beschikbaar houdt. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit lid.

11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de onder het eerste lid, onderdeel j, vallende vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer voor de gevallen waarin de werknemer ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, ingeval de afstand niet geheel of gedeeltelijk per openbaar wordt afgelegd. Ingeval de enkele-reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer worden daarbij de desbetreffende vergoedingen geacht niet te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon. Ingeval de enkele-reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer worden daarbij tot uitgangspunt genomen de voor zodanige afstanden op 1 januari 1996 geldende laagste tarieven voor personenvervoer eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen verminderd met f 200. Voor de gevallen waarin de enkele-reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer wordt een enkele-reisafstand van 30 kilometer in aanmerking genomen.

12. Voor de toepassing van dit artikel en artikel 15:

a. pleegt de werknemer in ieder geval ten minste eenmaal per week te reizen ingeval hij in het kalenderjaar op veertig dagen of meer heeft gereisd of vermoedelijk zal reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht;

b. mag worden aangenomen dat de werknemer niet ten minste eenmaal per week pleegt te reizen ingeval hij in het kalenderjaar op minder dan veertig dagen heeft gereisd of vermoedelijk zal reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht. Zodra de werknemer op veertig dagen in het kalenderjaar heeft gereisd, wordt in zoverre aangenomen dat de werknemer gedurende de verstreken periode in het kalenderjaar ten minste eenmaal per week placht te reizen. In afwijking in zoverre van artikel 27 wordt loon ter zake daarvan geacht te worden genoten zodra de werknemer op veertig dagen heeft gereisd.

D.5. Het zestiende lid vervalt.

E.1. Artikel 13, eerste lid, wordt vervangen door:

1. Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voor zover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

E.2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Daarbij kan, indien zulks de uitvoering van deze wet bevordert, zonodig in afwijking van het eerste lid, de waarde worden gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

F. In artikel 14, tweede lid, vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

G.1. Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, indien:

1°. ingeval hij tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;

2°. ingeval hij niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft;.

G.2. In het eerste lid, onderdeel h, wordt na «vermaak» ingevoegd: , met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf.

G.3. In het eerste lid vervallen de onderdelen l en m, onder wijziging van de aanduiding van onderdeel n in l.

G.4. Het tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. woon-werkverkeer voor zover de enkele-reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer en de werknemer ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht: een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels waarbij tot uitgangspunt wordt genomen:

1°. ingeval de reisafstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer wordt afgelegd, het voor de enkele-reisafstand geldende gemiddelde van de op 1 januari van het kalenderjaar geldende laagste tarieven voor personenvervoer tweede klas en eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen verminderd met de op die datum geldende prijs van een 2-sterabonnement;

2°. ingeval de reisafstand niet geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer wordt afgelegd, het voor de enkele-reisafstand geldende gemiddelde van de op 1 januari 1996 geldende laagste tarieven voor personenvervoer tweede klas en eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen verminderd met de op die datum geldende prijs van een 2-sterabonnement, met dien verstande dat voor de gevallen waarin de enkele-reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer een enkele-reisafstand van 30 kilometer in aanmerking wordt genomen;.

G.5. Het tweede lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. vervoer per auto niet behorend tot de onderdelen a en b, anders dan per taxi: f 0,60 per kilometer;.

G.6. In het tweede lid, onderdeel d, vervalt «met de overige kosten doch ten hoogste».

G.7. In het tweede lid, onderdeel f, wordt «kantoorruimte» telkens vervangen door: werkruimte. Voorts wordt «15 percent van de huur» vervangen door: 20 percent van de huur. Voorts vervalt «, alsmede de op 15 percent van de energiekosten van die woning – met inbegrip van de kantoorruimte – te stellen energiekosten ter zake van die kantoorruimte». Ten slotte wordt «bepaald op de voet van artikel 42a, eerste lid» vervangen door: vastgesteld op 2 3/7 maal de huurwaarde, bepaald op de voet van artikel 42a, eerste lid.

G.8. In het tweede lid, onderdeel g, wordt «f 3250 of, zo dit minder is, f 1000 vermeerderd met 75 percent van het gedeelte van het bedrag dat uitgaat boven f 1000» vervangen door: f 3250, na overeenkomstige toepassing van het tweede lid, onderdeel c.

G.9. In het tweede lid, onderdeel h, wordt vóór «tekstverwerkers» ingevoegd: muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschap,.

G.10. In het vijfde lid wordt «onderdeel a,» vervangen door: onderdeel a, onder 1°,.

G.11. Na het zesde lid wordt toegevoegd:

7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt kleding als werkkleding aangemerkt indien zij:

a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het verwerven van het loon te dragen, of

b. is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het verwerven van het loon te dragen.

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld om te bepalen wanneer zulks het geval is.

8. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld naar welke wordt beoordeeld of in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking wordt verhuisd.

H. In artikel 23, tweede lid, wordt «gedurende het gehele voorafgaande kalenderjaar heeft gevoerd en aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar» vervangen door: vermoedelijk onafgebroken gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar.

I. In artikel 26, eerste lid, vervalt de laatste volzin.

J. In artikel 26a, tweede lid, wordt «h, j, l en m» vervangen door: h en j.

K. In artikel 26b wordt na «vastgesteld» ingevoegd: en opgenomen in de loonadministratie.

L. In artikel 29, eerste lid, wordt na «ter inzage te verstrekken» ingevoegd: en een afschrift daarvan in de loonadministratie van de inhoudingsplichtige te laten opnemen.

M. HOOFDSTUK VI vervalt. Na HOOFDSTUK IV wordt, onder vernummering van hoofdstuk V in hoofdstuk VI, ingevoegd:

HOOFDSTUK V. EINDHEFFING

Artikel 31. 1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt de belasting over de in het tweede lid genoemde en bedoelde bestanddelen van het loon (eindheffingsbestanddelen) geheven van de inhoudingsplichtige naar het in het derde lid aangegeven tarief.

2. Eindheffingsbestanddelen zijn:

a. bestanddelen van het loon waarover de verschuldigde belasting niet is betaald, in verband waarmee aan de inhoudingsplichtige een naheffingsaanslag wordt opgelegd, behoudens:

1°. voor zover de inhoudingsplichtige verzoekt, onder verstrekking van de daartoe noodzakelijke gegevens, met betrekking tot dat loon het eerste lid niet toe te passen;

2°. voor zover de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking besluit, mede gelet op het aantal werknemers waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, met betrekking tot dat loon het eerste lid niet toe te passen omdat het wel toepassen daarvan zou kunnen leiden tot een zodanig grote afwijking van het belastbare inkomen in de zin van de inkomstenbelasting van een of meer werknemers dat voor hen aanzienlijke voordelen zouden kunnen ontstaan in het kader van de heffing van die belasting, van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen;

b. bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur aangewezen bestanddelen van het loon met betrekking waartoe in verband met tijdelijke knelpunten van ernstige aard in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de hoofdstukken I tot en met IV ten volle worden toegepast;

c. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking worden gelaten in het kader van de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen;

d. bij ministeriële regeling aan te wijzen niet in geld genoten loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd, behoudens ingeval de inhoudingsplichtige verzoekt met betrekking tot dat loon het eerste lid niet toe te passen;

e. bij ministeriële regeling aan te wijzen loon met een bestemmingskarakter;

f. loon dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard ingevolge een spaarloonregeling en loon ingevolge een winstdelingsregeling niet zijnde een spaarloonregeling, te zamen tot ten hoogste f 1615 per kalenderjaar, wat betreft loon ingevolge een winstdelingsregeling behoudens ingeval de inhoudingsplichtige verzoekt met betrekking tot dat loon het eerste lid niet toe te passen.

De in dit lid en het derde lid bedoelde ministeriële regelingen worden, voor zover het de premie voor de volksverzekeringen betreft, getroffen in overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

3. Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt bepaald:

a. aan de hand van het tabeltarief met betrekking tot:

1°. aan naheffing onderworpen eindheffingsbestanddelen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;

2°. eindheffingsbestanddelen bij tijdelijke knelpunten van ernstige aard als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b;

3°. aangewezen uitkeringen van publiekrechtelijke aard als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c;

4°. aangewezen niet in geld genoten eindheffingsbestanddelen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, voor zover, te bepalen bij ministeriële regeling, de verwerving van het loon niet het gebruik of verbruik daarvan meebrengt;

b. aan de hand van het enkelvoudige tarief met betrekking tot:

1°. aangewezen niet in geld genoten eindheffingsbestanddelen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, andere dan bedoeld in onderdeel a, onder 4°;

2°. aangewezen eindheffingsbestanddelen met een bestemmingskarakter als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e;

c. naar een tarief van 10 percent met betrekking tot spaarloon en winstdeling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, behoudens voor zover het betreft loon ingevolge een spaarloonregeling in de vorm van aandelen in het kapitaal van de inhoudingsplichtige of in dat van een met hem verbonden vennootschap:

d. naar een tarief van nihil met betrekking tot spaarloon in de vorm van aandelen in het kapitaal van de inhoudingsplichtige of in dat van een met hem verbonden vennootschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f.

4. Ingeval het tabeltarief van toepassing is wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand van de voor het tijdvak waarin het loon is genoten geldende in artikel 20a, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, waarbij wordt aangenomen dat de inhoudingsplichtige de belasting en de bij reguliere betaling van het loon verschuldigde premie ingevolge de Ziekenfondswet alsmede de daarover verschuldigde premies ingevolge de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aanstonds voor zijn rekening heeft genomen. Voor zover bij naheffing als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, aannemelijk is dat de inhoudingsplichtige de belasting en premie pas later voor zijn rekening heeft genomen, wordt in zoverre van de eerste volzin afgeweken en wordt het voor de werknemer ontstane voordeel in de eindheffing betrokken naar de situatie ten tijde van het voor rekening van de inhoudingsplichtige nemen, doch uiterlijk ten tijde van de naheffing.

5. Ingeval het enkelvoudige tarief van toepassing is wordt het bedrag van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand van de voor het tijdvak waarin het loon is genoten geldende in artikel 20a, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, waarbij buiten beschouwing wordt gelaten dat de belasting wordt geheven van de inhoudingsplichtige.

6. Voor de bepaling van de verschuldigde belasting op de voet van het enkelvoudige tarief wordt, voor zover artikel 13, tweede lid, geen toepassing heeft gevonden, in afwijking in zoverre van artikel 13, eerste lid, niet in geld genoten loon in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.

7. Voor de bepaling van de verschuldigde belasting op de voet van het derde lid, onderdeel c, wordt buiten beschouwing gelaten dat de belasting wordt geheven van de inhoudingsplichtige.

8. De heffing over eindheffingsbestanddelen, met uitzondering van de aan naheffing onderworpen eindheffingsbestanddelen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geschiedt als ware de door de inhoudingsplichtige in een tijdvak verschuldigde belasting door hem op aangifte af te dragen belasting, met dien verstande dat voor de toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de op aangifte afgedragen belasting wordt aangemerkt als belasting die op aangifte is voldaan.

Artikel 32. 1. Onder spaarloonregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling – niet zijnde een pensioenregeling – die voorziet in sparen van loon (spaarloon) dat gedurende ten minste vier jaren niet ter beschikking van de werknemer komt, tenzij het spaarloon wordt opgenomen ter zake van de verwerving van diens eigen woning als hoofdverblijf, de aankoop van effecten, de voldoening van premies ingevolge bij ministeriële regeling aan te wijzen overeenkomsten van levensverzekering of bij beëindiging van diens dienstbetrekking. Ingeval het spaarloon door de werknemer is opgenomen bij beëindiging van diens dienstbetrekking, wordt voor elke maand gedurende welke het spaarloon voortijdig is opgenomen belasting geheven van de werknemer ter zake van een evenredig deel van het spaarloon.

2. Onder winstdelingsregeling wordt verstaan een regeling die ten doel heeft de bevordering van winstdeling onder werknemers door middel van loon waarvan de hoogte afhankelijk is van de winst van de inhoudingsplichtige of van een met hem verbonden vennootschap of van aan anderen toekomende winstuitkeringen, overeenkomstig een in de regeling aangewezen stelsel van winstverdeling.

3. Onder een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap als bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdelen c en d, wordt verstaan:

a. een vennootschap waarin de inhoudingsplichtige voor ten minste een derde gedeelte belang heeft;

b. een vennootschap die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de inhoudingsplichtige;

c. een vennootschap waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de inhoudingsplichtige.

4. Om als spaarloonregeling of winstdelingsregeling te worden aangemerkt, dient de deelname daaraan open te staan voor ten minste driekwart van de werknemers van de inhoudingsplichtige.

5. Bij of krachtens ministeriële regeling kunnen:

a. regelingen als spaarloonregeling of winstdelingsregeling worden aangewezen indien zij niet geheel voldoen aan de in of krachtens dit artikel gestelde vereisten;

b. regelingen als spaarloonregeling of winstdelingsregeling worden uitgesloten indien zij niet dienstbaar zijn aan de bevordering van duurzaam bezit van werknemers in voldoend brede kring of bij herhaling niet worden nageleefd, alsmede ingeval ter zake van de uitvoering geen administratie wordt gevoerd waaruit duidelijk blijkt dat aan de gestelde vereisten is voldaan;

c. regelen worden gesteld ter verzekering van het heffen van belasting over uitbetalingen welke in afwijking van de spaarloonregeling of winstdelingsregeling aan de werknemer worden gedaan.

6. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, en artikel 31, tweede lid, onderdeel f, genoemde bedragen bij ministeriële regeling vervangen door een ander. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 66b, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen.

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in dit artikel.

Artikel 32a. 1. Voor de toepassing van artikel 31, vierde en vijfde lid, worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor het bepalen van het op de eindheffingsbestanddelen toe te passen tarief. Daarbij kunnen de gevolgen van het passeren van tariefschijfgrenzen en maximum premielonen buiten beschouwing blijven en kunnen voorts de noodzakelijke afrondingen en vereenvoudigingen worden toegepast. Indien ingevolge de Werkloosheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering premie is verschuldigd waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt het percentage in aanmerking genomen dat wordt vastgesteld krachtens artikel 9, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet.

2. Voor gevallen waarin tevens artikel 27, tweede lid, van toepassing is worden in de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling, met overeenkomstige toepassing van artikel 31, vierde en vijfde lid, tevens regels gesteld volgens welke telkens de belasting en de premie voor de volksverzekeringen in één bedrag dan wel in één percentage kunnen worden afgeleid.

Artikel 32b. Ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk kunnen bij ministeriële regeling nadere, zonodig afwijkende regels worden gesteld.

ARTIKEL III

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.1. In artikel 8, eerste lid, wordt «8a, 8c» vervangen door: 8a, 8b, tweede lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, en zesde lid, 8c.

A.2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met het tiende lid in onderscheidenlijk derde tot en met elfde lid, ingevoegd:

2. Voor de toepassing van artikel 8b, tweede lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, en zesde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden als de ondernemer beschouwd degenen die direct of indirect een aanmerkelijk belang in de zin van die wet hebben in de belastingplichtige of in een met de belastingplichtige verbonden lichaam. Genoemd artikel 8b wordt voor elke ondernemer afzonderlijk toegepast.

A.3. Aan het artikel wordt toegevoegd:

12. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 13b, 13c, 13ca, 13d, 13e en 13f wordt als een met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt:

a. een lichaam waarin de belastingplichtige voor ten minste een derde gedeelte belang heeft;

b. een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige;

c. een lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige.

B. Artikel 13b, zesde lid, vervalt.

ARTIKEL IV

In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt «artikel 64, eerste lid, onderdeel b, onder 1°,» vervangen door: artikel 44c.

ARTIKEL V

In artikel 37, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt «artikel 64, eerste lid,» vervangen door: artikel 44c.

ARTIKEL VI

In artikel 7, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 wordt «artikel 8, zesde lid» vervangen door: artikel 8, zevende lid.

ARTIKEL VII

In de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.1. In artikel 30f, eerste lid, vervalt «tot een negatief bedrag».

A.2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «vijftien maanden na» vervangen door: op de dag na.

A.3. In het derde lid, onderdeel b, wordt «drie maanden na» vervangen door: op de dag na.

A.4. In het derde lid, onderdeel c, onder 1°, wordt «vijftien maanden na» vervangen door: op de dag na.

B. Artikel 30h wordt vervangen door:

Artikel 30h. 1. Heffingsrente wordt in rekening gebracht over het positieve bedrag van de belastingaanslag, dan wel, indien artikel 30f, tweede lid, tweede volzin, van toepassing is, over het bedrag van de te laat betaalde belasting.

2. De in rekening gebrachte heffingsrente wordt verlaagd bij vermindering van het positieve bedrag van de belastingaanslag, tenzij de vermindering voortvloeit uit de verrekening van een verlies van een volgend jaar.

C. Na artikel 30j wordt ingevoegd:

Artikel 30k. Onze Minister kan in het kader van een regeling voor onderling overleg op grond van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Trb. 1990, 173), de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen afwijkingen toestaan van de artikelen 30f, 30g en 30h.

ARTIKEL VIII

In de Invorderingswet 1990 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In artikel 6, eerste lid, wordt na «de opcenten,» ingevoegd: de betalingskorting,.

B. In artikel 7, eerste lid, wordt na onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b en c in c, onderscheidenlijk d, ingevoegd:

b. de betalingskorting;.

C.1. In artikel 24 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde, het vijfde, het zesde en het zevende lid in onderscheidenlijk vijfde, zevende, achtste en negende lid, ingevoegd:

4. De ontvanger verrekent de in artikel 27a, eerste lid, bedoelde betalingskorting met het bedrag van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting wordt verleend. Voorts verrekent de ontvanger de in artikel 27a, tweede lid, bedoelde betalingskorting met het uit te betalen bedrag van de vermindering van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend. Op de in dit lid bedoelde verrekeningen zijn het tweede en derde lid niet van toepassing. Als tijdstip van verrekening geldt het tijdstip waarop de betalingskorting wordt verleend of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt.

C.2. Na het in vijfde lid vernummerde vierde lid wordt ingevoegd:

6. In afwijking in zoverre van het vijfde lid is ook na de instemming, bedoeld in dat lid, verrekening mogelijk van:

a. de in artikel 27a, eerste lid, bedoelde betalingskorting met het bedrag van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting wordt verleend;

b. de in artikel 27a, tweede lid, bedoelde betalingskorting met het uit te betalen bedrag van de vermindering van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend.

C.3. In het in zevende lid vernummerde vijfde lid wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

D. Het opschrift van HOOFDSTUK V wordt vervangen door: BETALINGSKORTING EN RENTE.

E. Na het opschrift van HOOFDSTUK V wordt ingevoegd:

Artikel 27a. 1. Ingeval op een belastingaanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, die een te innen bedrag behelst en invorderbaar is in meer dan één termijn, op de eerste vervaldag ten minste het bedrag van de belastingaanslag verminderd met het bedrag van de te verlenen betalingskorting is betaald, wordt een betalingskorting verleend over het bedrag van de belastingaanslag. De te verlenen betalingskorting wordt berekend over de helft van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn en eindigt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn.

2. Ingeval een belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend, wordt verminderd, wordt de betalingskorting teruggenomen over het bedrag van de vermindering, doch ten hoogste over het positieve bedrag van die belastingaanslag. De terug te nemen betalingskorting wordt berekend over de helft van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt en eindigt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn.

3. De betalingskorting wordt berekend naar het in artikel 29 bedoelde percentage dat geldt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn.

F. Artikel 28, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende lid in zesde lid.

G. Artikel 30, eerste lid, wordt vervangen door:

1. De ontvanger stelt het bedrag van de betalingskorting en van de invorderingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de betalingskorting wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.

H. Artikel 31 wordt vervangen door:

Artikel 31. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de berekening van betalingskorting en invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet terugnemen van betalingskorting onderscheidenlijk niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Voorts kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige invordering van betalingskorting en invorderingsrente.

I. Na artikel 31 wordt ingevoegd:

Artikel 31a. Onze Minister kan in het kader van een regeling voor onderling overleg op grond van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Trb. 1990, 173), de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen afwijkingen toestaan van de artikelen 28, 29, 30 en 31.

ARTIKEL IX

In de Coördinatiewet Sociale Verzekering worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.1. In artikel 6, eerste lid, onderdeel s, wordt «artikel 34a» vervangen door: hoofdstuk V.

A.2. In het eerste lid, onderdeel v, wordt «de waarde daarvan» vervangen door: de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.

A.3. In het eerste lid wordt na onderdeel w, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

x. verstrekkingen van consumpties tijdens de werktijd, niet zijnde maaltijden;

y. verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voor zover de waarde in het economische verkeer van de computers en de apparatuur tezamen in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan f 5000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen tot verwerving van het loon.

A.4. In het negende lid wordt «artikel 34a, negende lid» vervangen door: artikel 32, zesde lid.

B.1. Artikel 8, eerste lid, wordt vervangen door:

1. Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voor zover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

B.2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Daarbij kan, indien zulks de uitvoering van deze wet bevordert, zonodig in afwijking van het eerste lid, de waarde worden gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

ARTIKEL X

In artikel 9 van de Wet financiering volksverzekeringen wordt «(Stb. 521), met uitzondering van loon ter zake waarvan de belasting ingevolge artikel 34a van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige» vervangen door: met uitzondering van eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van die wet.

ARTIKEL XI

Artikel 21, vierde lid, eerste volzin, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt vervangen door:

4. De inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van een fiscale eenheid en voor speur- en ontwikkelingswerk werknemers ter beschikking stelt van een onderneming binnen die fiscale eenheid, wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels als S&O-inhoudingsplichtige aangemerkt en wordt tevens geacht dat speur- en ontwikkelingswerk zelf te verrichten.

ARTIKEL XII

Ter demping van het effect van artikel II, onderdeel I, op de loonbelastingtabellen voor bijzondere beloningen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan bij de aldaar bedoelde ministeriële regeling voor de kalenderjaren 1997 en 1998 in zoverre van dat lid worden afgeweken.

ARTIKEL XIII

Het koninklijk besluit van 8 oktober 1996 (Stb. 488) tot wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (regeling aftrek voorbelasting op fietsen voor het woon-werkverkeer) wordt goedgekeurd.

ARTIKEL XIV

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering van artikel VII, onderdelen A en B, en artikel VIII, onderdeel F, die in werking treden met ingang van 1 juli 1997 en artikel VIII, onderdelen A, B, C, D, E, G en H, die in werking treden met ingang van 1 januari 1998.

2. Met betrekking tot de inkomstenbelasting, de loonbelasting en de vennootschapsbelasting vinden artikel VII, onderdelen A en B, en artikel VIII, onderdeel F, voor het eerst toepassing met betrekking tot tijdvakken welke aanvangen op of na 1 januari 1996.

3. In afwijking van het tweede lid wordt de heffingsrente met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die worden geheven over een tijdvak dat aanvangt in het kalenderjaar 1996, enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt zes maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet dan wel op de dag van de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of van de kennisgeving waaruit van de vermindering blijkt.

4. In afwijking van het tweede lid wordt de heffingsrente met betrekking tot de loonbelasting die betrekking heeft op het kalenderjaar 1996, indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de werknemer dan wel aan hem een teruggaaf wordt verleend, enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt zes maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de nageheven belasting dan wel de teruggaaf betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet dan wel op de dag van de dagtekening van het afschrift van de beschikking of van het afschrift van de uitspraak of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf of de vermindering blijkt.

5. In afwijking van het tweede lid wordt de invorderingsrente, ingeval bij vermindering van een voorlopige aanslag die is opgelegd over een tijdvak dat aanvangt in het kalenderjaar 1996 het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente meer beloopt dan f 5000, enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt zes maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt, met dien verstande dat de te vergoeden invorderingsrente ten minste op f 5000 wordt gesteld. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder de te vergoeden invorderingsrente mede begrepen de invorderingsrente die is vergoed bij voorafgaande verminderingen ter zake van dezelfde aanslag.

6. Met betrekking tot de vermogensbelasting vinden artikel VII, onderdelen A en B, en artikel VIII, onderdeel F, voor het eerst toepassing met betrekking tot het kalenderjaar 1997.

7. Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven