25 047
Invoering van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

In hoofdstuk 1 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel houdende wijziging van de uitvoeringsorganisatie sociale verzekeringen (Organisatiewet sociale verzekeringen 1997; Kamerstukken II, 1995/96, 24 877, nr. 3; verder af te korten als OSV 1997) is reeds aangekondigd dat dat wetsvoorstel wordt gevolgd door een invoeringswet, waarin de met de OSV 1997 verband houdende wijzigingen in andere wetten worden aangebracht. Het voorliggende wetsvoorstel strekt hiertoe. Daarnaast is in dit wetsvoorstel een aantal kwesties van overgangs- en invoeringsrecht geregeld.

Zeer kort samengevat, concentreren de in het wetsvoorstel OSV 1997 neergelegde wijzigingen zich rond een tweetal punten. Allereerst zullen de taken van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica) en van de bedrijfsverenigingen worden overgenomen door een nieuw in te stellen Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Daarnaast wordt de verhouding tussen de onafhankelijke toezichthouder, te weten het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv), en de minister enerzijds en die tussen dat college en de uitvoeringsorganisaties (Sociale Verzekeringsbank; SVb), Lisv en uitvoeringsinstellingen anderzijds, verhelderd.

1.1 Overgang van de taken van het Tica en van de bedrijfsverenigingen op het Lisv

In het wetsvoorstel OSV 1997 wordt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekeringen, de Toeslagenwet (TW), de Wet arbeid gehandicapte werknemers (WAGW), alsmede de wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, opgedragen aan het Lisv. Daarnaast krijgt het Lisv onder andere de taak de reïntegratie van personen met recht op uitkering ingevolge bovengenoemde wetten te bevorderen.

Daarmee vervallen de taken van het Tica en van de bedrijfsverenigingen. Dit is in het voorliggende wetsvoorstel geregeld. Opgemerkt wordt dat het Tica en de bedrijfsverenigingen in het voorliggende wetsvoorstel niet worden opgeheven. Hiertoe bestaat geen aanleiding, aangezien deze instellingen niet bij wet zijn ingesteld, maar uit particulier initiatief voortgekomen privaatrechtelijke rechtspersonen zijn. Door het vervallen van hun erkenning verliezen zij hun publiekrechtelijke status. Daarna blijven zij als privaatrechtelijke rechtspersonen voortbestaan of worden zij door middel van particulier initiatief ontbonden.

Het Lisv dient alle werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van zijn beslissingen per sector of sectoronderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven uit te besteden aan een erkende rechtspersoon. Deze rechtspersoon wordt daarmee een uitvoeringsinstelling. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat het Lisv zich niet beperkt tot het uitbesteden van de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen, maar daarnaast de beslissingsbevoegdheid mandateert aan de uitvoeringsinstellingen. Slechts in uitzonderingsgevallen dient het Lisv zelf besluiten te nemen.

Het Lisv wordt verantwoordelijk voor het beheer en de administratie van de fondsen, zowel de landelijke fondsen als het Algemeen Werkloosheidsfonds en het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, als voor de wachtgeldfondsen bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet (WW).

In het voorliggende wetsvoorstel zijn bepalingen in andere wetten en wetsvoorstellen betreffende het Tica of de bedrijfsverenigingen, voor het merendeel zo gewijzigd, dat nu naar het Lisv verwezen wordt.

Ingevolge het wetsvoorstel OSV 1997 dient het Lisv de uitvoering van bovengenoemde wetten per sector of sectoronderdeel door middel van overeenkomsten met uitvoeringsinstellingen uit te besteden. Per sector(onderdeel) dient een administratie-overeenkomst te worden afgesloten met een duur van één of meerdere jaren, en daarnaast per jaar een jaarovereenkomst. Indien voor de betreffende sector door werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers een rechtspersoon in het leven is geroepen en deze door het Lisv als sectorraad is erkend, dient het Lisv deze sectorraad in de gelegenheid te stellen door middel van onderhandelingen met de uitvoeringsinstellingen conceptcontracten op te stellen. De sectorraden hebben daarnaast een adviserende rol bij de vaststelling van de premiepercentages voor de wachtgeldfondsen en bij andere sectorspecifieke aangelegenheden die de uitvoering van de werknemersverzekeringen betreffen. Aldus blijft sectorspecifieke inbreng bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen – echter niet via een directe invloed op de claimbeoordeling – ook onder de nieuwe uitvoeringsorganisatie van deze verzekeringen mogelijk.

1.2 Verheldering positie Ctsv

In het wetsvoorstel OSV 1997 is een aantal wijzigingen in het takenpakket van het Ctsv aangebracht, opdat de positionering van de toezichthouder ten opzichte van het veld en van de minister verhelderd wordt. Op hoofdlijnen gaat het om de volgende wijzigingen:

– de algemene bevoegdheid van het Ctsv om vast te stellen welke besluiten van de uitvoeringsorganisaties vooraf ter goedkeuring dan wel ter kennisneming moeten worden voorgelegd, gaat over op de minister;

– de verantwoordingslijn tussen het Ctsv en de minister is scherper vastgelegd. Duidelijker is welke toezichtprodukten het Ctsv op welke tijdstippen dient op te leveren. Dit zal overigens gedeeltelijk nog in een informatieprotocol moeten worden geregeld;

– de informatievoorzieningstaak van het Ctsv wordt in het wetsvoorstel OSV 1997 overgeheveld naar de SVb respectievelijk het Lisv. Daarnaast is de onderzoekstaak van het Ctsv in dat wetsvoorstel beperkt tot onderzoek dat verband houdt met de toezichtstaak;

– de regelgevende bevoegdheid van het Ctsv is beperkt tot het stellen van die regels, die noodzakelijk zijn voor het adequaat kunnen uitoefenen van toezicht.

De meeste van bovengenoemde wijzigingen zijn verwerkt in het wetsvoorstel OSV 1997. Voor zover het bovenstaande ook dient te leiden tot wijzigingen in overige wetten, is dit in het voorliggende wetsvoorstel verwerkt.

Daarnaast wordt in het hiernavolgende ingegaan op een aantal meer beleidsmatige punten.

2. Bemiddeling arbeidsgehandicapte personen

Op dit moment hebben de bedrijfsverenigingen en het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP) op grond van artikel 16, tweede en derde lid, WAGW mede tot taak personen met een arbeidshandicap te bemiddelen naar werk. Dit is een tijdelijke taak die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip vervalt. Het kabinet is van mening dat de arbeidsbemiddelingstaak van arbeidsgehandicapte personen bij de inwerkingtreding van de nieuwe uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen zou moeten overgaan van de uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, overigens zonder dat dit afbreuk doet aan de ruimte voor de effectieve uitoefening van de reïntegratietaak van het Lisv. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel OSV 1997 is aangegeven dat deze kwestie in het voorliggende wetsvoorstel zou worden geregeld, na beschikbaar komen van het rapport van de Regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) inzake intake en aanbodanalyse gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Ook is aangegeven dat het hier een complexe kwestie betreft. Inmiddels is gebleken, dat het niet mogelijk is om de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling op een verantwoorde manier in het voorliggende wetsvoorstel te regelen en dit bovendien zo tijdig te doen, dat de Raad van State in staat zou zijn daarover te adviseren. Daarom is besloten een en ander niet meer op te nemen in het voorliggende wetsvoorstel. Zo spoedig mogelijk zal alsnog tot wetgeving worden overgegaan. Daarbij zal niet alleen aandacht worden besteed aan de aanbevelingen in het rapport van de Regiegroep SWI, maar ook aan inkooprelaties met derden.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat bovengenoemde reïntegratietaak van het Lisv geregeld is in in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel OSV 1997. Daarin staat namelijk dat het Lisv de taak heeft te bevorderen dat uitkeringsgerechtigden met een uitkering op basis van de werknemersverzekeringen worden ingeschakeld in het arbeidsproces (een gelijksoortige taak is in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van dat wetsvoorstel opgenomen voor de SVb inzake de reïntegratie van personen met een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet). Daarnaast is in het voorliggende wetsvoorstel duidelijker dan thans in artikel 16, tweede lid, WAGW is geschied, opgenomen dat de arbeidsbemiddelingstaak van het Lisv en het FAOP een tijdelijke is. Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zal deze taak worden beëindigd. Met het treffen van dit koninklijk besluit zal echter worden gewacht totdat de eerdergenoemde wetgeving waarin de nieuwe bevoegdheidsverdeling is geregeld, in werking zal treden.

3. Experimenteerartikelen

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel OSV 1997 is in paragraaf 5.5 aangegeven dat het kabinet voornemens is de discussie over de wenselijkheid van opname van experimenteerartikelen in de materiewetten te voeren bij de behandeling van voorliggend wetsvoorstel, op basis van in dit wetsvoorstel op te nemen experimenteerartikelen. Er is dan ook vanuit een positieve grondhouding gekeken naar de mogelijkheid tot opname van dergelijke experimenteerartikelen in het onderhavige wetsvoorstel. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is echter duidelijk geworden, dat het geen eenvoudige zaak is experimenteerartikelen op te stellen die enerzijds gezien de ermee beoogde doelen voldoende reikwijdte hebben, maar anderzijds niet een te breed vlak bestrijken. Wat dit laatste betreft moet bedacht worden, dat het bij experimenteerartikelen gaat om het bij lagere regelgeving legitimeren van situaties die in strijd zijn met één of meer wetten in formele zin. Omdat daardoor de betrokkenheid van het parlement wordt beperkt, dienen de gevallen waarin contra-legem handelen via een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling kan worden toegestaan, zo duidelijk mogelijk te worden ingekaderd. De materie blijkt te complex te zijn om afdoende in het voorliggende wetsvoorstel, dat op 1 januari 1997 in werking moet treden, geregeld te kunnen worden. Daarom is afgezien van opname van experimenteerartikelen. In het kader van het nog op te stellen wetsontwerp «Wet op de reïntegratie» dan wel in het kader van de implementatie van het eindadvies van de Regiegroep SWI zal op deze materie worden teruggekomen.

4. Inkoopartikel Veegwet

In artikel XXXVI van de wet van 21 december 1995 tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen, Stb. 691; verder Veegwet genoemd) werd voor de bedrijfsverenigingen de mogelijkheid geopend ten behoeve van moeilijk plaatsbare ontslagwerklozen met recht op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), diensten in te kopen bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Het betreffende artikel, dat voorvloeit uit afspraken in het kader van de zogenaamde partijenovereenkomst, maakt het mogelijk dat de bedrijfsverenigingen in de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999 voor een bedrag van f 50 000 000,-, f 45 000 000,-, f 50 000 000,- respectievelijk f 50 000 000,- (de «Veegwetbudgetten») diensten inkopen bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De eerste ervaringen met het Veegwetbudget 1996 wijzen uit, dat de aanbesteding bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie stroef verloopt. De kans bestaat, dat het Veegwetbudget 1996 aan het eind van 1996 niet volledig zal zijn aanbesteed. Daarom wordt het wenselijk geacht het betreffende artikel zodanig te wijzigen dat een eventueel restant van dit budget wordt overgeheveld naar 1997. In dat jaar zal derhalve niet alleen kunnen worden ingekocht tot het reeds in het bestaande Veegwetartikel neergelegde maximum van f 45 000 000,-, maar zal bovendien kunnen worden ingekocht voor het eventueel niet in 1996 verplichte deel van het Veegwetbudget 1996. Het vorenstaande is in het tweede lid van het voorgestelde nieuwe artikel XXXVI van de Veegwet neergelegd.

Voor de besteding van het Veegwetbudget voor de jaren 1997, 1998 en 1999 is gekozen voor een aanbestedingssystematiek die ten doel heeft onderuitputting voor die jaren – en daarmee behoefte aan nieuwe overhevelingen van restanten van het ene jaar op het andere – te voorkomen. Deze systematiek houdt voor de Veegwetbudgetten 1998 en 1999 het volgende in:

– vóór 1 augustus 1997 respectievelijk 1998 verdeelt het Lisv het jaarbudget 1998 resp. 1999 over de sectoren en sectoronderdelen; per sector(onderdeel) ontstaat zo een deelbudget;

– vervolgens gaan de uitvoeringinstellingen met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie onderhandelen over inkoopcontracten ten behoeve van de doelgroep;

– vóór 1 oktober 1997 respectievelijk 1998 leggen de uitvoeringsinstellingen de met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gesloten contracten voor aan het Lisv en aan de Minister;

– het Lisv gaat na voor welke sectoren of sectoronderdelen niet tot het volledige daartoe beschikbare bedrag contracten zijn afgesloten met de Arbeidsvoorzieningorganisatie, sommeert de restanten van deze deelbudgetten en verdeelt deze vóór 1 november 1997 resp. 1998 over de sectoren en sectoronderdelen waarvoor het deelbudget wèl volledig door de uitvoeringsinstellingen is aanbesteed. Vervolgens dienen de uitvoeringsinstellingen die voor laatstgenoemde sectoren en sectoronderdelen werken, ervoor te zorgen dat aanvullende inkoopcontracten worden gesloten met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Het Lisv, waaraan de taak wordt gegeven ervoor te zorgen dat de inkoopcontracten tot stand komen, dient hier vanuit die taak op toe te zien.

Voor de besteding van het Veegwetbudget 1997 is dezelfde systematiek gekozen, zij het – omdat de OSV 1997 pas met ingang van 1 januari 1997 in werking kan treden – met andere grensdata, te weten 1 februari, 1 april en 1 mei.

Naar verwachting wordt met deze systematiek bereikt dat uitvoeringsinstellingen en Arbeidsvoorzieningsorganisatie tijdig – namelijk zoveel mogelijk vóór het jaar waarin de daadwerkelijke dienstverlening plaatsvindt – afspraken hebben gemaakt over het gebruik van het Veegwetbudget in dat jaar, met als gevolg een goede bediening van de doelgroep en daarnaast duidelijkheid bij de betrokken uitvoeringorganisaties. Mocht desalniettemin toch onderaanbesteding van de Veegwetbudgetten dreigen, dan zal hierover bestuurlijk overleg plaatsvinden met het Lisv en zonodig met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

5. Onroerend goed

Dit wetsvoorstel regelt onder meer de overgang van vermogensbestanddelen van de bedrijfsverenigingen, de Vereniging Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) en het Tica naar het Lisv. Een onderdeel van die vermogensbestanddelen is het onroerend goed in eigendom van de bedrijfsverenigingen en de Vereniging GAK. In het verleden hebben de bedrijfsverenigingen en administratiekantoren met publieke (uit decentrale en centrale fondsen) middelen onroerend goed aangeschaft ten behoeve van de uitvoering van hun taken. In het kader van de ontvlechting bedrijfsverenigingen is destijds besloten om het onroerend goed bij de huidige eigenaren te laten en de kwestie in het kader van de OSV 1997 nader te bezien. Met dit wetsvoorstel wordt bereikt dat het eigendom van het onroerend goed met bijbehorende verplichtingen (tijdelijk) gecentraliseerd wordt bij het Lisv. Het beleggen in en het beheren van onroerend goed behoort evenwel niet tot de structurele taken van het Lisv. Het Lisv zal dan ook tijdelijk belast worden met het beheer en de afwikkeling van het onroerend goed.

6. Afwijkende wijze totstandkomen sectorraad sector overheid en onderwijs

Binnen de sector overheid en onderwijs worden de overheidswerkgevers die tot de sectoren van het zogenaamde sectormodel arbeidsvoorwaardenoverleg behoren, vertegenwoordigd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO). Het VSO mist evenwel rechtspersoonlijkheid en zal op die formele grond, bij toetsing aan de door de Sociaal-Economische Raad (SER) gehanteerde richtlijnen voor representatieve organisaties, niet aangewezen kunnen worden als voor die sector representatieve organisatie van werkgevers, als bedoeld in artikel 54 van het wetsvoorstel OSV 1997. Binnen die sector is er evenwel geen andere organisatie aan werkgeverszijde die een brede afspiegeling van de werkgevers binnen de sector vormt, zodat in het uiterste geval sprake zou kunnen zijn van de onmogelijkheid om voor deze sector een rechtspersoon op te richten die als sectorraad zou kunnen worden erkend. Dit is niet voorzien en het is uiteraard niet de bedoeling. Daarom is in hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel een artikel opgenomen dat ertoe strekt de oprichting van een sectorraad voor de sector onderwijs en overheid mogelijk te maken. Daartoe wordt voorgesteld dat het Lisv een rechtspersoon als sectorraad kan erkennen indien het bestuur van die rechtspersoon aan werkgeverszijde bestaat uit een aantal leden dat is benoemd door natuurlijke personen die zijn aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken als coördinerend minister voor het overheidspersoneel. In het voorgestelde artikel is ten aanzien van die natuurlijke personen de term «representatief» bewust niet gehanteerd, omdat toetsing aan de richtlijnen van de SER terzake niet aan de orde is. De Minister van Binnenlandse Zaken zal in het kader van de aanwijzing van de natuurlijke personen de SER ook niet hoeven te raadplegen. De Minister zal in elk geval één of meer natuurlijke personen aanwijzen die het VSO vertegenwoordigen, maar ook andere organisaties van werkgevers binnen de sector overheid en onderwijs zouden zich daarvoor kunnen aanmelden.

Aan werknemerszijde doen zich binnen de betrokken sector overigens geen problemen voor ten aanzien van de rechtspersoonlijkheid. In het voorgestelde artikel is derhalve de desbetreffende zinsnede van artikel 54, eerste lid, van het wetsvoorstel OSV 1997 overgenomen.

Het voorgestelde artikel zal slechts gedurende vier jaren gelden. Uiteindelijk is het uit een oogpunt van normalisering van de positie van de overheidswerkgevers niet meer dan redelijk dat het VSO rechtspersoonlijkheid verwerft ten einde te kunnen blijven deelnemen in het bestuur van bedoelde sectorraad.

7. Overgang regelstelling door Tica of SVb naar Minister

Volgens de aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen (zbo's), die onlangs zijn vastgesteld, kan slechts regelgevende bevoegdheid aan zbo's worden toegekend voor zover het organisatorische of technische onderwerpen betreft, of in bijzondere gevallen mits in de bevoegdheid tot goedkeuring van de regeling door de minister is voorzien (aanwijzing 124f). In de sociale verzekeringen is op nogal wat plaatsen de bevoegdheid of de verplichting tot nadere regelgeving opgedragen aan het Tica of aan de SVb. Bij de voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel is nagegaan, in welke gevallen de bevoegdheid of de verplichting tot het opstellen van lagere regelgeving gezien de aanwijzing over zou moeten gaan op de overheid (regelstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling).

Bij deze inventarisatie is als uitgangspunt gehanteerd dat regelgeving die organisatorisch of technisch van aard is of specifieke terreinen betreft bij de uitvoeringsorganisatie dient te blijven. Het opstellen van algemene, niet specifieke regelingen waarbij het recht op, de hoogte van of de duur van uitkeringen dan wel verstrekkingen wordt geregeld, dient echter door of op initiatief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te geschieden. Bovengenoemde inventarisatie heeft ertoe geleid dat in het voorliggende wetsvoorstel is geregeld dat de volgende besluiten door of op initiatief van de minister worden gesteld:

1. sanctiebesluiten1;

2. algemene dagloonbesluiten;

3. besluit opleiding of scholing met behoud van uitkering o.g.v. art. 76, tweede lid WW;

4. eventueel toekomstig besluit verrichten onbeloonde activiteiten met behoud van uitkering o.g.v. art. 77, derde lid WW.

Bovengenoemde besluiten zijn besluiten die de burgers raken en niet dermate technisch of ingewikkeld van aard zijn dat zij door de uitvoering zouden moeten worden opgesteld.

Wat betreft de vorm van de besluiten – algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling – is uitgangpunt geweest de besluitvorming niet hoger te leggen dan noodzakelijk, waardoor zo flexibel mogelijk met tussentijdse wijzigingen kan worden omgegaan. Voorgesteld wordt de besluiten genoemd onder 2, 3 en 4 bij ministeriële regeling te stellen. Geregeld is tevens dat het Lisv in deze nadere regels kan stellen. Mede gelet op het feit dat tot invoering van de OSV 1997 deze regelgeving bij de uitvoering ligt, ligt besluitvorming bij ministeriële regeling het meest voor de hand. Door het bij ministeriële regeling vaststellen van dergelijke regels ligt het initiatief bij de Minister en kan nadere invulling aan de uitvoering worden gedelegeerd. De sanctiebesluiten zullen echter bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld. Bij deze keuze heeft met name een rol gespeeld, dat ook de sanctieregels op basis van de Algemene bijstandswet in een algemene maatregel van bestuur zijn neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJS

Hoofdstuk 2. Het Ctsv en de SVb

Ingevolge deze wet wordt de OSV, zoals deze luidde op de datum vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, ingetrokken. De rechtspersonen die zijn ingesteld bij de Organisatiewet sociale verzekeringen (OSV) zouden verdwijnen indien dit niet door middel van een wettelijke regeling wordt voorkomen. Het is wenselijk dat het Ctsv en de SVb die zijn ingesteld bij de OSV, gehandhaafd worden. In de voorgestelde artikelen 2 en 3 wordt daarom geregeld dat deze rechtspersonen gehandhaafd worden en identiek zijn aan het Ctsv en de SVb, genoemd in respectievelijk de artikelen 3 en 17 van de OSV 1997.

Hoofdstuk 3. Het Tica, de bedrijfsverenigingen en de vereniging GAK

Het Tica en de bedrijfsverenigingen zijn rechtspersonen die als zodanig zijn erkend op grond van de OSV. Bij de inwerkingtreding van de intrekking van laatstbedoelde wet vervallen die erkenningen. Deze rechtspersonen worden daardoor niet ontbonden. Wel verliezen zij daarmee hun publiekrechtelijke status. Na intrekking van de OSV bestaan deze rechtspersonen niet meer als Tica en als bedrijfsverenigingen in de zin van laatstbedoelde wet.

De artikelen 4 en 5 regelen de vermogensovergang onder algemene titel van het Tica, de bedrijfsverenigingen en de vereniging GAK naar het Lisv. De in deze artikelen gekozen term «vermogensbestanddelen» omvat onroerende zaken, roerende zaken, vermogensrechten (bijvoorbeeld: huurrechten en vorderingen) en verplichtingen (bijvoorbeeld: betalingsverplichtingen).

Ingevolge artikel 6 gaan de publiekrechtelijke rechten en verplichtingen van het Tica en de bedrijfsverenigingen over op het Lisv. Dit betekent bijvoorbeeld dat de verplichting tot betaling van (lopende) uitkeringen op grond van wetten die het Lisv gaat uitvoeren, na inwerkingtreding van deze wet op het Lisv rust. Ook kan het Lisv na inwerkingtreding van deze wet verschuldigde premies invorderen.

In artikel 7 is geregeld dat door het Tica en de bedrijfsverenigingen genomen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, na inwerkingtreding van deze wet gelden als besluiten van het Lisv. Gedacht kan worden aan besluiten waarbij uitkeringen worden toegekend of verschuldigde premies worden vastgesteld. Een tot het Tica of een bedrijfsvereniging gericht verzoek om een besluit te nemen, bijvoorbeeld een uitkeringsaanvraag, wordt op grond van het tweede lid van artikel 7 beschouwd als een verzoek dat is gericht tot het Lisv. Dit betekent onder meer dat de datum waarop een dergelijk verzoek werd ingediend ongewijzigd blijft voor de vaststelling van de termijn waarbinnen op het verzoek beslist moet worden.

Artikel 8 regelt de overgang van de processuele positie van het Tica en de bedrijfsverenigingen naar het Lisv. Het begrip «bestuursrechtelijke procedures» omvat niet alleen de rechterlijke procedures maar ook beroepsen bezwaarschriftenprocedures.

Hoofdstuk 4. Wijziging van bijzondere wetten

In de bijzondere wetten worden de wijzigingen aangebracht die verband houden met de invoering van de nieuwe structuur van de uitvoeringsorganisatie. De bepalingen met betrekking tot het Tica en de bedrijfsverenigingen worden in overwegende mate vervangen door bepalingen betreffende het Lisv. Bevoegdheden tot het stellen van regels en bevoegdheden tot het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, die in de huidige OSV waren toegekend aan het Tica en de bedrijfsverenigingen, worden in de OSV 1997 hoofdzakelijk toegekend aan het Lisv. Echter, daar waar dat voor de duidelijkheid noodzakelijk is, wordt «de bedrijfsvereniging» vervangen door «de uitvoeringsinstelling».

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

De besluiten gebaseerd op de artikelen 27, zevende lid, en 27a, zesde lid, WW, 44, derde lid, 45, vijfde lid, en 45a, zesde lid, Ziektewet, 29, vierde lid, en 29a, zesde lid, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 20, vierde lid, en 20a, zesde lid, Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, 14, vijfde lid, en 14a, zesde lid, Toeslagenwet, 17b, vijfde lid, en 17c, zesde lid, Algemene Ouderdomswet, 17, vijfde lid, en 17a, zesde lid, Algemene Kinderbijslagwet, 38, vijfde lid, en 39, zevende lid, Algemene nabestaandenwet.

Naar boven