25 044
Wijziging van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en van de Woningwet (gevolgen niet naleven financiële bepalingen, opheffen Rijkscommissie voor de Volkshuisvesting en Coördinatiecommissie stadsvernieuwing)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 26 augustus 1996 en het nader rapport d.d. 24 september 1996, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 juli 1996, no.96.003736, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en van de Woningwet (gevolgen niet naleven financiële bepalingen, opheffen Rijkscommissie voor de Volkshuisvesting en Coördinatiecommissie stadsvernieuwing).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 juli 1996, nr. 96.003736, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 augustus 1996, nr. W08.96.0302, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan zijn opmerkingen aandacht zal zijn geschonken.

1. In paragraaf 2, Sancties, van het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt uiteengezet dat reeds bij de vorige wijziging van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (hierna: de wet) in de memorie van toelichting is aangekondigd dat er een wetsvoorstel zou komen waarin zou worden voorzien in sancties die zouden moeten worden gesteld op het niet tijdig afleggen van verantwoording en op tekortkomingen in die verantwoording. Deze sancties waren op dat moment nog in ontwikkeling. Vervolgens wordt in de tweede alinea van deze paragraaf gesteld dat «niet alle voornoemde nieuwe sancties» in dit wetsvoorstel zijn neergelegd. De Raad van State merkt op dat in de eerste alinea van paragraaf 2 geen nieuwe sancties zijn genoemd en dat in de memorie van toelichting bij de vorige wetswijziging evenmin een omschrijving van de in te voeren sancties voorkomt. Het is het college niet duidelijk op welke sancties naast de in het voorstel van wet geregelde opschorting en wijziging van de geldelijke steun ten nadele van de ontvanger wordt gedoeld. De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te vullen.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

1. Het gestelde aan het begin van de tweede alinea van paragraaf 2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting wekte bij nader inzien te veel de indruk, dat het in de bedoeling ligt in de toekomst met nadere voorstellen te komen voor nieuwe sancties in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, die betrekking hebben op tekortkomingen in de verantwoordingsbescheiden, ingediend door fondsbeherende gemeenten en provincies. Het ligt echter niet in de bedoeling om dergelijke nieuwe sancties voor te stellen. Dit is op de voornoemde plaats in de memorie van toelichting verduidelijkt.

2. Voorts wordt in deze paragraaf geconstateerd dat in de loop der jaren is gebleken dat, wanneer zich nochtans problemen voordeden bij (de verantwoording over) de naleving van de wet, een bestuurlijke reactie steeds voldoende was om tot een oplossing te komen.

Deze constatering is mede in het licht van het voorgaande niet duidelijk. Indien hiermee wordt bedoeld dat het reguliere contact tussen de betrokken bestuursorganen steeds het gewenste resultaat opleverde, dan lijkt de noodzaak om wederom een sanctie in de wet op te nemen niet aanwezig.

De Raad adviseert in ieder geval de memorie van toelichting op dit punt te verduidelijken.

2. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is aan het slot van het tweede tekstblok van paragraaf 2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting (in de alinea die begint met «In de loop der jaren») duidelijker gemaakt, hoe in de praktijk op tekortkomingen in de verantwoordingsbescheiden wordt gereageerd. In samenhang met de onder punt 1 van dit nader rapport aangegeven wijziging is duidelijker geworden dat deze gang van zaken een van de redenen is om definitief af te zien van het opnemen in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing van een sanctie op tekortkomingen in de verantwoordingsbescheiden, ingediend door fondsbeherende gemeenten en provincies.

3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Over en naar aanleiding van de redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft, merk ik het volgende op.

– De formulering «een accountant als bedoeld in artikel 393, lid 1, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» wordt in de wetgeving waarin deze verwijzing voorkomt, niet gebezigd. Gangbaar is de formulering als neergelegd in het voorstel van wet, met de woorden «eerste lid» in plaats van «lid 1». Ik leid dit af uit artikel VI van de wet van 6 augustus 1993 (Stb. 465), tot wijziging van de Wet op de Registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (wijziging in verband met de invoering van de Achtste Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht). Met dat artikel is in het Burgerlijk Wetboek en in dertien andere wetten de betrokken verwijzing doorgevoerd met gebruikmaking van de woorden «eerste lid». Ik acht het niet juist om in het voorstel van wet van deze gangbare redactie af te wijken. De eerste redactionele kanttekening is dan ook niet verwerkt.

– De door de Raad voorgestelde redactionele wijziging in het voorgestelde artikel 42b, tweede lid, is eveneens niet verwerkt. Het gaat in dit lid juridisch gesproken wel degelijk om een terugvordering. De middelen die dienen te worden uitbetaald als gevolg van het besluit dat ingevolge het eerste lid van genoemd artikel ten nadele van de betrokken gemeente of provincie wordt gewijzigd, zijn immers al geheel uitbetaald op het tijdstip van die wijziging. Die middelen kunnen dus niet meer worden ingehouden.

Dat neemt niet weg dat de terugvordering in de praktijk zal worden geëffectueerd door een verrekening van het als gevolg daarvan terug te betalen bedrag met het door de opgeheven opschorting ingehouden en terug te ontvangen bedrag, waarna het saldo alsnog aan het Rijk moet worden betaald of wordt teruggestort in het betrokken stadsvernieuwingsfonds. De toelichting op artikel I, onderdeel C, ad artikel 42b van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, is op dit punt aangevuld.

– De derde redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft is verwerkt. Door die verwerking is aan het licht gekomen dat de betrokken zin in de memorie van toelichting ook op een ander punt strijdig is met de wettekst, en wel met het voorgestelde artikel 42a, vierde lid. Uit dat artikellid blijkt dat de in het tweede lid van genoemd artikel bedoelde mededeling leidt tot opschorting van uitbetaling van stadsvernieuwingsmiddelen, terwijl uit de betrokken zin in de memorie van toelichting ondubbelzinnig is komen te blijken dat die opschorting niet aan de orde is voordat het in het derde lid van genoemd artikel bedoelde uitstel is verleend. Deze tegenstrijdigheid is opgeheven door het voorgestelde artikel 42a, vierde lid, in die zin aan te passen, dat die opschorting pas ingaat na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het derde lid van dat artikel.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 26 augustus 1996, no.W08.96.0302, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

– In artikel I, onderdeel B, en in de toelichting hierop «artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 393, lid 1, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

– In het in artikel I opgenomen artikel 42b, tweede lid, de woorden «terug te vorderen» wijzigen in: in te houden.

– In de toelichting op artikel I, onderdeel C, ad artikel 42a van de wet, «uitstel van de indiening kan worden verleend» vervangen door: uitstel van de indiening wordt verleend.

Naar boven