25 035
Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de Invorderingswet 1990 in verband met de invoering van de opdrachtgeversaansprakelijkheid en de kopersaansprakelijkheid in de confectiesector en invoering van een vrijwaringsregeling in de ketenaansprakelijkheid

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

A. Wetsvoorstel

Considerans

1. Tekst van de considerans, zoals die oorspronkelijk luidde:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de in de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de Invorderingswet 1990 geregelde ketenaansprakelijkheid in de confectiesector uit te breiden tot de bedrijfsmatig handelende opdrachtgever en aan te vullen met de aansprakelijkheid van de bedrijfsmatig handelende koper,

Artikel I

1. Toegevoegd is een nieuw onderdeel A, luidende:

A. Artikel 16b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid wordt vervangen door :

5. Indien een aannemer ingevolge een schriftelijke overeenkomst met een onderaannemer, ten behoeve van de voldoening van sociale verzekeringspremies en loonbelasting met betrekking tot het door die onderaannemer aangenomen werk, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die onderaannemer ten behoeve van de betaling van sociale verzekeringspremies en loonbelasting wordt gehouden bij een kredietinstelling die is geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a, b of c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de aannemer uit hoofde van het eerste lid en artikel 35, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 met betrekking tot dat werk in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag. De vorige volzin is niet van toepassing voor zover de aannemer wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat een onderaannemer in gebreke zou blijven het op de in de eerste volzin bedoelde rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van sociale verzekeringspremies of loonbelasting. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit lid.

2. In het zevende lid wordt «de onderaannemer» vervangen door: de werkgever.

2. In het tot B verletterde onderdeel A is in het eerste lid van artikel 16ba voor «onderaannemer» respectievelijk «onderaannemers» telkenmale ingevoegd: volgende.

Daarnaast is in het tweede lid van artikel 16ba de zinsnede «Onder opdrachtgever wordt verstaan» vervangen door: In dit artikel wordt onder opdrachtgever verstaan.

Aan het eind van de aanhef van het vierde lid van artikel 16ba ontbrak het woord «dat», terwijl dit wel het eerste woord vormde van de onderdelen a, b en c.

Voorts luidde het oorspronkelijke onderdeel c van artikel 16ba:

c. dat in het vijfde lid, eerste volzin, van dat artikel voor «aannemer» moet worden gelezen: «opdrachtgever» en voor «onderaannemer» aannemer en in de tweede volzin van dat artikellid voor «een betaling door een onderaannemer aan zijn onderaannemer» moet worden gelezen: een betaling door een aannemer aan zijn onderaannemer en een betaling door die onderaannemer aan zijn onderaannemer.

Tevens is in het vijfde lid van artikel 16ba «premie en voorschotpremie» vervangen door: premie of voorschotpremie, en is «het niet betalen» vervangen door: de niet-betaling.

Daarnaast is in het zesde lid van artikel 16ba en in het tweede lid van artikel 16bb «wanneer» vervangen door: indien.

Tenslotte luidden de laatste twee zinsneden van het oorspronkelijke eerste lid van artikel 16bb: aansprakelijk voor de premie en voorschotpremie welke verschuldigd is ter zake van dat werk, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij op het tijdstip van de koop niet wist en ook niet kon weten dat terzake van dat werk te weinig of geen premie of voorschotpremie kan zijn betaald dan wel kan worden betaald.

3. Toegevoegd is een nieuw onderdeel C, luidende:

C. Artikel 16c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. verschuldigd door een niet in Nederland wonende of gevestigde werkgever en voor de premie en de voorschotpremie, die een niet in Nederland wonende of gevestigde aannemer, opdrachtgever of koper verschuldigd is op grond van de artikelen 16b, 16ba of 16bb: de leider van de vaste inrichting in Nederland, de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, of degene die de leiding heeft van de in Nederland verrichte werkzaamheden;.

2. Onder vernummering van het derde lid in vijfde lid worden een nieuw derde lid en vierde lid ingevoegd, luidende:

3. Degene die op grond van het eerste lid, onderdeel a, aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de premie of de voorschotpremie niet is betaald.

4. Degene die op grond van het eerste lid, onderdeel a, aansprakelijk is, kan slechts worden aangesproken, indien de werkgever met de betaling van de premie of de voorschotpremie in gebreke is.

4. Het tot D verletterde onderdeel B luidde oorspronkelijk:

B. In artikel 16f, eerste lid wordt «artikel 16b of artikel 16d» vervangen door: de artikelen 16b, 16ba, 16bb of 16d.

5. Het tot E verletterde onderdeel C luidde oorspronkelijk:

C. In artikel 16g wordt «artikel 16a of artikel 16b» vervangen door: de artikelen 16a, 16b, 16ba of 16bb.

Artikel II

1. Ingevoegd zijn een nieuw onderdeel A en B, luidende:

A. Artikel 30, tweede lid, wordt vervangen door:

2. Met betrekking tot bezwaar tegen de in het eerste lid bedoelde beschikking alsmede met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar en beroep als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat daarbij voor «inspecteur» moet worden gelezen: ontvanger.

B. Artikel 35, vijfde lid, wordt vervangen door:

5. Indien een aannemer ingevolge een schriftelijke overeenkomst met een onderaannemer, ten behoeve van de voldoening van loonbelasting en sociale verzekeringspremies met betrekking tot het door die onderaannemer aangenomen werk, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die onderaannemer ten behoeve van de betaling van loonbelasting en sociale verzekeringspremies wordt gehouden bij een kredietinstelling die is geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b of c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de aannemer uit hoofde van het eerste lid en artikel 16b, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering met betrekking tot dat werk in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag. De vorige volzin is niet van toepassing voor zover de aannemer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een onderaannemer in gebreke zou blijven het op de in de eerste volzin bedoelde rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van loonbelasting of sociale verzekeringspremies. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit lid.

2. In het tot C verletterde onderdeel A is in het eerste lid van artikel 35a voor «onderaannemer» respectievelijk «onderaannemers» telkenmale ingevoegd: volgende.

Daarnaast is in het tweede lid van artikel 35a de zinsnede «Onder opdrachtgever wordt verstaan» vervangen door: In dit artikel wordt onder opdrachtgever verstaan.

Aan het eind van de aanhef van het vierde lid van artikel 35a ontbrak het woord «dat», terwijl dit wel het eerste woord vormde van de onderdelen a,b en c.

Voorts luidde het oorspronkelijke onderdeel c van artikel 35a:

c. dat in het vijfde lid, eerste volzin, van dat artikel voor «aannemer» moet worden gelezen: «opdrachtgever» en voor «onderaannemer» aannemer en in de tweede volzin van dat artikellid voor «een betaling door een onderaannemer aan zijn onderaannemer» moet worden gelezen: een betaling door een aannemer aan zijn onderaannemer en een betaling door die onderaannemer aan zijn onderaannemer.

Tenslotte luidden de laatste twee zinsneden van het oorspronkelijke artikel 35b: aansprakelijk voor de loonbelasting welke verschuldigd is ter zake van dat werk, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij op het tijdstip van de koop niet wist en ook niet kon weten dat terzake van dat werk te weinig of geen loonbelasting kan zijn betaald dan wel kan worden betaald.

3. Toegevoegd zijn een nieuw onderdeel D en E luidende:

D. In artikel 37 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt onderdeel c vervangen door:

c. voor de loonbelasting die een niet in Nederland wonende of gevestigde aannemer, opdrachtgever of koper is verschuldigd op grond van de artikelen 35, 35a of 35b: de leider van de vaste inrichting in Nederland, de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, of degene die de leiding heeft van de in Nederland verrichte werkzaamheden.

2. In het tweede lid wordt «aannemer» vervangen door: aannemer, opdrachtgever of koper.

E. In artikel 43, tweede lid, wordt «kan de ontvanger» vervangen door: kan de ontvanger, met inachtneming van artikel 54,.

4. Het tot onderdeel F verletterde onderdeel B luidde oorspronkelijk:

B. Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «artikel 34, artikel 35 of artikel 36» vervangen door: de artikelen 34, 35, 35a, 35b of 36.

5. Toegevoegd is een nieuw onderdeel G luidende:

G. Het opschrift van afdeling 3 wordt vervangen door:

Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken.

6. Het tot onderdeel H verletterde onderdeel C luidde oorspronkelijk:

C. Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «artikel 35 of artikel 36» vervangen door: de artikelen 35, 35a, 35b of 36.

7. Het tot onderdeel I verletterde onderdeel D luidde oorspronkelijk:

D. Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «artikel 34 of artikel 35» vervangen door: de artikelen 34, 35, 35a of 35b.

Artikel IV

1. In artikel IV is «volgend op de datum» vervangen door: na de datum.

B Memorie van toelichting

In de memorie van toelichting is telkenmale de zinsnede «belastingen en premie» respectievelijk «premies en belastingen»vervangen door: belasting en premie respectievelijk premies en belasting.

§ 1. Inleiding

1. In de laatste volzin van de eerste alinea is voor (Stb. 1993, 734) ingevoegd: (wet ketenaansprakelijkheid confectiesector).

Voorts is aan het eind van deze alinea toegevoegd: Voorts voorziet het wetsvoorstel in invoering van een vrijwaringsregeling in de ketenaansprakelijkheid.

2. De vierde en vijfde volzin van de tweede alinea luidden oorspronkelijk:

Daarop volgt in paragraaf 5 een uiteenzetting over het gebruik van het g-rekeningsysteem en de mogelijkheid van een clearing house voor de confectiesector.

Voorts is deze alinea geactualiseerd en na de zinsnede «handhaving (paragraaf 10)» aangevuld met de volgende passage:

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele lacunes in de regeling van verhaalsbevoegdheden in de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in de Invorderingswet 1990 op te vullen. Tevens wordt de regeling van bezwaar en beroep van de aansprakelijk gestelde in artikel 50 Invorderingswet 1990 gewijzigd. Ook is de verhaalsregeling in artikel 16f Coördinatiewet Sociale Verzekering en artikel 55 Invorderingswet 1990 aangepast. Dit wordt toegelicht in paragraaf 11. De financiële en personele gevolgen zijn weergegeven in paragraaf 12. Daarop volgt de artikelsgewijze toelichting.

§ 2. Voorgeschiedenis

1. In de eerste volzin van de tweede alinea is voor «minister» ingevoegd: toenmalige.

2. De derde en vierde volzin van de tweede alinea luidden oorspronkelijk:

In het plan van aanpak wordt de confectiefraude integraal aangepakt, bijvoorbeeld ter zake van het voorkomen van zwart werken, het werken door illegaal in Nederland verblijvende werknemers, onwenselijke arbeidsomstandigheden en het op elkaar afstemmen van vraag naar en aanbod van legale arbeid.

3. De oorspronkelijke zevende alinea is ingevoegd na de derde alinea. In deze alinea is de zinsnede «het rapport «Uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid in de confectiesector tot de opdrachtgever»» vervangen door: het ambtelijk rapport. Voorts zijn de laatste twee volzinnen van die alinea vervallen.

4. In de huidige vijfde alinea stond oorspronkelijk: de maatregel opdrachtgeversaansprakelijkheid.

5. In de huidige zesde en zevende alinea is «de eerste ondergetekende» vervangen door: de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorts is in de zesde alinea de zinsnede «in het kader van de besluitvorming over het WW-pakket» vervallen.

6. In de huidige zevende alinea stond oorspronkelijk: Sociale Verzekeringsraad (SVR).

5. Na de zevende alinea zijn twee alinea's ingevoegd, luidende:

In de tweede voortgangsrapportage plan van aanpak confectiefraude van 8 februari 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 17 050, nr. 191) is op basis van een onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut de omvang van de problemen in de confectiesector nog eens gebleken. Het ingezette beleid in de confectiesector begint evenwel resultaat op te leveren. Om de inspanningen, die tot op heden zijn gepleegd ook op de langere termijn effect te laten hebben, is het echter van belang het ingezette beleid voort te zetten.

In de praktijk is gebleken dat aannemers zich als opdrachtgever presenteren om op die manier aan mogelijke aansprakelijkstelling op grond van de wet ketenaansprakelijkheid te ontkomen. Met opdrachtgeversaansprakelijkheid in de confectiesector heeft dit gedrag geen resultaat, omdat dan ook de opdrachtgever aansprakelijk is voor de door confectie-ateliers verschuldigde premies en belasting. Het aantal (rechts)personen in een keten dat aansprakelijk gesteld kan worden, wordt daarmee verruimd. Het wordt onmogelijk de aansprakelijkheid als hoofdaannemer te ontlopen door de status van opdrachtgever aan te nemen, via tussenschakeling van een geringer mogelijkheden tot verhaal biedend atelier (of tussenpersoon) dat zich voortaan als hoofdaannemer presenteert. Eveneens wordt het onmogelijk de aansprakelijkheid te ontgaan door het sluiten van een overeenkomst van koop en verkoop van een toekomstige zaak in plaats van een overeenkomst van aanneming van werk.

Voorts is de eerste volzin van de oorspronkelijke achtste alinea vervallen.

6. De oorspronkelijke negende alinea is vervallen.

7. In de eerste volzin van de laatste alinea is «kortom» vervangen door: samenvattend. Voorts stond in de tweede volzin oorspronkelijk: De maatregel opdrachtgevers- en kopersaansprakelijkheid.

§ 3.1. Ketenaansprakelijkheid

1. De laatste volzin van de eerste alinea is vervallen.

2. De eerste volzin van de laatste alinea luidde oorspronkelijk:

Vaker komt het echter voor dat het winkelbedrijf weliswaar eisen stelt aan de te produceren kleding maar voorts weinig of geen invloed kan uitoefenen op de wijze waarop het produkt vervaardigd wordt, althans een verdergaande betrokkenheid bij de produktie niet valt aan te tonen. Het winkelbedrijf kan dan in het kader van de huidige ketenaansprakelijkheid niet als eigenbouwer worden aangemerkt en derhalve niet aansprakelijk worden gesteld voor de niet afgedragen belasting en premies van de (onder)aannemer.

§ 3.2. Opdrachtgeversaansprakelijkheid en aansprakelijkheid van de koper van een toekomstige zaak

1. De eerste en tweede alinea luidden oorspronkelijk:

Gelet op het grensgebied tussen de situatie waarin iemand als eigebouwer en de situatie waarin iemand als opdrachtgever of koper aangemerkt moet worden en mede op aandringen van de branche zelf, is besloten tot invoering van een aansprakelijkheid van een bedrijfsmatig handelende opdrachtgever en in het verlengde daarvan van een koper voor niet betaalde premies en belastingen van (onder)aannemers.

Aansprakelijkheid van de opdrachtgever en de koper wordt door ons aangemerkt als een uiterste middel om het zwart werken in de vorm van niet betalen van premies en belastingen in de confectiebranche aan te pakken. Zoals hierboven al is vermeld, ligt het belang om de opdrachtgever aan te spreken onder meer in het feit dat de opdrachtgever in de confectiesector meestal de prijs vaststelt waarvoor de produktie maximaal mag plaatsvinden. Gebleken is dat bonafide ateliers in het verleden niet aan de prijsstelling van de opdrachtgever konden voldoen (vergelijk het plan van aanpak tot bestrijding van de confectiefraude, Kamerstukken II 1992/93, 22 958, nr. 4, blz. 2, laatste tekstblok). Dit heeft geleid tot het ontstaan van de malafide confectie-ateliers en als gevolg daarvan tot concurrentievervalsing. De betrokkenheid van de opdrachtgever bij de produktie van kleding door met name de prijsstelling wordt thans mede aangegrepen om de malafiditeit in de confectiebranche te bestrijden.

2. Voorts is aan het eind van de paragraaf een alinea toegevoegd, luidende:

Voor de opdrachtgever en de koper van een toekomstige zaak bestaat de mogelijkheid zich te disculperen. Er is geen hoofdelijke aansprakelijkheid indien aannemelijk is dat het niet betalen door de aannemer of een onderaannemer, noch aan de opdrachtgever, noch aan de aannemer, noch aan een onderaannemer is te wijten. Wordt gestort op een g-rekening dan geldt voorts de wettelijke vrijwaringsmogelijkheid zoals in paragraaf 5 nader is toegelicht.

§ 3.3. Ansprakelijkheid van de koper van een bestaande zaak

1. In de eerste volzin van de tweede alinea is de zinsnede «zo stellen wij voor,» ingevoegd.

2. Voorts is een nieuwe derde alinea ingevoegd, luidende:

Voor de goede orde wijzen wij er hierbij echter op dat het uitgangspunt blijft dat de premie- en belastingschulden in de eerste plaats moeten worden gedragen door de primair verantwoordelijke werkgever. Wanneer deze in gebreke is kan echter in principe ieder van degenen die krachtens de wet hoofdelijk aansprakelijk is, worden aangesproken. Dit is pas mogelijk als de verantwoordelijke onderaannemer als eerste is benaderd. Betaalt deze de door hem verschuldigde premies en belasting niet, dan zal het uitvoeringsorgaan een onderzoek in de keten instellen, waarbij de verhaalmogelijkheden zullen worden betrokken. Gelet op de hieronder beschreven disculpatiemogelijkheid van de koper van een bestaande zaak zal een uitvoeringsorgaan niet licht tot aansprakelijkstelling van een koper van reeds vervaardigde kleding overgaan. Hieraan zal een gedegen en nauwkeurig onderzoek ten grondslag liggen. Een bonafide koper, die met zorg zijn wederpartij kiest, zal dan ook naar verwachting niet met een aansprakelijkstelling geconfronteerd worden. In paragraaf 6 zal nog worden toegelicht dat de aldaar genoemde uitvoeringsrichtlijnen voor de volgorde van aansprakelijkstelling bij toepassing van de ketenaansprakelijkheid nog aan de voorgestelde maatregel zullen worden aangepast.

Voor alle duidelijkheid wijzen wij er in dit kader nog op dat het belang van de uitbreiding van de aansprakelijkheid tot de koper van een bestaande zaak is gelegen in het feit dat hierdoor ontwijkingsgedrag van een opdrachtgever of een koper van toekomstige zaak wordt voorkomen. Een efficiënte uitvoering en handhaving van het voorgestelde systeem van aansprakelijkheden wordt hiermee gewaarborgd.

3. De tweede en derde volzin van de thans vierde alinea luidden oorspronkelijk:

Dit omdat de bedrijfsmatig handelende koper de kleding in het algemeen niet betrekt van degene die de kleding vervaardigt en de premies en belasting meestal in een veel eerder stadium reeds hadden moeten worden betaald. Het is voor een bedrijfsmatig handelende koper niet altijd eenvoudig om na te gaan of aan de belasting- en premieplicht kan zijn dan wel kan worden voldaan.

Voorts is in de laatste volzin de zinsnede «het enige objectieve criterium» vervangen door: een objectief criterium.

4. De eerste vijf volzinnen van de laatste alinea luidden oorspronkelijk:

De koper kan zich disculperen wanneer hij aannemelijk kan maken dat hij op het tijdstip van de koop niet wist en ook niet kon weten dat ter zake van de vervaardiging van de kleding te weinig of geen premies en belastingen kunnen zijn betaald, dan wel kunnen worden betaald. De bewijslast rust op de koper. Het betreft een negatieve bewijslast die niet al te zwaar is, omdat niet meer wordt gevraagd dan een «aannemelijk maken». De koper draagt de bewijslast, omdat hij het beste in staat is dat bewijs te leveren.

Voorts is aan deze alinea een passage toegevoegd, luidende:

Daarnaast wijzen wij er nog op dat de bezwaar- en beroepsmogelijkheid die, alsmede het regresrecht dat, de aansprakelijk gestelde heeft in het kader van de bestaande regeling van de keten- en bestuurdersaansprakelijkhied, ingevolge het wetsvoorstel ook zullen gelden voor de koper van een bestaande zaak.

§ 4. Consequenties voor de confectiesector

1. In de eerste alinea is «de maatregel opdrachtgeversaansprakelijkheid» vervangen door: de opdrachtgeversaansprakelijkheid en «deze maatregel» door: deze regeling.

2. In de tweede alinea, eerste volzin, is het woord «maatregel» vervallen.

3. In de vierde volzin van de derde alinea is voor «opdrachtgever» ingevoegd: bedrijfsmatige koper,.

§ 5. Mogelijkheden tot bescherming tegen het risico van aansprakelijkheid

Deze paragraaf is aangepast in verband met de introductie van een wettelijke regeling voor vrijwaring.

1. Het oorspronkelijke opschrift luidde: Het gebruik van het g-rekeningsysteem en de mogelijkheid van een clearing house voor de confectiesector.

2. «§ 5.1. Wettelijke vrijwaring» luidde oorspronkelijk: Het g-rekeningsysteem.

3. In de eerste alinea is de passage «Voor zover de opdrachtgever een bedrag op de g-rekening van zijn aannemer heeft gestort en dat bedrag door de aannemer is aangewend om de bedrijfsvereniging en de Belastingdienst te betalen, kan aan die betaling een vermoeden van betaling worden ontleend. Voor het gestorte bedrag is de opdrachtgever in beginsel niet aansprakelijk.» vervallen.

4. De laatste drie volzinnen van de tweede alinea zijn vervallen. Zij luidden oorspronkelijk:

Wij staan positief tegenover de gedachte vrijwaring van aansprakelijkheid te verbinden aan storting op een g-rekening van voor de voldoening van premies en loonbelasting bestemde gelden door bonafide aansprakelijken. Deze vrijwaringsmogelijkheid zal dan van toepassing zijn voor alle sectoren waar ketenaansprakelijkheid een rol speelt. Een en ander wordt thans op zijn merites bekeken en wij hopen vóór de zomer een standpunt te kunnen bepalen.

5. Voorts is in verband met de introductie van een wettelijke vrijwaringsmogelijkheid aan deze paragraaf toegevoegd:

Wij menen aan deze verzoeken te kunnen voldoen. Het wetsvoorstel omvat naast de uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid de invoering van een wettelijke vrijwaring van ketenaansprakelijkheid. De vrijwaringsregeling voor de ketenaansprakelijkheid is ook voor andere sectoren dan de confectiesector van toepassing.

Ter voorbereiding van het creëren van de vrijwaringsregeling is in maart 1995 een consultatieronde gehouden. Een aantal organisaties, dat te maken heeft met de inleners- of de ketenaansprakelijkheid, heeft daaraan deelgenomen. In de consultatieronde stond het verkrijgen van informatie over de praktische consequenties van de verschillende mogelijkheden tot vrijwaring voorop. Uit de consultatieronde kwam niet één variant naar voren die op brede steun kan rekenen. De verschillende aard van de sectoren en de positie van organisaties in het veld (uitvoeringsorganisatie of branche-organisatie) leveren steeds andere invalshoeken op voor de oplossing van het vrijwaringsvraagstuk. De regeling, die hierna wordt toegelicht, komt zoveel mogelijk tegemoet aan de verschillende invalshoeken.

Het voorstel houdt in een wettelijke vrijwaring voor de hoofdelijk aansprakelijke ter hoogte van het bedrag dat hij op een g-rekening heeft gestort. De aansprakelijke wordt echter niet gevrijwaard voor zover hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn onderaannemer, dan wel – bij verdere uitbesteding – een volgende onderaannemer in gebreke zou blijven het op de g-rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van sociale verzekeringspremies en loonbelasting. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld bij een «opzetje» het enkele feit dat betrokkene stort op een g-rekening al tot vrijwaring zou moeten leiden.

De aansprakelijke hoeft in deze systematiek tot het op de g-rekening gestorte bedrag niet langer in te staan voor verwijtbaar gedrag van onderaannemers voor zover hij daarvoor redelijkerwijs niet hoefde te vrezen. Dit betekent dat het risico voor misstappen van onderaannemers in principe verschuift van de (hoofd)aannemers naar de uitvoeringsinstanties. In de praktijk zullen de uitvoeringsorganisaties in beginsel slechts in meer sprekende gevallen de aannemers alsnog aansprakelijk kunnen stellen.

Het verlenen van vrijwaring is op dit moment een verantwoorde stap. In verband met het karakter van de anti-misbruikwetgeving is het noodzakelijk dat een aantal waarborgen van de ketenaansprakelijkheidsregeling van toepassing blijft, opdat mogelijke onwenselijke gedragsreacties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het is in dit kader van belang dat de administratieve voorwaarden voor het verkrijgen en hanteren van een g-rekening ongewijzigd gehandhaafd blijven. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in het G-rekeningenbesluit 1991 en het Besluit administratievoorschriften bij onderaanneming. In deze voorschriften is onder meer de toelating tot het g-rekeningencircuit geregeld. Daaraan ligt een overeenkomst ten grondslag tussen de werkgever, de bedrijfsvereniging en de Belastingdienst, waarbij op de saldi van een g-rekening een pandrecht gevestigd wordt ten behoeve van de bedrijfsvereniging en de Belastingdienst. Uitvoeringsorganen hebben mogelijkheden om een g-rekening op te zeggen. Eén van de gronden voor opzegging is het op onjuiste wijze gebruik maken van een g-rekening. Dit brengt met zich mee dat in een vroeg stadium verder misbruik van het g-rekeningen- systeem voorkomen kan worden.

De bestaande disculpatiemogelijkheid bij ketenaansprakelijkheid blijft onverkort van kracht. In het vernieuwde systeem is dit van belang voor een aannemer die geen gebruik wil of kan maken van het g-rekeningensysteem, alsmede voor aannemers die minder hebben gestort dan het totale achteraf blijkende bedrag aan premies en loonbelasting. Zowel in het huidige systeem als in het voorgestelde systeem is er geen hoofdelijke aansprakelijkheid indien aannemelijk is dat het niet-betalen door de onderaannemer noch aan hem noch aan een aannemer is te wijten.

6. Ingevoegd is een nieuwe paragraaf, luidende:

5.2. Rechtstreeks storten

In de praktijk komt het voor dat het voor de voldoening van sociale verzekeringspremies en loonbelasting bestemde gedeelte van de aanneemsom – in plaats van op een g-rekening – rechtstreeks wordt gestort bij de bedrijfsvereniging respectievelijk de Belastingdienst. De hiervoor beschreven mogelijkheid van wettelijke vrijwaring van aansprakelijkheid zal de behoefte aan rechtstreeks storten bij de uitvoeringsinstanties doen afnemen. Aanleiding om tot rechtstreeks storten over te gaan, kan thans nog zijn gelegen in de wens van de aannemer zich verdergaand tegen aansprakelijkheid in te dekken dan de mogelijkheid die storting op de g-rekening van zijn onderaannemer biedt als gevolg van het ontbreken van wettelijke vrijwaring. Ook in situaties waarin de onderaannemer (nog) niet over een g-rekening beschikt, wordt van de mogelijkheid van rechtstreeks storten gebruik gemaakt.

Gegeven de wens om op zo kort mogelijke termijn te komen tot een verbetering van de mogelijkheid van vrijwaring wordt voorgesteld thans te volstaan met een wettelijke vrijwaring binnen het g-rekeningenstelsel. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een verbetering van het stelsel van rechtstreeks storten teneinde degenen die daarvan gebruik willen maken, een wettelijke vrijwaring te kunnen bieden. Daartoe zal onder meer moeten worden bezien op welke wijze de praktische en juridische onduidelijkheden die thans aan het rechtstreeks storten zijn verbonden, kunnen worden weggenomen. Het ontbreken van voldoende begeleidende gegevens bij de storting maakt de toerekening daarvan aan de schuld waarvoor de storting is bestemd, nog al eens problematisch. Ook ontbreekt de mogelijkheid om rechtstreekse stortingen op geautomatiseerde wijze te verwerken. Voor branches waar langere ketens dan alleen de relatie van een aannemer met één onderaannemer gebruikelijk zijn, werkt het stelsel van rechtstreeks storten belemmerend omdat het niet voorziet in de mogelijkheid dat bedragen van de ene depotrekening worden doorgestort naar de andere depotrekening. De uit een wettelijke begeleiding van een systeem van rechtstreeks storten mogelijk voortvloeiende administratieve en financiële lastenverlichting voor het bedrijfsleven en de uitvoeringsinstanties, alsmede de mogelijkheden op het gebied van geautomatiseerde verwerking van rechtstreekse stortingen zullen mede bepalend zijn bij de afweging of tot een wettelijk begeleid stelsel van rechtstreeks storten kan worden overgegaan.

§ 5.3. Clearing house met waarborgfonds

1. Het opschrift van deze paragraaf luidde oorspronkelijk: De mogelijkheid van een clearing house voor de confectiesector

2. In de laatste volzin van de eerste alinea is voor «onderzoek» ingevoegd: verkennend.

3. De laatste volzin van de tweede alinea luidde oorspronkelijk: In dit verband speelt een rol dat de discussie op een aantal hoofdpunten nog niet is beëindigd.

4. De tweede volzin van de volgende alinea luidde oorspronkelijk: De wens om vrijwaring van aansprakelijkheid te bereiken, bestaat niet uitsluitend in de confectiesector, maar in alle sectoren waarin ketenaansprakelijkheid een rol speelt. Wij verwijzen voor dit aspect naar het te bepalen standpunt over voorwaarden waaronder de vrijwaring na storting op een g-rekening kan worden vergroot.

Voorts is het slot van de laatste volzin van deze alinea luidde «en dat betekent dat verdere vertraging onwenselijk is.» vervallen.

§ 6. Volgorde van aansprakelijkstelling

1. De huidige tweede en derde volzin van de tweede alinea luidden oorspronkelijk: Wanneer hij met de betaling in gebreke is, kan degene die hoofdelijk aansprakelijk is, worden aangesproken. Het is moeilijk voor te stellen dat de primair verantwoordelijke (onder)aannemer niet het eerste wordt benaderd. Het is immers alleen mogelijk bij de betrokken onderaannemer zelf de hoogte van de verschuldigde bedragen vast te stellen.

2. In de derde alinea is de zinsnede «de Sociale Verzekeringsraad d.d. 2 juni 1982» vervangen door: het Tijdelijk Instituut voor coördinatie en afstemming (TICA).

3. In de vierde volzin van de vierde alinea is voor «ingestemd» ingevoegd: destijds.

§ 7. Wegwijsplicht in de confectiesector

1. In de laatste volzin van de tweede alinea is de zinsnede «dat de goederen uit een bepaald atelier bij een bepaalde opdrachtgever terecht zijn gekomen.» vervangen door: dat in dat atelier werk is uitgevoerd ten behoeve van die opdrachtgever.

Voorts is toegevoegd: Omgekeerd kan een confectie-atelier wellicht niet tijdig opgespoord worden indien de herkomst van confectiegoederen niet duidelijk in de administratie van kopers en opdrachtgevers is vastgelegd.

2. De tweede volzin van de derde alinea luidde oorspronkelijk:

Ingevolge de factureringsverplichting en de daarmee samenhangende regels inzake de aftrek van voorbelasting (artikel 35 resp. artikel 15 van de Wet omzetbelasting 1968, wet OB), de boekhoudverplichting (artikel 53a Algemene wet inzake rijksbelastingen, AWR), de bewaarplicht (artikel 54 AWR en artikel 35 wet OB) en de verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen en het ter inzage verstrekken van boeken en andere bescheiden (artikel 47 en 49 AWR en de daarmee overeenkomende bepalingen in de Invorderingswet 1990 alsmede artikel 50a en artikel 50b Organisatiewet Sociale Verzekering, OSV) is er een wegwijsplicht ten opzichte van de Belastingdienst en de bedrijfsvereniging voor de ondernemer door wie dan wel aan wie een goed of dienst wordt geleverd.

3. In de tweede volzin van de derde alinea is de zinsnede «en de boekhoudverplichting» vervangen door: en de administratie- en bewaarverplichting.

Voorts luidde de derde volzin oorspronkelijk: De strafsanctie is, bij opzet, een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en/of een geldboete van de vierde categorie (maximaal 25 000 gulden) of, indien dit hoger is, éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.

Hieraan is een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Onder omstandigheden kan ook de zogeheten omkering van de bewijslast, bedoeld in de artikelen 25, zesde lid, en 29 AWR worden toegepast.

Ten slotte is in de voorlaatste volzin de zinsnede «(artikel 42 wet OB)» vervangen door: (artikel 42 Wet op de omzetbelasting 1968).

4. De tweede volzin van de vijfde alinea luidende: Overtreding van artikel 50a wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie (maximaal 5 000 gulden) is vervallen.

8. De heffing en invordering van omzetbelasting

1. In de eerste volzin van de eerste alinea is de zinsnede «in het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (Stb. 423)» vervangen door: in artikel 24b van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.

2. In de laatste volzin van de tweede alinea is de zinsnede «is de hiervoor bedoelde verleggingsregeling neergelegd in een wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968» vervangen door: is de hiervoor bedoelde uitbreiding van de verleggingsregeling tot stand gekomen bij het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (verleggingsregeling loonconfectie) (Stb. 481).

3. In de vijfde volzin van de laatste alinea is de zinsnede «Nu de opdrachtgever aansprakelijk wordt gesteld» vervangen door: Nu de opdrachtgever aansprakelijk kan worden gesteld.

Voorts is aan deze alinea een volzin toegevoegd, luidende:

Inmiddels heeft de Commissie medegedeeld dat tegen zo'n maatregel bezwaren bestaan en dat daarom de behandeling van de zaak door de Raad is verzocht overeenkomstig artikel 27, vierde lid, van de Zesde BTW-richtlijn.

§ 9. Internationaal aspect

1. In de vierde volzin van de eerste alinea is voor de zinsnede «de woonplaats van de werknemers» ingevoegd: naar Nederlands recht.

2. Voorts is na deze volzin de volgende passage ingevoegd:

Hieraan moet worden toegevoegd dat internationale regelingen op het gebied van de sociale zekerheid in het algemeen aanknopen bij de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, ongeacht de plaats waar de werknemer woont of de werkgever is gevestigd. Deze regelingen bevatten meestal ook een voorschrift betreffende detachering van werknemers. In het geval van detachering wordt op de hoofdregel een uitzondering gemaakt. Zo kunnen de werknemers van een onderaannemer die tijdelijk werkzaamheden verrichten in een ander land, onder bepaalde voorwaarden onderworpen blijven aan de Nederlandse wetgeving. Een overeenkomstige benadering geldt voor de opdrachtgever, respectievelijk de koper. Aan de extraterritoriale werking van de Nederlandse ketenaansprakelijkheidswetgeving staat in de visie van het kabinet niet in de weg het arrest van Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 mei 1995 in de zaak C-327/92 (Rheinhold en Mahla NV). De verschuldigdheid van de premies door een opdrachtgever is in de onderhavige wetgeving immers niet territoriaal beperkt tot Nederland.

In aansluiting op de vraag of premies en belastingen verschuldigd zijn, merken wij op dat er verschillende mogelijkheden zijn om het bedrag waarvoor een in het buitenland gevestigde derde aansprakelijk kan worden gesteld daadwerkelijk in te vorderen. De leider van de vaste inrichting in Nederland, de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, of degene die de leiding heeft van de in Nederland verrichte werkzaamheden is aansprakelijk voor de premies en belasting die een niet in Nederland wonende of gevestigde aannemer verschuldigd is (artikel 16c, eerste lid, onderdeel a, CSV/artikel 37, eerste lid, onderdeel c, Invorderingswet 1990). De uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid confectiesector wordt ook in deze bepalingen verwerkt. Door deze maatregel wordt de preventieve werking van de opdrachtgeversaansprakelijkheid en kopersaansprakelijkheid in de confectiesector vergroot. Een leider van een vaste inrichting en een vaste vertegenwoordiger zullen zich vergewissen van de bonafiditeit van de wederpartij om een mogelijke aansprakelijkstelling te voorkomen.

Daarnaast is invordering in het buitenland ten laste van de buitenlandse derde mogelijk. Nederland heeft verdragen gesloten tot hulp en bijstand bij de invordering van onder andere loonbelasting met België en Luxemburg in het kader van het Benelux Invorderingsverdrag, en voorts met Denemarken, de Verenigde Staten van Amerika, Finland, Letland (nog niet in werking), Zweden, Noorwegen en Suriname, terwijl een vergelijkbare verhouding bestaat tot Aruba en de Nederlandse Antillen in het kader van de Belastingregeling voor het Koninkrijk. Hierbij geldt in sommige gevallen het voorbehoud dat de hulp niet wordt verleend ten aanzien van onderdanen of lichamen van de Staat aan wie om bijstand bij de invordering wordt verzocht. In het kader van het fiscale verdragsbeleid van het Ministerie van Financiën wordt gewerkt om tot een uitbreiding van de verdragsregelingen te komen. Ook wordt bezien of in het kader van de Europese Unie tot een brede basis voor internationale invorderingsbijstand kan worden gekomen.

Nederland heeft verdragen gesloten tot bijstand bij de invordering van sociale verzekeringspremies met België, Duitsland, Luxemburg en Oostenrijk. In EU-verband is een verordening van kracht die bijstand bij de invordering van premies tussen lidstaten onderling mogelijk maakt. Uit het hierboven genoemde arrest Rheinhold en Mahla NV vloeit voort dat een schuld die voortvloeit uit een aansprakelijkstelling ingevolge artikel 16b CSV, enkele uitzonderingen daargelaten, niet met behulp van de in Vo. 1408/71 vervatte mechanismen kan worden ingevorderd. Een verbetering van dit systeem wordt voorbereid. Vorenstaande mogelijkheden tot invordering in het buitenland bij een aansprakelijkstelling op grond van de ketenaansprakelijkheid kunnen ook worden toegepast bij een aansprakelijkstelling op grond van de opdrachtgeversaansprakelijkheid.

Op 13 oktober 1995 is ingediend het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (Kamerstukken II 1995/96, 24 452 (R 1551)). Het verdrag voorziet in een zo ruim mogelijke wederzijdse administratieve bijstand bij de heffing en de invordering van belastingen en strekt zich ook uit tot de verplichte bijdragen voortvloeiend uit de sociale verzekeringswetgeving. Het Verdrag voorziet in een zo ruim mogelijke wederzijdse administratieve bijstand bij de heffing en de invordering van belastingen en strekt zich ook uit tot de verplichte bijdragen voortvloeiend uit sociale verzekeringswetgeving. Het Verdrag introduceert geen nieuwe vormen van wederzijdse administratieve bijstand, maar voegt alle tot nu toe bekende vormen samen.

3. De tekst van de vervallen tweede alinea, zoals die oorspronkelijk luidde: Een overeenkomstige benadering geldt voor de opdrachtgever, respectievelijk de koper.

4. De tekst van derde alinea vanaf de eerste volzin luidde oorspronkelijk:

Ook in bijvoorbeeld België is de problematiek van de confectiefraude onderkend. In overleg met een vertegenwoordiger van de Belgische overheid wordt thans verkend in hoeverre internationale maatregelen noodzakelijk zijn. Voorts zal de Nederlandse vertegenwoordiger in het K-4-comité, een comité ter uitwerking van de derde pijler van het verdrag van Maastricht, nagaan of de problematiek van de confectie-ateliers in dat kader behandeld kan worden. Tenslotte wordt opgemerkt dat ook in OESO-verband aandacht voor het probleem van malafide confectiebedrijven is gevraagd.

§ 10. Handhaving

1. De tweede volzin van de laatste alinea luidde oorspronkelijk:

In Amsterdam heeft dit geresulteerd in de oprichting van het «konfectie-interventie-team», dat bestaat uit medewerkers van de wijkpolitie, de DIA, de vreemdelingendienst, het GAK en de Belastingdienst.

Voorts is in de laatste volzin voor «gerapporteerd» ingevoegd: laatstelijk.

Tenslotte luidde het slot van die volzin oorspronkelijk: die op 13 december 1993 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 1993/94, 17 050, nr. 183).

§ 11. Overige aanpassingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en van de Invorderingswet 1990

1. Ingevoegd is een nieuwe paragraaf, luidende:

11. Overige aanpassingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en van de Invorderingswet 1990

De invoering van de opdrachtgevers- en de kopersaansprakelijkheid in de confectiesector houdt een uitbreiding in van de reikwijdte van de aansprakelijkheidsregelingen in de CSV en de Invorderingswet 1990. Dit heeft gevolgen voor een aantal onderdelen van die regelingen. Deels zijn deze van technische aard; daaraan zal bij de artikelsgewijze toelichting aandacht worden besteed. Voor een ander deel heeft de hiervoor genoemde uitbreiding van de reikwijdte, alsmede de invoering van een wettelijke vrijwaring, voorts aanleiding gegeven enkele artikelen opnieuw te redigeren om zo tot een verduidelijking van de strekking van die bepalingen te komen. Op enkele punten, waar sprake is van een wijziging die verdergaande implicaties heeft, willen we hier wijzen.

De wijziging van artikel 50 Invorderingswet 1990 houdt een verruiming in van de kring van aansprakelijk gestelden die gebruik kunnen maken van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen de belastingaanslag waarvoor zij aansprakelijk zijn gesteld. Bestaat die mogelijkheid thans alleen in bepaalde, in het huidige eerste en tweede lid aangeduide, gevallen, ingevolge dit wetsvoorstel krijgen alle aansprakelijk gestelden die mogelijkheid.

Artikel 16f CSV en artikel 55 Invorderingswet 1990 bevatten thans, voor het geval een aansprakelijke premie en belasting heeft voldaan uit hoofde van de ketenaansprakelijkheid doch méér personen aansprakelijk zijn voor de voldoening van de desbetreffende belasting, regels ingevolge welke ieders bijdrage daarin wordt bepaald en de aansprakelijke die de belasting heeft voldaan zich voor het aandeel van zijn mede-aansprakelijke op hem kan verhalen. Deze regeling wordt aangepast om de voorgestelde verlenging van de keten met de opdrachtgever en de koper van reeds vervaardigde kleding daarin een plaats te geven. Tevens wordt de regeling verfijnd in verband met de invoering van de vrijwaringsregeling met betrekking tot de stortingen op g-rekeningen die op grond van het nieuwe vijfde lid van artikel 16b CSV respectievelijk artikel 35 Invorderingswet 1990 tot een vermindering leiden van het bedrag waarvoor men aansprakelijk kan worden gesteld. Dit laatste om te voorkomen dat de verhaalsbevoegdheid van een bepaalde aansprakelijke, met name degene die zich niet kan beroepen op het verricht hebben van vrijwarende stortingen op de g-rekening, ten nadele zou kunnen strekken van die mede-aansprakelijke die bij voorbeeld wel zijn aansprakelijkheidsrisico geheel of grotendeels heeft beperkt door vrijwarende stortingen op de g-rekening te verrichten. Uitgangspunt is dat een aansprakelijke in totaal nimmer meer hoeft bij te dragen met betrekking tot een bepaald werk dan het bedrag waarvoor hij, met toepassing van vorenbedoelde vrijwaringsregeling, zelf aansprakelijk zou kunnen worden gesteld.

§ 12. Financiële en personele gevolgen

1. In de eerste alinea, luidde het slot van het derde gedachtestreepje oorspronkelijk: wordt het preventieve effect van de controle vergroot;.

Voorts luidde tekst aan het slot van deze alinea oorspronkelijk:

is voorshands uitgegaan van een opbrengst bij de sociale verzekeringen van 10 miljoen gulden aan additionele premiebaten. In de sfeer van de belastingen wordt een meeropbrengst van 1,5 miljoen gulden aan loonbelasting voorzien.

2. In de tweede alinea onder punt 1. stond oorspronkelijk: (Kamerstukken II 1992/93, 22 958, nr. 2, blz. 9).

Voorts luidde het slot van punt twee oorspronkelijk:

De feitelijke opbrengst van de maatregel zal echter minder groot zijn. Een tentatieve raming komt uit op een bedrag van 11,5 miljoen gulden, ofwel 25 tot 30% van de voornoemde 40 miljoen gulden. Vanwege de relatief lage lonen in de desbetreffende confectie-ateliers is berekend dat van de geraamde opbrengst 10 miljoen gulden zal bestaan uit extra premiebaten, en 1,5 miljoen gulden uit extra opbrengst aan loonbelasting. Dit effect zal vanaf 1995 kunnen worden gerealiseerd, uitgaande van een invoering van het wetsvoorstel op 1 januari 1995.

Bij de tentatieve raming van 11,5 miljoen gulden zijn grosso modo dezelfde gedragseffecten verondersteld als bij het op 1 februari 1994 van kracht geworden wetsvoorstel ketenaansprakelijkheid confectiesector.

3. In deze paragraaf is telkenmale het woord «illegale» respectievelijk «illegaal» vervangen door: malafide, en het woord «legale» door: bonafide.

C. Artikelsgewijze toelichting

1. Na de titel is ingevoegd een passage luidende:

Wij merken op dat in het bij de adviesaanvraag aan de SVr gevoegde voorontwerp van wet nog is uitgegaan van een vernummering van de bestaande artikelen in de «16-reeks» van de CSV. Mede naar aanleiding van de opmerking van de SVr om af te zien van een volledige vernummering van de bestaande artikelen in verband met de daaruit voortvloeiende aanpassingen voor bij voorbeeld nadere regelen en formulieren, is besloten de nieuwe artikelen in de CSV aan te duiden als artikel 16ba en artikel 16bb.

De toelichting op de wijzigingen van de artikelen van de Invorderingswet 1990 die geen corresponderend artikel in de CSV kennen, is opgenomen aan het einde van dit gedeelte van de memorie.

2. Toegevoegd is een toelichting op de nieuwe artikelen I, onderdeel A en II, onderdeel B, luidende:

Artikel I, onderdeel A (artikel 16b CSV) en artikel II, onderdeel B (artikel 35 Invorderingswet 1990)

De wijziging van het vijfde lid van artikel 16b CSV en van artikel 35 Invorderingswet 1990 behelst de verbeterde mogelijkheid voor bonafide aannemers, ook buiten de confectiesector, om zich in het kader van de ketenaansprakelijkheidsregeling te beschermen tegen het risico van aansprakelijkheid. Deze wettelijke zekerheid van vrijwaring van aansprakelijkheid houdt in dat de aannemer tot het beloop van het op de g-rekening van zijn onderaannemer gestorte bedrag gevrijwaard is van aansprakelijkheid. Als een onderaannemer een gedeelte van het werk verder uitbesteedt aan zijn onderaannemer wordt eerstgenoemde ten opzichte van zijn onderaannemer als aannemer aangemerkt; voor het door deze aannemer op de g-rekening gestorte bedrag geldt de wettelijke vrijwaring eveneens.

De wettelijke vrijwaring maakt deel uit van het bestaande g-rekeningenstelsel zodat de administratieve voorschriften ter zake ongewijzigd van toepassing blijven. De aannemer zal dus, om voor aansprakelijkheid gevrijwaard te zijn, aan deze voorschriften moeten voldoen. Wettelijke vrijwaring ontslaat de aannemer niet van zijn verantwoordelijkheid zorgvuldig te zijn, niet alleen in het nakomen van administratieve voorschriften met betrekking tot het g-rekeningen- stelsel, maar ook ten aanzien van de onderaannemer met wie hij contracteert. Hierop ziet de tweede volzin van genoemd vijfde lid.

De opbouw van het nieuwe vijfde lid van genoemde artikelen impliceert dat bonafiditeit van de aannemer (in de eerste volzin van dat vijfde lid) wordt verondersteld. Dat wil zeggen dat elke aannemer die, met inachtneming van de aan het gebruik van de g-rekening gestelde regels, ten behoeve van de voldoening van sociale verzekeringspremies en loonbelasting met betrekking tot het door hem uitbestede werk bedragen stort op de g-rekening van de onderaannemer die dit werk heeft aangenomen, heeft tot het beloop van de gestorte bedragen al hetgeen gedaan dat nodig is om voor aansprakelijkheid gevrijwaard te zijn, dit ongeacht de verdere lotgevallen van de door hem aldus op de g-rekening gestorte bedragen. Dit lijdt, met toepassing van de tweede volzin van dat vijfde lid, slechts uitzondering indien die aannemer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een onderaannemer in gebreke zou blijven het op de g-rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van premie en loonbelasting. Dit betekent dat ingeval er bijvoorbeeld sprake is van samenspanning tussen de opdrachtgever en de aannemer of tussen de aannemer en de onderaannemer een storting op de g-rekening niet tot wettelijke vrijwaring zal leiden. Of deze uitzondering op de wettelijke vrijwaring geldt, is derhalve afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Feiten en omstandigheden die de aannemer niet kent en – rekening houdende met de gebruiken in de desbetreffende bedrijfstak – redelijkerwijs ook niet moest vermoeden, kunnen uiteraard geen grond vormen voor het ontnemen van vrijwaring. De stelplicht en de bewijslast dat de uitzonderingsregel moet worden toegepast, liggen bij de uitvoeringsinstanties. Aannemelijk is dat deze uitzonderingsregel slechts in uitzonderlijke gevallen daadwerkelijk toepassing zal kunnen vinden. Het met inachtneming van de aan het gebruik van de g-rekening gestelde regels verrichten van vrijwarende stortingen op de g-rekening zal in het algemeen dan ook leiden tot een vermindering van het bedrag waarvoor een aannemer aansprakelijk kan worden gesteld.

Van belang is te onderkennen – met name in ketens die uit meer dan twee schakels bestaan – dat de vrijwarende werking van de stortingen op de g-rekening bezien moet worden per stortende aannemer. Indien bij voorbeeld een keten uit drie schakels zou bestaan (hoofdaannemer, onderaannemer 1 en volgende onderaannemer 2) en de hoofdaannemer de op het uitbestede werk betrekking hebbende premie en loonbelasting stort op de g-rekening van onderaannemer 1, bevrijdt dit slechts die hoofdaannemer. Onderaannemer 1 is vervolgens slechts bevrijd van aansprakelijkheid voor zover hij op zijn beurt een voldoende groot bedrag (door)stort op de g-rekening van onderaannemer 2. Zou hij dat niet doen, dan neemt hij immers – naar mag worden aangenomen willens en wetens – het risico dat zijn aansprakelijkheid met betrekking tot het door hem aan onderaannemer 2 uitbestede deel van de aan voor bedoeld werk toe te rekenen premie en loonbelasting onverkort blijft bestaan.

In de omgekeerde situatie – onderaannemer 1 heeft op de juiste wijze en tot een voldoende bedrag stortingen met betrekking tot het werk in kwestie verricht op de g-rekening van onderaannemer 2, doch de hoofdaannemer heeft geen of onvoldoende vrijwarende stortingen verricht op de g-rekening van onderaannemer 1 – zal, ingeval onderaannemer 2 in gebreke blijft de verschuldigde premie en belasting te voldoen, onderaannemer 1 niet kunnen worden aangesproken door de uitvoeringsinstanties, maar wel de hoofdaannemer.

De in het vijfde lid, eerste volzin, van de artikelen 16b CSV en 35 Invorderingswet 1990 opgenomen regeling tot vermindering van de omvang van de aansprakelijkheidsverplichting van de aannemer staat naast, wat men zou kunnen noemen, de natuurlijke weg tot vermindering van de omvang van die verplichting. Met laatstgenoemde vermindering doelen wij op de vermindering die correspondeert met de betalingen die daadwerkelijk worden verricht op de schuld waarvoor de aansprakelijkheid bestaat. De aansprakelijkheidsschuld gaat immers teniet voor zover de schuld zelf teniet gaat. Uitgangspunt voor de omvang van de aansprakelijkheidsverplichting is in beide gevallen het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid in eerste aanleg bestaat: dat is het bedrag dat (oorspronkelijk) materieel verschuldigd is geworden aan premie en loonbelasting op het tijdstip waarop ter zake van de werkzaamheden ten behoeve van het desbetreffende werk verloning plaatsvond. Het bijzondere van de vrijwaringsregeling in genoemd vijfde lid, eerste volzin, is dat – in de verhouding van crediteur (fiscus en bedrijfsvereniging) tot aansprakelijke – niet wordt geëist dat daadwerkelijke betaling op de loonbelasting- en premieschuld plaatsvindt om te concluderen tot een vermindering van de omvang van de aansprakelijkheidsverplichting, maar er wordt, ter bereiking van dat doel, volstaan met de eis dat – met inachtneming van de aan het gebruik van de g-rekening gestelde voorwaarden – bedragen worden gestort op de g-rekening van de onderaannemer. Of en wanneer die gelden de fiscus en de bedrijfsvereniging ook daadwerkelijk bereiken, is voor de bonafide aannemer van geen belang. Deze aannemer heeft geen zicht op de besteding – door de onderaannemer – van de op diens g-rekening gestorte gelden en hoeft dat zicht ook niet te hebben. Het verloop van de stortingen die de aannemer met betrekking tot een bepaald werk doet op de g-rekening van zijn onderaannemer kan in de praktijk een geheel ander verloop zijn dan dat van de betalingen op de loonbelasting- en premieschuld van de desbetreffende onderaannemer aan de fiscus en de bedrijfsvereniging. Dat kan er onder omstandigheden toe leiden dat de vermindering van de omvang van de aansprakelijkheidsverplichting, eventueel tot nihil, langs de zogenoemde natuurlijke weg groter is dan de vermindering van die verplichting als gevolg van de vrijwarende stortingen op de g-rekening. Dan prevaleert uiteraard het in werkelijkheid eventueel nog openstaande schuldbedrag als bovengrens van hetgeen waarvoor men de aannemer aansprakelijk kan stellen.

Juist omdat, zoals hiervoor geschetst, er in de verhouding schuldeiser aansprakelijke twee wegen zijn die tot een vermindering van de omvang van de aansprakelijkheidsverplichting leiden, is het nodig in genoemd vijfde lid uitdrukkelijk aan te geven dat de vrijwarende stortingen van de aannemer op de g-rekening van zijn onderaannemer een vermindering van de aansprakelijkheidsverplichting bewerkstelligen uitgaande van het in eerste aanleg verschuldigd geworden bedrag van die aansprakelijkheidsschuld. Zou dit niet geschieden, dan zou dit tot een uitleg kunnen leiden ingevolge welke een betaling feitelijk twee maal in aanmerking zou worden genomen als vermindering van het bedrag waarvoor de aannemer aansprakelijk kan worden gesteld, namelijk eerst als een vrijwarende betaling op de g-rekening en vervolgens, bij aanwending van dat geld door de onderaannemer ter voldoening van zijn schuld aan de fiscus en de bedrijfsvereniging, nogmaals als feitelijke vermindering van de schuld waarvoor aansprakelijkheid bestaat en dientengevolge tevens als vermindering van de aansprakelijkheidsverplichting.

In de gevallen waarin de vermindering van de aansprakelijkheidsverplichting ingevolge de vrijwarende stortingen op de g-rekening voor de aannemer een gunstiger uitkomst oplevert dan de vermindering volgens de zogenoemde natuurlijke weg, moet uiteraard vast staan dat die vermindering van de aansprakelijkheidsverplichting niet alleen werkt in de verhouding van de schuldeiser (bedrijfsvereniging en fiscus) tot een bepaalde aansprakelijke, maar ook in de verhouding van die aansprakelijke tot eventuele andere aansprakelijken die – bij voorbeeld zelf door de schuldeiser aangesproken zijnde – verhaal willen nemen op die aansprakelijke en er bij gebaat zouden zijn als zij met de door die aansprakelijke verrichte vrijwarende stortingen op de g-rekening geen rekening hoeven te houden. Het spreekt voor zich dat daarmee ook in verhaalssituaties wel rekening behoort te worden gehouden. In de toelichting op de verhaalsbepalingen, opgenomen in de artikelen 16b CSV en 55 Invorderingswet 1990, wordt op dit aspect nader ingegaan.

De bestaande disculpatiemogelijkheid bij ketenaansprakelijkheid (het zesde lid van artikel 16b CSV en artikel 35 Invorderingswet 1990) blijft onverkort van kracht. In het vernieuwde systeem is dit van belang voor een aannemer die geen gebruik wil of kan maken van het g-rekeningensysteem. Deze disculpatiemogelijkheid is eveneens van belang voor de aannemer die met betrekking tot een bepaald werk weliswaar vrijwarende stortingen heeft verricht op de g-rekening van een bij de uitvoering van dat werk betrokken onderaannemer, doch in totaal voor een lager bedrag dan waarvoor de aansprakelijkheid blijkt te bestaan. Zowel in het huidige systeem als in het voorgestelde systeem is er geen hoofdelijke aansprakelijkheid indien aannemelijk is dat de niet-betaling door de onderaannemer noch aan hem noch aan een aannemer is te wijten.

Artikel I, onderdeel B (artikel 16ba CSV) en artikel II, onderdeel C (artikel 35a Invorderingswet 1990)

1. Het opschrift luidde oorspronkelijk: artikel I, onderdeel A (artikel 16ba CSV) en Artikel II, ondereel A (artikel 35a Invorderingswet 1990)

2. In de eerste volzin van de eerste alinea is na «de opdrachtgever» ingevoegd: in de confectiesector.

Voorts luidde de laatste zin van deze alinea oorspronkelijk: De opdrachtgever bevindt zich als wederpartij van de aannemer namelijk in de top van de keten.

3. In de tweede alinea is voor «zoveel» ingevoegd: overigens.

4. In de eerste volzin van de derde alinea is de zinsnede «kan twijfel rijzen» vervangen door: zou twijfel kunnen rijzen.

5. De vierde alinea luidde oorspronkelijk:

In het tweede lid van deze artikelen wordt de aansprakelijkheid van de opdrachtgever beperkt tot de «bedrijfsmatige» opdrachtgever, dat wil zeggen degene die buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf met een ander, de aannemer, een overeenkomst heeft gesloten om voor hem de kleding te vervaardigen tegen een te betalen prijs.

6. In de laatste volzin van de vijfde alinea is na «onderdeel c» telkenmale een komma ingevoegd.

7. De huidige eerste zes volzinnen van de zevende alinea luidden oorspronkelijk:

In het vierde lid van deze artikelen worden de bepalingen van artikel 16b CSV respectievelijk artikel 35 Invorderingswet 1990 betreffende de aansprakelijkheid van de aannemer op de opdrachtgever van toepassing verklaard.

Het betreft de omschrijving van de begrippen aannemer en onderaannemer, de bepaling dat de onderaannemer ten opzichte van zijn onderaannemer als aannemer wordt beschouwd, de gelijkstelling van de koper van een toekomstige zaak met een onderaannemer en de bepaling dat de verhoging als bedoeld in de artikelen 21 en 22 AWR niet als belasting wordt beschouwd.

Voorts wordt in de daarop volgende volzin de zinssnede «Ook wordt de opdrachtgever» vervangen door: Daarmee wordt, zoals in paragraaf 5.1. van deze memorie is uiteengezet, ook de opdrachtgever.

Tenslotte is in de laatste volzin van deze alinea «de regeling opdrachtgeversaansprakelijkheid» vervangen door: de voorgestelde regeling van de opdrachtgeversaansprakelijkheid, en na «artikel 16b, derde lid, onderdeel b» ingevoegd: , CSV.

8. In de eerste volzin van de laatste alinea is «wanneer» vervangen door: indien.

Voorts is in de voorlaatste volzin van deze alinea de zinsnede «staat deze regeling in» vervangen door: ligt deze regel besloten in.

Artikel I, onderdeel B (artikel 16bb CSV) en artikel II, onderdeel C (artikel 35b Invorderingswet 1990)

1. Het opschrift luidde oorspronkelijk: Artikel I, onderdeel A (artikel 16bb CSV) en Artikel II, onderdeel A (artikel 35b Invorderingswet 1990)

2. De eerste volzin van de eerste alinea luidde oorspronkelijk:

In deze artikelen wordt de koper van reeds vervaardigde kleding, die bedrijfsmatig handelt, met de opdrachtgever gelijkgesteld.

3. In de eerste volzin van de tweede alinea is «wanneer» vervangen door: indien.

4. In de derde volzin van de derde alinea is «wanneer» vervangen door: indien.

Artikel I, onderdeel C (artikel 16c CSV) en artikel II, onderdeel D, (artikel 37 Invorderingswet)

Ingevoegd is een toelichting op deze nieuwe artikelonderdelen, luidende:

Artikel I, onderdeel C (artikel 16c CSV) en artikel II, onderdeel D, (artikel 37 Invorderingswet 1990)

In de bestaande tekst van artikel 16c CSV en artikel 37 Invorderingswet 1990 (het laatste artikel in aanvulling, voor zoveel nodig, op artikel 33, eerste lid, onderdeel b, van die wet) wordt onder meer met betrekking tot de ketenaansprakelijkheid een aanvullende aansprakelijkheidsregeling gegeven voor gevallen waarin de aannemer die aansprakelijk is voor de voldoening van loonbelasting en premies niet in Nederland woont of gevestigd is. Met het oog op de praktische moeilijkheden bij het invorderen van de aansprakelijkheidsschuld bij niet in Nederland wonende of gevestigde aannemers, kunnen op grond van vorengenoemde bepalingen mede aangesproken worden de leider van de vaste inrichting in Nederland, de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger of degene die de leiding heeft van de hier te lande verrichte werkzaamheden. Nu het onderhavige wetsvoorstel in feite een op de confectiesector toegesneden uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid behelst, ligt het naar onze opvatting voor de hand die mede-aansprakelijkheid ook te doen bestaan voor de opdrachtgever en de bedrijfsmatige koper. Door de aanpassing van artikel 16c CSV en artikel 37 Invorderingswet 1990 hebben de bedrijfsvereniging en de Belastingdienst tevens een instrument in handen tegen ontwijkingsmanoeuvres van opdrachtgevers en kopers die hun woonplaats of vestigingsplaats naar het buitenland verleggen, doch feitelijk hier te lande activiteiten blijven ontplooien. Wanneer een (rechts)persoon kan worden aangemerkt als leider van de vaste inrichting in Nederland, als een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger of als leider van de hier te lande verrichte werkzaamheden, kan hij door de bedrijfsvereniging en de Belastingdienst worden aangesproken voor de door het confectie-atelier niet betaalde premies en belasting.

In artikel 16c CSV is «Rijk» telkens gewijzigd in Nederland. Met vorengenoemde wijzigingen is tevens, uit een oogpunt van terminologie, de coördinatie met artikel 37 Invorderingswet 1990 bewerkstelligd. Daarmee wordt aangesloten bij de terminologie van artikel 3 van de werknemersverzekeringen en bij het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen. In het eerste lid van artikel 16c CSV is zijn vaste inrichting en zijn (...) vaste vertegenwoordiger overeenkomstig de bepaling in de Invorderingswet 1990 gewijzigd in de vaste inrichting en de (...) vaste vertegenwoordiger.

Overigens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om nog een aanpassing in artikel 16c CSV door te voeren. Aanleiding hiervoor is een artikel van J.H. Graham (Weekblad voor fiscaal recht 1992/6033), die constateert dat deze bepaling in de CSV geen disculpatiemogelijkheid bevat. Tevens wordt vastgesteld dat degene die ingevolge artikel 16c CSV hoofdelijk aansprakelijk is gesteld niet beschikt over een beroepsmogelijkheid. Mede gelet op het feit dat bij aansprakelijkstelling voor de loonbelasting deze twee mogelijkheden wel beschikbaar zijn, wordt aanbevolen de bepaling in de CSV aan te passen aan de fiscale aansprakelijkheidsbepaling.

Dit artikel was voor de SVr aanleiding een spontaan advies over dit onderwerp op te stellen. Dit advies is vastgesteld op 16 december 1993. De SVr constateert dat het ontbreken van een disculpatiemogelijkheid voor aansprakelijkstelling op grond van artikel 16c CSV niet alleen leidt tot discoördinatie tussen de fiscale aansprakelijkstelling en de aansprakelijkstelling in de sociale verzekeringen, maar ook tot interne discoördinatie op dit gebied in de sfeer van de sociale verzekeringen. In tegenstelling tot artikel 16c CSV kennen de inleners-, keten- en bestuurdersaansprakelijkheid in de CSV bepalingen op grond waarvan in meer of mindere mate aansprakelijkstelling kan worden voorkomen. De SVr heeft geadviseerd in de CSV een disculpatiemogelijkheid op te nemen met betrekking tot aansprakelijkstelling op grond van artikel 16c, eerste lid, onderdelen a en c, CSV. In december 1995 heeft het TICA eveneens aandacht gevraagd voor deze technische onvolkomenheid in artikel 16c CSV.

Gelet op het vorenstaande is aanleiding gezien in het derde lid van artikel 16c CSV een disculpatiemogelijkheid in te voeren.

De strekking is, dat een leider van een vaste inrichting in Nederland, een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger en een leider van hier te lande verrichte werkzaamheden, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van genoemd artikel 16c, niet aansprakelijk is wanneer hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de (primair premieplichtige) werkgever met de premiebetaling in gebreke is. De disculpatiemogelijkheid is beperkt tot de aansprakelijkheid van de personen, genoemd in artikel 16c, eerste lid, onder a, CSV en strekt zich – dit in afwijking van het advies van de SVr – niet mede uit tot de personen, genoemd in onderdeel c van genoemd artikellid. Dit in verband met het verschil in karakter van enerzijds de aansprakelijkstelling van onderdeel a, en anderzijds onderdeel c. Waar het in onderdeel a gaat om een secundaire aansprakelijkstelling ingeval de primair inhoudingsplichtige werkgever niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, heeft onderdeel c het karakter van een nadere regeling wie als (primair) premieplichtige werkgever moet worden beschouwd in de onheldere situatie dat een arbeidsverhouding is aangegaan met een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid. In zodanig geval kan elk van de bestuurders van het lichaam worden aangesproken met het oog op de premiebetaling; hierbij past geen disculpatiemogelijkheid, aangezien dit er toe zou leiden dat in bepaalde gevallen in het geheel geen premieplichtige werkgever zou kunnen worden aangewezen, hoewel arbeid werd verricht waaruit voor de werknemer verzekeringsaanspraken voortvloeien. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, met betrekking tot de aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 16c, eerste lid, onder b.

In het vierde lid van artikel 16c CSV wordt bepaald dat degene die op grond van het eerste lid, onder a hoofdelijk aansprakelijk is, pas kan worden aangesproken indien de werkgever met de premiebetaling in gebreke is. Zoals ook bij het zesde lid van artikel 16ba CSV is toegelicht, hangt dit samen met het uitgangspunt dat premie- en belastingschulden in eerste instantie moeten worden betaald door degene die daarvoor primair verantwoordelijk is.

Wat betreft de beroepsmogelijkheid bij aansprakelijkstelling ingevolge artikel 16c CSV speelt het volgende een rol. In het artikel van J.H. Graham en het advies van de SVr is vermeld dat in het verleden aansprakelijkstelling op grond van artikel 16c CSV niet bij spontane voor beroep vatbare beslissing diende te geschieden. In de praktijk werd wel op verzoek een voor beroep vatbare beslissing verstrekt. Ook de SVr heeft in dit verband opgemerkt dat met het in werking treden van de eerste twee tranches van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de constructie van de voor beroep vatbare beslissing is verdwenen. De voorwaarden waaraan ingevolge de Awb een beschikking van de bedrijfsvereniging dient te voldoen en de beroepsmogelijkheden, zijn met het inwerkingtreden van de Awb voor alle aansprakelijk gestelden gelijk. Het door J.H. Graham gesignaleerde probleem is kortom door het in werking treden van de Awb opgeheven.

Artikel I, onderdeel D en onderdeel E (artikelen 16f en 16g CSV) en artikel II, onderdeel I en onderdeel J (artikelen 55 en 56 Invorderingswet 1990)

1. Het opschrift luidde oorspronkelijk: Artikel I, onderdeel B en onderdeel C (artikel 16f en 16g CSV) en Artikel II, onderdeel B, onderdeel C en onderdeel D (artikel 50, 55 en 56 Invorderingswet 1990).

2. De tekst van de toelichting op deze artikelen luidde oorspronkelijk:

De bepalingen van regres en subrogatie in de CSV en de Invorderingswet 1990 worden van toepassing op de opdrachtgever en de koper van een toekomstige of een bestaande zaak.

Thans kan de aannemer die op grond van de ketenaansprakelijkheid aansprakelijk is gesteld en heeft betaald, zich verhalen op de onderaannemer die de premies en belastingen verschuldigd is en, indien de onderaannemer een rechtspersoon is, de bestuurder van die rechtspersoon, alsmede zijn mede-aansprakelijke aannemers. Deze regels worden van toepassing bij aansprakelijkheid van de opdrachtgever (en de koper van een toekomstige of een bestaande zaak) in de confectiesector. Op grond van de gewijzigde artikelen 16f CSV en 55 Invorderingswet 1990 wordt het onderling verhaal tussen de hoofdelijke schuldenaren van de artikelen 16b, 16ba 16bb of 16d CSV resp. 35, 35a, 35b of 36 Invorderingswet geregeld. Deze regeling houdt in dat in de eerste plaats de opdrachtgever of koper voor het door hem betaalde bedrag verhaal heeft op de onderaannemer of aannemer die de premies en belasting verschuldigd was. Indien dit verhaal onmogelijk blijkt, moeten de in dat artikel genoemde hoofdelijk aansprakelijken onderling voor gelijke delen in het onverhaald gebleven deel bijdragen. Op grond van de gewijzigde artikelen 16g CSV en 56 Invorderingswet 1990 hebben opdrachtgevers, kopers en (onder)- aannemers ook verhaal voor de betaalde premies op de tevens aansprakelijke bestuurders van rechtspersonen. Een bestuurder die betaald heeft, heeft evenwel geen verhaal op een opdrachtgever, koper of (onder)aannemer.

Partijen kunnen bij overeenkomst van deze uitgangspunten afwijken.

Bij regres op degene die premies of belastingen verschuldigd is en voor het geval het een rechtspersoon betreft, de eventuele mede-aansprakelijken en/of bestuurders, wordt de opdrachtgever gesubrogeerd in het fiscale voorrecht, dan wel het voorrecht van de bedrijfsvereniging ex artikel 16 CSV. Dit betekent dat de opdrachtgever het recht van voorrang heeft op alle roerende en onroerende zaken van degene op wie hij zich tracht te verhalen. Dit voorrecht gaat boven andere voorrechten, maar niet boven rechten van de hypotheekhouder en de pandhouder.

Artikel 50 Invorderingswet 1990 wordt aangepast om de in dat artikel geregelde mogelijkheden van bezwaar en beroep van de aansprakelijke ook open te stellen voor de bedrijfsmatig handelende opdrachtgever of koper in de confectiesector.

3. Voorts is hierna een toelichting opgenomen op de onderdelen A, E, G en J van Artikel II, luidende:

Artikel II, onderdeel A (artikel 30 Invorderingswet 1990)

Door wijzigingen elders in de wetgeving is een aanpassing van artikel 30, tweede lid, Invorderingswet 1990 noodzakelijk geworden. Overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, brengt de gewijzigde tekst van het artikellid tot uiting dat voor het maken van bezwaar op de voet van artikel 30, eerste lid, Invorderingswet 1990 dezelfde regels gelden als die welke gelden voor de in hoofdstuk V AWR bedoelde bezwaarmogelijkheid. Door voortaan tevens met zoveel woorden ook te spreken over de mogelijkheid van beroep is, duidelijker dan voorheen, in de nieuwe tekst van het tweede lid vastgelegd dat eveneens dezelfde regels gelden indien men tegen de uitspraak op bezwaar beroep wenst in te stellen. Dat dezelfde regels gelden houdt in, in de eerste plaats, dat de bepalingen inzake bezwaar en beroep van de Awb gelden en in de tweede plaats de in aanvulling daarop en ten dele in afwijking van de Awb in Hoofdstuk V AWR gestelde regels, terwijl voorts, voorzover het procesrecht betreft, de bepalingen van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken van toepassing zijn.

De verwijzing in artikel 30, tweede lid, naar Hoofdstuk VIII, afdeling 4, AWR vervalt omdat genoemde afdeling thans niet meer ziet op bezwaarschriften.

Artikel II, onderdeel E (artikel 43 Invorderingswet 1990)

Artikel 43, tweede lid, is zodanig aangepast dat de toepassing van genoemd tweede lid met inachtneming van artikel 54 geschiedt.

Artikel II, onderdeel F (artikel 50 Invorderingswet 1990)

De wijzigingen van artikel 50 van de Invorderingswet 1990 zijn drieërlei. In de eerste plaats zijn ze van inhoudelijke betekenis; dit betreft de vervanging van de bestaande eerste twee leden, die beogen aansprakelijk gestelden toegang te verschaffen tot de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen de belastingaanslag waarvoor men aansprakelijk is gesteld, door een ruimer geformuleerd nieuw eerste lid. In de tweede plaats is sprake van een technische aanpassing in verband met wijzigingen in de wetgeving waarnaar verwezen wordt (de wijziging van het huidige vierde lid, in dit wetsvoorstel opgenomen als derde lid, en het onderbrengen van de inhoud van het vijfde lid, als onderdeel d, in het nieuwe derde lid). In de derde plaats vindt ook overigens een andere rangschikking van de bestanddelen van het artikel plaats, waardoor het artikel systematischer van opbouw is. Ter wille van de duidelijkheid wordt het bestaande artikel in zijn geheel vervangen.

Artikel 50, eerste lid en tweede lid

In het onderhavige wetsvoorstel wordt in niet onbelangrijke mate het aantal gevallen uitgebreid, waarin een natuurlijke of rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor de belastingschulden van een derde. Voor alle duidelijkheid merken wij op dat het begrip derde in dit verband betrekkelijk is. Die derde is namelijk veelal een verbonden persoon en geen onafhankelijke derde, dan wel doet zich het geval voor dat de belastingschuld formeel wel ten name van een derde staat doch de aansprakelijke feitelijk een belangrijke machtspositie inneemt met betrekking tot de mate waarin die derde belastingschulden al dan niet voldoet. Vorenbedoelde uitbreiding laat zich moeilijk rijmen met de beperkingen die uit de tekst van het huidige eerste en tweede lid van artikel 50 Invorderingswet 1990 voortvloeien inzake de mogelijkheden van bezwaar en beroep. Daar komt nog bij dat de rechtsingang die de wetgever bij de totstandkoming van de Invorderingswet 1990 in het tweede lid heeft voorzien voor diegenen die aansprakelijk worden gesteld op de voet van de artikelen 44 en 45 van de Invorderingswet 1990 – dat betreft situaties waarin inkomens- of vermogensbestanddelen van de aansprakelijk gestelde zijn begrepen in het voorwerp van de belasting van een ander (in de regel de echtgenoot) ingevolge artikel 5 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 dan wel artikel 5 van de Wet op de vermogensbelasting 1964, inmiddels in de AWR is geregeld ingevolge de Wet van 12 mei 1993, Stb. 262.

De medebevoegdheid bezwaar te maken is thans opgenomen in artikel 23, eerste lid, slotzin, AWR; die om beroep in te stellen in artikel 26, tweede lid, AWR. In samenhang met de ter zake van de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep in de Awb opgenomen bepalingen, levert dit voor de belanghebbenden in kwestie een effectieve rechtsbescherming op. Nemen we als voorbeeld de veel voorkomende situatie dat de inkomens- en vermogensbestanddelen van de vrouw worden begrepen in de aangiften en aanslagen van de man en de afhandeling van de fiscale aangelegenheden geschiedt door de man terwijl de vrouw zich daar in het geheel niet mee bemoeit. Stel, dit resulteert in een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1994 die in werkelijkheid te hoog is doch waartegen de man noch de vrouw bezwaar maken, waardoor die aanslag in beginsel onherroepelijk komt vast te staan. Die man voldoet echter niet aan zijn verplichting te betalen. Er ontstaat vervolgens een verwijdering tussen man en vrouw, men gaat duurzaam gescheiden leven. Vervolgens stelt de ontvanger de vrouw aansprakelijk voor het aan haar toe te rekenen deel van de niet-betaalde belastingschuld. In het algemeen zal dit het eerste moment zijn waarop de vrouw reden heeft de aanslag in kwestie kritisch te bezien. Zij kan dan op de voet van artikel 23, eerste lid, slotzin, AWR bezwaar maken. Hoewel de oorspronkelijke termijn van zes weken, bedoeld in artikel 6:7 Awb verstreken is, is zij toch ontvankelijk in haar bezwaar, omdat jegens haar, overeenkomstig art. 6:11 Awb, ter zake van de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.

Wij zijn tot de conclusie gekomen dat er geen reden is de ene aansprakelijk gestelde qua rechtsbescherming anders te behandelen dan de andere. We stellen daarom voor in een nieuw artikel 50, eerste lid, vast te leggen, dat elke aansprakelijkge- stelde tegen de hoogte van de belastingaanslag, voor zover hij daarvoor aansprakelijk is gesteld, toegang heeft tot de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep volgens dezelfde regels als die welke gelden voor degene aan wie de belastingaanslag is opgelegd, voor zover hij niet reeds ingevolge enige andere wettelijke bepaling tegen die belastingaanslag bezwaar kan of heeft kunnen maken (ne bis in idem). Bij het laatste denken wij met name aan de hiervoor genoemde artikelen 23, eerste lid, slotzin, en 26, tweede lid, AWR. Omdat het ne-bis-in-idem-beginsel – ten opzichte van het nieuwe eerste lid aanvullend – ten dele reeds in het huidige zesde lid van artikel 50 zijn neerslag heeft gekregen, ontstaat een consistente opbouw van het artikel door onder meer het bestaande zesde lid te vernummeren tot tweede lid.

Wij verwachten van deze wijziging geen noemenswaardige verhoging van uitvoeringslasten noch van werkdruk op de belastingrechter. Dit op grond van de ervaring die inmiddels met de bestaande regels is opgedaan. In de praktijk wordt met regelmaat gebruik gemaakt van de rechtsingang die het huidige eerste lid biedt in gevallen waarin natuurlijke of rechtspersonen aansprakelijk worden gesteld voor de voldoening van naheffingsaanslagen, met name inzake loonheffing, in hoofdzaak gebaseerd op de regeling van de ketenaansprakelijkheid, in mindere mate van de inlenersaansprakelijkheid en in betrekkelijk weinig gevallen op grond van de bestuurdersaansprakelijkheid. Aansprakelijkstellingen in ander verband komen zelden voor. Voor zover bekend wordt van de mogelijkheden hier tegen op te komen hoegenaamd nooit gebruik gemaakt. Evenmin wordt in de praktijk trouwens gebruik gemaakt van de medebevoegdheid tot het maken van bezwaar of beroep, als sedert medio 1993 geregeld in de AWR.

Artikel 50, derde lid

Onder vernummering van het huidige vierde lid in derde lid, worden daar enkele wijzigingen in aangebracht. Deze zijn technisch van aard. Ten dele hangen ze samen met de nieuwe redactie van het eerste lid. In de tweede plaats berusten die op dezelfde redenen als die welke zijn toegelicht bij overeenkomstige aanpassingen in artikel 30, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (aanpassing aan de elders gewijzigde wetgeving). Het onderhavige artikellid is in dit verband voorts in overeenstemming gebracht met de wijzigingen die in de AWR hebben plaatsgevonden ingevolge de Wet van 29 juni 1994, Stb. 499, tot aanpassing van administratieve verplichtingen.

In het nieuwe derde lid van artikel 50 is vastgelegd, als hoofdregel, dat met betrekking tot bezwaar en beroep met betrekking tot de belastingaanslag in kwestie als bedoeld in het eerste lid van het artikel dezelfde regels gelden als die welke golden met betrekking tot de belastingplichtige aan wie die belastingaanslag was opgelegd. Dit houdt onder meer in dat het bezwaar wordt gericht tot de inspecteur die de belastingaanslag heeft vastgesteld en dat beroep tegen de uitspraak op het bezwaar wordt ingesteld bij de belastingrechter. De onderdelen a tot en met d bevatten de uitzonderingen op de hoofdregel. De uitzonderingen onder a en b komen overeen met die welke in het huidige vierde lid zijn opgenomen. Onderdeel c bevat een voorziening voor het geval aansprakelijkstelling heeft plaats gevonden voor een voorlopige aanslag. Onderdeel d bevat de termijnbepaling die thans in het bestaande vijfde lid is opgenomen.

Met betrekking tot onderdeel c merken we nog het volgende op. Dit onderdeel heeft dezelfde strekking als het bestaande tweede lid van artikel 50 van de Invorderingswet 1990 waar het aansprakelijkstelling voor een voorlopige aanslag betreft. De rechtsingang van de aansprakelijk gestelde wordt geleid via de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de aanslag waarmee de voorlopige aanslag op de voet van artikel 15 AWR wordt verrekend (dan wel, in uitzonderlijke gevallen, tegen de beschikking waarbij de voorlopige aanslag wordt verrekend). Deze bepaling houdt verband met de omstandigheid dat in het stelsel van de AWR bezwaar en beroep inzake een voorlopige aanslag niet mogelijk is.

Ingevolge onderdeel c wordt de aansprakelijk gestelde met het oog op de mogelijkheid dat de voorlopige aanslag te hoog is vastgesteld, in die zin dat de definitieve aanslag na verrekening van voorheffingen doch vóór de verrekening op grond van genoemd artikel 15 een lager bedrag aan te betalen belasting aanwijst dan de voorlopige aanslag (in voorkomende gevallen: een lager bedrag dan het gezamenlijke bedrag van de voorlopige aanslagen), in dezelfde positie gebracht als de belastingplichtige in kwestie. In dergelijke gevallen leidt – voorzover de voorlopige aanslag daadwerkelijk is voldaan – de verrekening van de voorlopige aanslag met de definitieve aanslag immers tot een terug te geven bedrag. Formeel vloeit deze teruggave voort uit de vaststelling van de definitieve aanslag. Materieel houdt deze teruggave echter een teruggave in van hetgeen door middel van de voorlopig aanslag is geheven. Omdat de omvang van de mogelijke teruggaaf mede afhankelijk is van de vaststelling van het (bruto) bedrag van de aanslag en van de verrekening ingevolge genoemd artikel 15, is het gerechtvaardigd dat de aansprakelijk gestelde in beginsel al deze elementen kan betrekken in zijn bezwaar en beroep. Voor de aansprakelijk gestelde die heeft bijgedragen aan de voldoening van de voorlopige aanslag die wordt verrekend met een definitieve aanslag ligt het belang bij een eigen bevoegdheid tot het maken van bezwaar en het instellen van beroep inzake die definitieve aanslag daarin dat – als hij met deze rechtsmiddelen succes boekt en bewerkstelligt dat er een vermindering van de aanslag plaatsvindt – hij ingevolge artikel 54 tot ten hoogste zijn bijdrage aanspraak kan maken op de teruggaaf die, gesteld dat de voorlopige aanslag was voldaan, uit die vermindering zal volgen.

Herschikking bestanddelen artikel 50

Naast de herschikking van enkele bestanddelen in het nieuwe derde lid, zoals zojuist toegelicht, en de opneming, als hiervoor vermeld, van het huidige zesde lid als tweede lid, is het bestaande derde lid, onder het aanbrengen van een verbetering in de redactie, thans opgenomen als vierde lid.

Artikel II, onderdeel G (opschrift afdeling 3 Invorderingswet 1990)

Dit opschrift spreekt thans over bijzondere regelingen voor de aansprakelijk gestelde. Het is beter te spreken van: Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken.

Artikel II, onderdeel J (artikel 57 Invorderingswet 1990)

Door deze wijziging ontstaat in Hoofdstuk VI Invorderingswet 1990 een meer uniforme terminologie zonder dat het afbreuk doet aan de meer algemene strekking van artikel 57.

Naar boven