25 030
Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet op de gevaarlijke werktuigen in verband met uitbreiding van het toepassingsgebied tot de mijnbouwsector

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 4 december 1996

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat «thans de opvatting bestaat, dat het karakter van de mijnbouwsector niet zodanig specifiek of meer specifiek is, dan dat van andere bijzondere sectoren». Wordt deze opvatting ook gedeeld door de mijnbouwsector zelf, zo vragen deze leden? Graag een toelichting op deze opvatting.

De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van oordeel dat het uit oogpunt van duidelijkheid en eenvormige wetgeving sterk de voorkeur heeft dat de arbeidsomstandigheden integraal voor alle maatschappelijke sectoren worden geregeld in één samenhangend wetgevingscomplex. Zij zijn met de regering van mening dat het instandhouden van de huidige systematiek, waarbij arbeidsomstandigheden zowel in de arbeidsomstandighedenwetgeving (arbowetgeving) als in de mijnwetgeving worden geregeld, haaks staat op het huidige streven naar deregulering en vereenvoudiging van regelgeving. Dit alles laat onverlet dat er nog enige vragen te stellen zijn.

De richtlijn 92/91 van de Europese Unie geeft bijzondere veiligheidsvoorschriften voor de mijnbouwindustrie. Artikel 3, derde lid, geeft een bijzondere regeling voor het geval dat verschillende werkgevers op eenzelfde werkplek werkzaam zijn. De mijnonderneming moet de veiligheidsmaatregelen coördineren; de betrokken ondernemingen behouden evenwel hun eigen verantwoordelijkheid. Hoe is deze bepaling uit de richtlijn geïmplementeerd in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)? Ook de leden van de VVD-fractie stellen dezelfde vraag alsmede de vraag op welke manier de verantwoordelijkheid is geregeld tussen de mijnbouwonderneming en de andere ondernemingen.

Onder het huidige regime van de mijnwetgeving hoeven de boorinstallaties niet aan de eisen van de wet op de gevaarlijke werktuigen te voldoen. Deze installaties werken in tal van landen, ook buiten de Europese Unie. Ombouw van deze installaties om aan de nieuwe wetgeving te voldoen, zijn bijzonder kostbaar. Onmiddellijke toepasselijkheid van de wet op de gevaarlijke werktuigen kan de beschikbaarheid van deze uit het buitenland afkomstige installaties in ernstige mate belemmeren. De leden van de CDA-fractie vragen de regering daarom te overwegen om de boorinstallaties nog niet onmiddellijk, maar pas op een later tijdstip, onder de wet op de gevaarlijke werktuigen te laten vallen, zodat de mijnbouwsector rekening kan houden met toekomstige hogere kosten.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel, waarin wordt voorgesteld de arbeidsomstandigheden in de mijnbouw te regelen in de Arbeidsomstandighedenwet in plaats van in de Mijnbouwwet. In het verleden is hiervan afgezien omdat de mijnbouwactiviteiten een zodanig specifiek karakter dragen dat daarvoor speciaal daarop toegesneden voorwaarden nodig zijn. Daarom was in het verleden een sectorwet meer geëigend om deze arbeidsomstandigheden te regelen. De regering is thans van mening dat het karakter van de mijnbouwsector niet meer zodanig specifiek is dat een geheel eigen wettelijke regeling gerechtvaardigd is. De leden van de VVD-fractie zouden gaarne de overwegingen van de regering nog wat nader toegelicht zien. De argumentatie in het voorliggende wetsvoorstel is mager te noemen, aldus deze leden. Zij vragen dit temeer omdat het voorgestelde wetgevingstraject leidt tot een verdere complexiteit van de regelgeving voor de mijnbouwsector. Veiligheidsvoorschriften, tot nu toe neergelegd in de Mijnreglementen, zullen worden opgenomen in drie verschillende wetten, te weten de Arbowet, de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de mijnwetten. Een versnipperde Arboregeling is voor de wetgever misschien ingewikkelder, maar in de praktijk is het werken met drie verschillende wetten voor het bedrijfsleven ingewikkelder dan de huidige situatie. Deelt de regering deze mening van de leden van de VVD-fractie?

Het verheugt de leden van de VVD-fractie dat ook in dit wetsvoorstel de toezichthoudende rol uitsluitend bij het Staatstoezicht der Mijnen blijft. Zij nemen aan dat geen andere ambtenaren met dit toezicht belast kunnen worden. Deze leden vragen dit omdat in verband met de veiligheid op de mijnbouwinstallaties de ambtenaren van het Staatstoezicht onderworpen zijn aan bijzondere trainingen. Ongetrainde personen vormen immers een veiligheidsrisico. Gaarne vernemen de leden van de VVD-fractie of deze zienswijze juist is.

De leden van de VVD-fractie zullen hun mening over het voorliggende wetsvoorstel mede laten afhangen van de reactie van de regering en van de resultaten van het door de regering aangekondigde onderzoek.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel regelt dat de Arbowet en de Wet op de gevaarlijke werktuigen van toepassing worden verklaard op de mijnbouwsector. Bepalingen met betrekking tot arbeidsomstandigheden en de veiligheid van werktuigen en gereedschappen worden voor zover mogelijk uit de mijnwetgeving geschrapt en worden geïntegreerd in de arbowetgeving en de wetgeving inzake gevaarlijke werktuigen. Deze leden zijn van mening dat dit wetsvoorstel de duidelijkheid ten aanzien van het arbeidsomstandighedenbeleid in de mijnbouwsector ten goede komt.

De leden van de D66-fractie vragen de regering te motiveren waarom zij de opvatting heeft verlaten dat het karakter van de mijnbouwsector zodanig specifiek is dat daarvoor speciaal daarop gerichte voorschriften nodig zijn. Op welke gronden is men nu van mening dat de aard en de inhoud van de werkzaamheden in de mijnbouwsector niet zodanig of meer specifiek is dan dat van andere bijzondere sectoren, zoals de vervoerssector buiten het feit dat de thans in de Arbowet vervatte uitzondering ten aanzien van mijnbouwsector als onduidelijk en verwarrend kan worden beschouwd. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel mensen nog werkzaam zijn in de mijnbouwsector.

De leden van de fractie van D66 constateren dat voorschriften voor de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van werktuigen in de mijnbouwsector zowel op de mijnwetgeving als op de Arbowet en de Wet gevaarlijke werktuigen kunnen worden gebaseerd. Er zijn afspraken gemaakt waar toekomstige regelgeving inzake gezondheid, veiligheid en welzijn in verband met de arbeid en de veiligheid van werktuigen in de mijnbouwsector moet worden opgenomen. Deze leden vragen wie het laatste woord heeft indien men van mening verschilt in welke wet de toekomstige regeling zal moet worden opgenomen.

Artikelen

Artikel I, aanhef en onder 1 artikel 2, zevende lid, Arbeidsomstandighedenwet (nieuw)

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat er een vergelijkend onderzoek zal plaatsvinden naar de algemene regelgeving op het gebied van Arbeidsomstandigheden en de Wet op de gevaarlijke werktuigen enerzijds en van de mijnwetgeving anderzijds. Dit onderzoek vindt plaats alvorens de wet in werking treedt. De betreffende leden vragen zich af waarom dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden voordat het voorliggende wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend. Zij vragen zich tevens af wanneer de regering voornemens is de wet in werking te laten treden, gezien het feit dat de resultaten van het genoemde onderzoek nog ongeveer twee jaar op zich zullen laten wachten.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het niet noodzakelijk acht om de Arbowet van toepassing te verklaren ten aanzien van mijnarbeid op het land of in de Nederlandse territoriale wateren, omdat de Nederlandse wetgeving in beginsel territoriale werking heeft. Deze leden vragen of er voorbeelden te geven zijn wanneer de Nederlandse wetgeving geen territoriale werking heeft. Deze leden vragen of het niet beter is om de Arbowet wel expliciet van toepassing te verklaren op mijnarbeid op het land of in de Nederlandse territoriale wateren om elke onduidelijkheid te voorkomen. Dit geldt dan eveneens voor de Wet op de gevaarlijke werktuigen.

Artikel II, onder A artikel 1a Wet op de gevaarlijke werktuigen (nieuw)

De leden van de VVD-fractie vragen zich af welke redenen ten grondslag liggen aan de keuze om de handhaving onder te brengen bij de Wet op de economische delicten. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat overleg en samenwerking tussen het Staatstoezicht en de betrokken onderneming(en) op de eerste plaats moet staan? Wordt immers op die wijze de veiligheid niet het meest bevorderd? In hoeverre, zo vragen deze leden zich af, kan de verzwaring van de mogelijke sancties deze oplossingsgerichte aanpak in de weg staan? Zou de regering haar visie hieromtrent kunnen geven?

Artikel II, onder B

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of ook de mobiele installaties aan de eisen van de Wet op de gevaarlijke werktuigen moeten voldoen. Zij vragen zich dit temeer af omdat deze installaties ook buiten de Europese Unie werkzaam zijn en het ombouwen van deze installaties in de praktijk vanuit kostenoogpunt niet haalbaar is. Wat betekent het voor ons land als de beschikbaarheid van deze uit het buitenland afkomstige installaties wordt belemmerd? Overweegt de regering deze mobiele installaties van de Wet op de gevaarlijke werktuigen uit te zonderen? In dit verband merken de leden van de VVD-fractie op bij hen enige onduidelijkheid bestaat over de keuringen van geïmporteerde werktuigen ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen. Aangezien het hier in de praktijk vaak gaat om apparatuur uit de Verenigde Staten, die gebouwd is volgens Amerikaanse specificaties, vragen de betrokken leden zich af of de importeur dan wel de mijnonderneming de keuring moet laten verrichten en wie uiteindelijk verantwoordelijk is.

De voorzitter van de commissie,

De Jong

De wnd. griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), R. A Meijer (Groep Nijpels).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), vacature CD, J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD), R. A. Meijer (Groep Nijpels).

Naar boven