25 028
Wijziging van de Wet van 15 december 1993, houdende wijziging van het stelsel van stichtingsnormen en opheffingsnormen in de Wet op het basisonderwijs en van het huisvestingsstelsel in de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 716)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 november 1996

De leden van de CDA-fractie pleiten voor het niet continueren van de minimum-stichtingsnorm van 200 voor basisscholen en zij geven aan weinig te voelen voor een continuering van die grens voor onbepaalde tijd. Een verlenging van een jaar lijkt de leden van de CDA-fractie voldoende.

Ik meen hieraan de conclusie te kunnen verbinden dat de leden van de CDA-fractie weliswaar niet gelukkig zijn met de verlenging van de huidige minimum-stichtingsnormen, maar dat zij met mij van mening zijn dat het ongewenst is om tot het tijdstip waarop het wetsvoorstel in het kader van het advies van de Commissie Aanpassing Scholenbestand en de kabinetsreactie daarop in werking zal treden, een ander regime dan het huidige te laten gelden. Zoals bekend zal het kabinet naar verwachting eind 1996 zijn standpunt bepalen over het advies van genoemde Commissie. Dit standpunt zal uiteraard ook worden besproken met de Tweede Kamer. Aangenomen moet worden dat een daaruit voortvloeiend wetsvoorstel niet voor 1 augustus 1998 in werking zal zijn getreden. Een verlenging van de minimum-stichtingsnormen met een jaar is dan ook te beperkt. Immers, op voorhand is duidelijk dat dan in 1997 opnieuw moet worden geconcludeerd dat een verlenging van de minimum-stichtingsgrens noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat tussentijds een ander regime zou gelden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven