25 017
Versterking ruimtelijk-economische structuur

nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 oktober 2008

1. Inleiding

In het kader van de ICES/KIS-3 impuls heeft het kabinet eind 2003 aan 37 kennisconsortia een totale subsidie van € 800 mln. toegezegd. Deze subsidiemiddelen zijn afkomstig uit het Fonds economische structuurversterking (Fes). Doelstelling van de ICES/KIS-3 programma’s is om op maatschappelijk relevante terreinen kwalitatief hoogwaardige kennis te ontwikkelen, te bundelen en uit te bouwen om op die manier te komen tot verbeterde en bredere toepassingen.

Sinds de start van de 37 ICES/KIS-3 programma’s bent u door mijn voorgangers en mijzelf regelmatig geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s, bijvoorbeeld bij brieven van 21 november 2005 (TK, 2005–2006, 25 017, nr. 54), van 17 november 2006 (TK, 2006–2007 25 017, nr. 59) en van 12 oktober 2007 (TK, 2007–2008, 25 017, nr. 61). Met deze brief informeer ik u over de resultaten van de midterm review van de ICES/KIS-3 programma’s en reageer ik, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Financiën, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de conclusies en aanbevelingen van de Commissie van Wijzen ICES/KIS (verder: de commissie) in haar advies in het kader van deze midterm review.

Voorts breng ik u met deze brief op de hoogte van de uitkomsten van de evaluatie van de effectiviteit en efficiëntie van de ICES/KIS-2 impuls, die door de Technopolis Group is uitgevoerd, en reageer ik, mede namens de bovengenoemde ministers, op de door Technopolis geformuleerde conclusies en aanbevelingen. De looptijd van de ICES/KIS-2 impuls, die eenzelfde doelstelling had als de ICES/KIS-3 impuls, was van 1999 t/m 2003. In het kader van de ICES/KIS-2 impuls hebben 12 programma’s vanuit het Fes subsidie ontvangen. Het totale subsidiebedrag bedroeg € 211 mln.

2. Resultaten midterm review ICES/KIS-3 programma’s

Op 29 april jl. heeft de commissie aan het kabinet haar advies uitgebracht naar aanleiding van de midterm evaluatie van de ICES/KIS-3 programma’s1. Ten opzichte van eerdere adviezen van de commissie over de voortgang van de ICES/KIS-3 programma’s heeft de commissie zich dit keer meer gericht op het perspectief van de programma’s na afloop van hun looptijd, hetgeen ook mogelijk was omdat het beeld over de voortgang steeds manifester is geworden. In het verlengde hiervan heeft de commissie naast de projectspecifieke bevindingen ook in algemene zin conclusies getrokken over nut en noodzaak van de ICES/KIS-impulsen en op basis daarvan aanbevelingen gedaan.

Conclusies en aanbevelingen van de commissie over de ICES/KIS-3 programma’s

Voor de beoordeling van de voortgang van de ICES/KIS-3 programma’s heeft de commissie gebruik gemaakt van de voortgangsrapportages van de programma’s, de rapporten van de externe evaluatiecommissies en van de monitorrapportages van SenterNovem en NWO. Voorts heeft de commissie voor haar beeldvorming individuele gesprekken gevoerd met de consortia van de programma’s. De consortia zijn door de commissie in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de conceptbevindingen.

De commissie constateert dat het overgrote deel van de rapportages van voldoende kwaliteit was en een goed beeld gaf van de voortgang. Het totaalbeeld van de commissie is dat het grootste deel van de programma’s goede voortgang heeft geboekt in het licht van de door henzelf geformuleerde doelstellingen en mijlpalen. De commissie heeft zich daarbij voor elk project een oordeel gevormd over de:

• de wetenschappelijke, economische en maatschappelijke output;

• de valorisatie en verankering;

• de synergie met andere ICES/KIS-3 programma’s;

• de internationale oriëntatie;

• de organisatie en het bestuur.

Op grond van de beoordelingen op basis van de bovengenoemde aspecten heeft de commissie de programma’s ingedeeld in drie categorieën:

• categorie 1: programma’s met een goed perspectief op realisatie van de doelstellingen;

• categorie 2: programma’s met perspectief op realisatie van de doelstellingen, maar waarvoor bijsturing noodzakelijk is;

• categorie 3: programma’s met onvoldoende perspectief op realisatie van de doelstellingen.

De commissie heeft 27 programma’s in de eerste categorie geplaatst en 7 programma’s in de tweede categorie. Dit betekent dat volgens de commissie 34 van de 37 programma’s perspectief hebben op realisatie van de doelstellingen, waarbij de commissie voor elk van de 7 programma’s in de tweede categorie (KSI, Transforum, Freeband, ICIS, LOFAR, MicroNed en Habiforum) aanbevelingen heeft geformuleerd ten behoeve van de noodzakelijke bijstelling van deze programma’s. Voor een aantal programma’s in de eerste categorie heeft de commissie eveneens suggesties en aanbevelingen geformuleerd. Deze suggesties en aanbevelingen komen evenwel niet voort uit een noodzaak tot bijstelling, maar zijn bedoeld om deze goed lopende programma’s verder te verbeteren.

Voor twee van de drie programma’s in de derde categorie, de programma’s met onvoldoende perspectief op realisatie van de doelstellingen, adviseert de commissie dat deze worden afgebouwd door aan de desbetreffende consortia op te leggen dat vanuit de ICES/KIS-3 subsidie géén nieuwe financiële verplichtingen meer worden aangegaan. Het betreft de programma’s WeSea en PSIBouw. De activiteiten van deze consortia dienen zich volgens de commissie in de resterende looptijd te beperken tot het vastleggen, verankeren en verspreiden van de resultaten. Voor het derde programma in de derde categorie, BioMade, verwijst de commissie naar haar eerdere adviezen aan het kabinet om ernstig te overwegen de financiële bijdrage aan BioMade te beëindigen.

Algemene aanbevelingen

Naast de projectspecifieke conclusies en aanbevelingen formuleert de commissie ook een aantal algemene aanbevelingen. Zo wijst de commissie er bijvoorbeeld op dat nu het einde van de looptijd van het grootste deel van de programma’s nadert, de verankering van de projecten en de valorisatie van de resultaten steeds belangrijker wordt. De commissie constateert dat de meeste projecten hieraan weliswaar aandacht besteden maar dat een systematische aanpak ontbreekt. De commissie beveelt aan dat elk programma een valorisatie- en verankeringsstrategie opstelt. Andere aanbevelingen van de commissie zijn dat:

• de beschikbaarheid en kwaliteit van de aan te leveren financiële informatie moet verbeteren;

• de voor ICES/KIS-3 gevolgde monitoringssystematiek met nulmetingen, doelstellingen en mijlpalen, die volgens de commissie succesvol is, ook wordt toegepast op alle door de overheid geïnitieerde, vergelijkbare, impulsen, zoals de recente Fes-impulsen in 2005 en 2006 voor kennis, innovatie en onderwijs;

• een meer gedifferentieerde aanpak ten aanzien van publiekprivate samenwerkingsverbanden (PPS) wordt gekozen, aangezien de gekozen vorm om kennis te ontwikkelen en innovatie te stimuleren via PPS niet in alle ICES/KIS-thema’s altijd even gemakkelijk en goed tot zijn recht komt. De commissie doelt op de thema’s duurzame systeeminnovaties en hoogwaardig ruimtegebruik, waarin het oplossen van maatschappelijke vraagstukken meer centraal staat en overheden veeleer probleemeigenaars zijn. Volgens de commissie moet in deze thema’s PPS niet worden opgelegd maar moet het op te lossen vraagstuk leidend zijn voor de vorm van de te kiezen constructie.

Ten slotte heeft de commissie een overzicht opgesteld van de investeringen in de kennisinfrastructuur en op basis daarvan een verkenning gedaan naar mogelijke onderzoeksgebieden in de toekomst. Op basis van deze exercities komt de commissie tot de volgende conclusies en aanbevelingen:

• door de omvangrijke investeringen in de afgelopen jaren, die door de commissie op ruim € 2,4 mld. worden becijferd (incl. de ICES/KIS-3 impuls), is de overheid de afgelopen jaren erin geslaagd om massa te creëren op een aantal gebieden in de Nederlandse kennisinfrastructuur;

• op basis van onder meer de strategische keuzes van het kabinet voor een beperkt aantal sleutelgebieden en maatschappelijke innovatieprogramma’s en de investeringen in de afgelopen jaren, gaat het om de volgende onderzoeksgebieden voor de toekomst: High Tech Systems en Materialen, ICT, Flowers & Food, Life Sciences & Health, Water, Klimaat en Ruimte, Chemie en Energie, Creatieve industrie, Pensioenen en Verzekeringen;

• voor de complexe vraagstukken en keuzes die zich in de komende jaren aandienen kan op de eerdere investeringen worden voortgebouwd zodat deze niet teloor gaan maar worden gecontinueerd op een realistisch niveau. Hiertoe dient selectieve continuïteit te worden geboden.

3. Kabinetsreactie op advies Commissie van Wijzen ICES/KIS

Instemming met positief beeld over het merendeel van de ICES/KIS-3 programma’s

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Financiën, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onderschrijf ik dat het merendeel van de ICES/KIS-3 programma’s een zodanige voortgang heeft geboekt dat er (een goed) perspectief is op de realisatie van de door de consortia geformuleerde doelstellingen en mijlpalen. De door de commissie geformuleerde aanbevelingen, voor de zeven programma’s in de door de commissie onderscheiden tweede categorie, om de noodzakelijke bijstelling in de desbetreffende programma’s te realiseren, neem ik over. Hetzelfde geldt voor de suggesties en aanbevelingen van de commissie aan penvoerende departementen en/of ICES/KIS-3-consortia, die tot doel hebben om goed lopende programma’s in de eerste categorie van de commissie verder te verbeteren. De departementale projectleiders zullen toezicht houden op de implementatie van deze suggesties en aanbevelingen.

Reactie op de aanbevelingen voor de drie programma’s in de derde categorie van de commissie

Het kabinet stelt vast dat de conclusie van de commissie voor drie programma’s dat er onvoldoende perspectief is op realisatie van de doelstellingen, is gebaseerd op consistente analyses. Het kabinet neemt de conclusies van de commissie en de daarop gebaseerde aanbevelingen over. Voor de programma’s WeSea en PSIBouw betekent het dat de activiteiten van de desbetreffende consortia zich in de resterende looptijd dienen te beperken tot het vastleggen, verankeren en verspreiden van de resultaten. Behoudens voor deze activiteiten mogen de consortia vanuit de ICES/KIS-3 subsidie géén nieuwe financiële verplichtingen meer aangaan. De constatering van de commissie dat de hoofddoelstelling van het programma PSIBouw om een systeeminnovatie in de bouw te realiseren, niet haalbaar is, is niet alleen PSIBouw aan te rekenen. Het programma heeft binnen de bouwsector wél een positieve beweging ingezet. Wat betreft het derde programma in de derde categorie van de commissie, BioMade, heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap u met zijn brief van 2 april jl. (TK, 2007–2008, 25 017, nr. 62) geïnformeerd.

Instemming met algemene aanbevelingen

Het kabinet staat positief tegenover de eerdergenoemde algemene aanbevelingen van de commissie. Bij de invulling van deze aanbeveling moet evenwel nadrukkelijk rekening worden gehouden met het aspect van de administratieve lasten. Wat betreft de aanbeveling met betrekking tot de aan te leveren financiële informatie, betekent het dat niet meer informatie moet worden aangeleverd, maar dat de relatie tussen de projectvoortgang en de financiële uitputting duidelijker moet zijn. En wat betreft de aanbeveling om de consortia te verplichten om een strategie op te stellen, die de verankerings- en vervolgens de valorisatie-inspanningen van de kennisconsortia zichtbaar maakt, zal die verplichting alleen gelden voor de consortia, die op dit moment nog te weinig werk maken van deze verankering en valorisatie. Een dergelijke strategie kan overigens ook door departementen worden benut in het kader van hun kennismanagement. Voorts heeft het kabinet invulling gegeven aan het pleidooi van de commissie om de monitoringssystematiek voor ICES/KIS-3 ook toe te passen op de door de overheid geïnitieerde, vergelijkbare, impulsen, zoals de recente Fes-impulsen voor kennis, innovatie en onderwijs. Voor de kennis- en innovatieprojecten uit de Fes-impulsen 2005 en 2006 is in interdepartementaal verband een monitoringskader opgesteld, waarbij gebruik is gemaakt van de ervaringen met de ICES/KIS-3 monitoring. Inmiddels is aan de consortia van de desbetreffende kennis- en innovatieprojecten een verzoek gedaan om aan het kabinet te rapporteren over hun voortgang. Wat betreft de aanbeveling van de commissie om uit te gaan van een meer gedifferentieerde aanpak ten aanzien van PPS stemt het kabinet ermee in dat de commissie in de volgende monitoringsrondes de programma’s binnen de door commissie genoemde thema’s duurzame systeeminnovaties en hoogwaardig ruimtegebruik, het PPS-aspect meer beoordeelt vanuit het op te lossen maatschappelijke vraagstuk dan vanuit PPS als doel op zich.

Wat betreft de aanbeveling van de commissie om selectieve continuïteit te bieden om gedane investeringen niet teloor te laten gaan, wijs ik u op mijn brief van 3 juli jl. (TK, 2007–2008, 27 406, nr. 120), waarmee ik u namens het kabinet de Langetermijnstrategie van Nederland Ondernemend Innovatieland en de maatschappelijke innovatieagenda’s voor Veiligheid, Gezondheid en Water heb aangeboden. In deze brief stelt het kabinet in lijn met de bovengenoemde aanbeveling van de commissie dat moet worden doorgezet op de ingeslagen weg en voortgebouwd op eerdere investeringen, zodat deze niet verloren gaan.

In de brief wordt geconstateerd dat in deze kabinetsperiode de financiering van een aantal uit het Fes gefinancierde initiatieven al ten einde loopt en dat voor de continuering ervan majeure bedragen nodig zijn over de periode 2009–2014. Het kabinet zal een traject starten dat zal leiden tot besluitvorming in het voorjaar van 2009 over welke projecten binnen de door de commissie in haar advies geformuleerde gebieden en thema’s voortgezet kunnen worden. Het kabinet heeft besloten om uit de vrije ruimte in het Fes voor kennis, innovatie en onderwijs t/m 2014 een bedrag van maximaal € 500 mln. ter beschikking te stellen voor deze nieuwe impuls. Ten behoeve van deze besluitvorming zal een kritische en zorgvuldige beoordeling plaatsvinden op basis van de gebruikelijke Fes-criteria enprocedures en in afweging met andere Fes-projecten in het domein kennis, innovatie en onderwijs die deze kabinetsperiode aflopen en komend voorjaar beslissingsrijp zijn.

4. Uitkomsten evaluatie van de effectiviteit en efficiëntie van de ICES/KIS-2 impuls

Het kabinet heeft de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de ICES/KIS-2 programma’s door middel van kabinetsbrieven van 14 mei 2001 (TK, 2000–2001, 25 017, nr. 34), van 11 maart 2002 (TK, 2001–2002, 25 017, nr. 40) en van 1 juli 2003 (TK, 2002–2003, 25 017, nr. 44). Met een brief van 27 mei 2005 (TK, 2004–2005, 25 017, nr. 52) heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over het eindadvies van de commissie en over de kabinetsreactie op dat advies. In deze kabinetsreactie is een evaluatie naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ICES/KIS-2 impuls aangekondigd.

Conclusies over effectiviteit en efficiency

De evaluatie van de ICES/KIS-2 impuls is van december 2007 tot en met augustus 2008 uitgevoerd door Technopolis. De rapportage van Technopolis is bij deze brief gevoegd.1 De evaluatie brengt de resultaten en effecten van de ICES/KIS-2 impuls in kaart vier jaar na afloop van de impuls. Hierbij gaat het om de resultaten en effecten van de ICES/KIS-2 impuls in wetenschappelijk, economisch en maatschappelijk opzicht en om de verankering van de ICES/KIS-2 projecten. De doelmatigheid is bepaald door naar de efficiëntie van de projecten te kijken. In de evaluatie zijn bovendien factoren benoemd die bijdragen aan deze resultaten en effecten. Tenslotte worden door Technopolis belangrijke lessen opgeleverd voor besluitvorming over en inrichting van huidige en eventuele toekomstige impulsen met een vergelijkbare doelstelling.

De evaluatie laat zien dat een meerderheid van de projecten een positieve impact heeft gehad op de versterking van de kennisinfrastructuur. Bijna de helft van de projecten laat een goed economisch rendement zien en een kwart van de projecten heeft op de lange termijn uitzicht op economisch rendement. Driekwart van de netwerken zijn vier jaar na afloop van de ICES/KIS-2 impuls nog steeds actief, waarvan veel projecten mede dankzij vervolgsubsidies uit BSIK. De effecten van de projecten zijn in het algemeen in lijn met de doelstellingen van het project. De ICES/KIS-2 projecten zijn volgens Technopolis relatief efficiënt uitgevoerd.

Het totaalbeeld van de impuls is positief, dankzij het gezamenlijke economische, maatschappelijke en wetenschappelijke effect van de succesvolle en nog actieve consortia. Gezien de vernieuwende aanpak van ICES/KIS-2 projecten en risico’s die daarmee gemoeid zijn, is volgens Technopolis het niet geheel slagen van een minderheid van de projecten haast onvermijdbaar. Heldere doelstellingen, een nadere operationalisering van deze doelstellingen en monitoring die in lijn is met deze doelstellingen zou dit aantal bij toekomstige impulsen kunnen verlagen. Bovendien blijken de projecten die voortbouwen op reeds bestaande netwerken bestendiger en succesvoller. Andere succes- en faalfactoren liggen veelal op het gebied van leiderschap, focus en samenhang van het consortium.

Aanbevelingen

Op basis van de uitkomsten heeft Technopolis tien aanbevelingen geformuleerd. Zo adviseert Technopolis om de doelstellingen van de impulsprojecten minder breed te maken en doelstellingen te operationaliseren die deels generiek zijn voor alle projecten en deels specifiek voor het betreffende project. Technopolis constateert dat de doelstellingen van veel projecten niet nader geoperationaliseerd zijn. Daarom beveelt Technopolis aan om in de projectvoorstellen van dergelijke impulsen naar een duidelijke vertaling van de programmacriteria te vragen alsmede naar een operationalisatie in de termen van mijlpalen, indicatoren en streefwaarden. De voortgang van de projecten moet zowel op kwalitatieve als op kwantitatieve wijze gemonitord worden. Deze monitoring dient wel recht te doen aan de individuele doelstellingen van de projecten. Zowel in de projectbeschrijving als in de monitoring zou bovendien voldoende flexibiliteit moeten zijn voor de projecten om hun onderzoeks- en activiteitenprogramma aan te passen om nieuwe ontwikkelingen te kunnen accommoderen. Andere aanbevelingen van Technopolis zijn:

• maak in het programmaontwerp een onderscheid tussen enerzijds impulsprojecten waarbij het veld al goed georganiseerd is, een zekere historie heeft in samenwerking en waar de uitdagingen en de «agenda» al redelijk helder zijn en anderzijds velden die nog aan het begin van hun wetenschappelijke of technologische ontwikkeling staan of waarvan de netwerkvorming nog in de kinderschoenen staat;

• pas de tijdsduur van de impuls aan aan de tijdshorizon waarop het beoogde effect te verwachten is en heb meer oog voor het perspectief na afloop van de impuls;

• zorg dat de impuls is ingebed in een nationale strategie voor zwaartepuntvorming om verdere versnippering te voorkomen;

• schrijf voor de impuls een openbare tender uit met een duidelijk tijdpad en een transparante selectieprocedure;

• geef een ruimere definitie aan publiekprivate samenwerking dan alleen via financiële matching van onderzoek door het bedrijfsleven.

5. Kabinetsreactie op conclusies en aanbevelingen Technopolis

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Financiën, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderschrijf ik het positieve totaalbeeld van de ICES/KIS-2 impuls.

Natuurlijk is het zo dat het niet geheel slagen van een minderheid van de projecten haast onvermijdelijk was. Dit neemt niet weg dat zo veel mogelijk gedaan moet worden om de slaagkans van dit type projecten te vergroten. Ik sta daarom positief tegenover de conclusies en de aanbevelingen die Technopolis in haar rapport uiteen heeft gezet. Wel wil ik daarbij opmerken dat sinds de aanvang van de ICES/KIS-2 impuls negen jaar geleden veel nieuwe initiatieven zijn gestart met een vergelijkbare doelstelling, zoals de ICES/KIS-3 impuls en de innovatieprogramma’s van het ministerie van Economische Zaken. Veel van de aanbevelingen die voortkomen uit de ICES/KIS-2 evaluatie zijn in de loop der jaren in dergelijke initiatieven reeds verwerkt op basis van leerervaringen en tussentijdse monitoring van de commissie van de ICES/KIS-2 projecten.

Bij aanvang van de ICES/KIS-3 impuls, bijvoorbeeld, heeft de commissie alle projecten gevraagd om een nulmeting uit te voeren waarin projectdoelstellingen gedefinieerd en geoperationaliseerd zijn door middel van mijlpalen, indicatoren en streefwaarden. Naast de operationalisering door de consortia van projectspecifieke doelstellingen heeft de commissie zelf een aantal generieke impulsdoelstellingen benoemd die vervolgens ook geoperationaliseerd zijn in de nulmetingen van de projecten. Dankzij deze verbeterslag wordt inmiddels naast een kwalitatieve rapportage ook op kwantitatieve wijze gerapporteerd over de voortgang van de ICES/KIS-3 projecten. Vanwege de positieve ervaringen met deze monitoringssystematiek wordt deze ook toegepast op andere vergelijkbare initiatieven. Hiervoor verwijs ik naar mijn reactie op de aanbevelingen van de commissie op de midterm review eerder in deze brief. Momenteel vinden de voorbereidingen plaats voor het opstellen van de format van de eindrapportages van de ICES/KIS-3 projecten. De aanbevelingen van Technopolis zullen waar nodig en mogelijk in deze format verwerkt worden. Overigens wil ik hierbij benadrukken dat er, conform de aanbeveling van Technopolis, voldoende ruimte in de monitoringssystematiek en de projectplannen moet zijn om eventuele nieuwe ontwikkelingen te kunnen accommoderen. Bij de lopende initiatieven wordt dit reeds in de praktijk gebracht. Zowel bij de innovatieprogramma’s als bij ICES/KIS-3 is er geen sprake van gesloten consortia maar is er ruimte voor toetreding van nieuwe partijen.

Ook wat betreft de aanbeveling van Technopolis om onderscheid te maken tussen impulsprojecten waarbij al een zekere kern aanwezig is en projecten waarbij de samenwerking nog in de kinderschoenen staat, wijs ik u op de lopende initiatieven waar rekening is gehouden met dit uitgangspunt gewerkt wordt. Bij de ICES/KIS-3 impuls is namelijk in fasen toegewerkt naar robuuste consortia met duidelijke programmalijnen. Ook bij de innovatieprogramma’s van Economische Zaken wordt veel tijd besteed aan consortiavorming met deelname van de relevante publieke en private partijen om gezamenlijk te bouwen aan de programmalijnen alvorens wordt besloten over een financiële overheidsbijdrage. Eerst nadat de programmalijnen zijn vastgesteld kunnen openbare tenders worden ingezet om binnen de programmalijnen de kwalitatief goede activiteiten te kunnen selecteren.

De aanbeveling van Technopolis om de tijdsduur van de impuls aan te passen aan de tijdshorizon waarop het beoogde effect te verwachten is en meer oog te hebben voor het perspectief na afloop van de impuls, alsmede de aanbeveling om de impuls in te bedden in een nationale strategie voor zwaartepuntvorming zijn in lijn met de aanbeveling van de commissie bij de midterm review ICES/KIS-3 om op een aantal gebieden waarop door middel van eerdere investeringen massa is gecreëerd selectieve continuïteit te bieden om gedane investeringen niet teloor te laten gaan. Daarom verwijs ik hiervoor naar mijn eerdere opmerking in deze brief over het bieden van selectieve continuïteit en mijn brief van 3 juli jl. (TK, 2007–2008, 27 406, nr. 120), waarmee ik u namens het kabinet de Langetermijnstrategie van Nederland Ondernemend Innovatieland en de maatschappelijke innovatieagenda’s voor Veiligheid, Gezondheid en Water heb aangeboden. Ook wat betreft de aanbeveling om een ruimere definitie aan publiekprivate samenwerking te geven dan alleen via financiële matching van onderzoek door het bedrijfsleven verwijs ik naar mijn opmerkingen eerder in deze brief over een meer gedifferentieerde aanpak van PPS.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven