Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25016 nr. 23 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25016 nr. 23 |
Vastgesteld 16 april 1997
De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken1 en voor Justitie2 hebben op 13 maart 1997 overleg gevoerd met minister Dijkstal van Binnenlandse Zaken en minister Sorgdrager van Justitie over:
1. beleidsplan «politie en diversiteit 1996–2000» en beleidsprogramma «een kleurrijk korps» (25 016, nr. 4);
2. vuurwapengebruik van de politie in Nederland (Biza-96-1299);
3. vorderingen haalbaarheid en realisering project C2000(25 124);
4. voortgang project «versterking handhaving groene wetgeving»(22 343, nr. 26);
5. Arbeidstijdenwet politie (25 092, nr. 3).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Dijksman (PvdA) memoreerde de bijeenkomst die verleden week in dit huis heeft plaatsgevonden van de Stichting politie en emancipatie over de nota's politie en diversiteit en een kleurrijk korps. Het beeld dat toen naar voren kwam van het interne emancipatiebeleid en het voorkomen en bestrijden van seksuele intimidatie was verre van rooskleurig. Het beleid verschilt per korps aanzienlijk. Toegegeven moet worden dat er de afgelopen jaren op deze terreinen veel is gebeurd, zoals het vergroten van de mogelijkheden om in deeltijd te werken, kinderopvangvoorzieningen, beleid ter bestrijding van seksuele intimidatie en ongewenste omgangsvormen en in sommige regio's zelfs ook nog loopbaantrajecten voor vrouwen. Voor het allochtonenbeleid lijkt er nu iets meer aandacht te komen, maar nog niet voldoende. Waarom staat
in de nota Een kleurrijk korps dat uitgegaan zou kúnnen worden van voorkeur voor allochtonen bij gelijke geschiktheid? Hoe staat het overigens met het steunpunt allochtonen? Is het de bewindslieden bekend dat de uitstroom van allochtonen in 1995 hoger was dan de instroom? Welke mogelijkheden zien zij om de instroom te vergroten? Van de ongeveer 44 000 politiemensen zijn er circa 9500 van het vrouwelijke geslacht. Er zit geen enkele vrouw in salarisschaal 15 of hoger, terwijl het aantal mannen in deze schalen zo'n 150 bedraagt. Van het totaal aantal leidinggevenden is slechts 2,5% vrouw. Het streefcijfer van 25% in 1995 behoeft nu pas in 2000 te worden gehaald. Nadat de landelijke politie emancipatiecommissie ter ziele is gegaan, heeft het veel te lang geduurd voordat er binnen de politie een nieuwe emancipatieondersteuningsstructuur totstandkwam, hetgeen zonder twijfel schade heeft toegebracht aan het emancipatieproces. Zo is het jaarlijks te houden onderzoek naar de voortgang van het emancipatieproces dat tweemaal is uitgevoerd in opdracht van de LPC door het bureau Intomart niet meer uitgevoerd. Zijn de bewindslieden bereid dit weer zo snel mogelijk te laten uitvoeren en wellicht uit te breiden met andere doelgroepen? De emancipatieraad heeft dat ook gesuggereerd en er daarnaast voor gepleit om de gegevens op te nemen in het beleidsinformatiesysteem.
De Stichting politie en emancipatie die verleden jaar als opvolger van de LPC is ingesteld, staat net als de LPC los van het politieveld, waardoor zij te veel als een vrijblijvende instelling kan worden gezien. Is het gezien het feit dat het allochtonenbeleid en de helpdesk allochtonen zijn ondergebracht bij het Nederlandse politie-instituut ook niet logisch om de stichting bij deze brancheorganisatie onder te brengen?
Het beïnvloeden van de cultuur op het punt van seksuele intimidatie en ongewenste omgangsvormen verloopt moeizaam. Na het laatste onderzoek naar ongewenste omgangsvormen erkende de politietop de verantwoordelijkheid daarvoor als managementprobleem, hetgeen het ontwikkelen van beleid inhield om ongewenste omgangsvormen te voorkomen en te bestrijden. In antwoord op vragen van mevrouw Dijksman van 31 mei 1994 naar aanleiding van het incident Zeeland zegde de minister toe zo omstreeks juli 1995 te zullen nagaan welke maatregelen door de korpsen waren getroffen, welk effect die hebben gehad en of er op centraal niveau meer sturing wenselijk was. Op 27 juni 1996 heeft zij samen met haar collega Van Heemst naar aanleiding van een incident bij de Hilversumse politie gevraagd om een evaluatie van seksuele intimidatie. Toen bleek dat er in juli 1995 een inventarisatie was uitgevoerd naar de stand van zaken van het beleid inzake seksuele intimidatie. De brief van het korpsbeheerdersberaad van 29 november geeft een overzicht van de beschikbare voorzieningen en maatregelen die op dit punt zijn genomen. Zo'n eenentwintig korpsen hebben inmiddels geformaliseerd beleid ontwikkeld, vertrouwenspersonen en klachtencommissies ingesteld en klachtenprocedures opgesteld. Er zijn veel activiteiten ondernomen, met name door de regionale korpsen Twente en Zuid-Holland-Zuid. De effecten van het beleid zijn echter niet onderzocht. De klachten over seksuele intimidatie gaan inmiddels gewoon door, vooral van de opleidingsinstituten de Boskamp en de Harne. Is dit alles geen reden genoeg voor de bewindslieden om op korte termijn onderzoek te doen naar de effecten van het beleid? Er zou daarbij bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de wijze waarop leidinggevenden ermee omgaan. De onveilige sfeer waarin vrouwen aangifte moeten doen, is ook gebleken uit een recent onderzoek naar seksuele intimidatie op de politieschool in Harlingen. Is de minister bereid om hierover in overleg te treden met de regionale korpsen?
Mevrouw Dijksman herhaalde dat het aantal vrouwen in leidinggevende functies nog steeds veel te laag is. In 1994 dienden de fracties van de VVD, D66 en de PvdA een motie in om dat aantal te vergroten. Is het niet de hoogste tijd om in overleg met de korpsen per regio realistische streefcijfers vast te stellen voor, vrouwen, allochtonen en homoseksuele politiemensen op het basisniveau, maar vooral op leidinggevend niveau? Kan eens kritisch gekeken worden naar de landelijke databank voor politievrouwen? Kan die niet beter worden aangesloten bij het regionale loopbaanbeleid? Hoeveel bemiddelingen hebben er plaatsgevonden en kosten die inderdaad zo'n f 20 000 per keer? Desgevraagd gaf zij te kennen dat haar na overleg met het secretariaat homoseksuelen van de Nederlandse politiebond is gebleken dat, hoewel er aspecten van privacy aan verbonden zijn, daar de opvatting leeft dat een informele registratie niet onbespreekbaar is, maar dat het toch vooral gaat om gerichte werving, bijvoorbeeld via de Gay-krant. Zij zou er de voorkeur aan geven om in overleg met dat secretariaat tot verdere plannen te komen.
In de nota Politie en diversiteit worden homoseksuele politiemensen in één zin en in één adem genoemd met ongewenste omgangsvormen in plaats van met verbetering van de kwaliteit van politieorganisatie en -product. In de CAO van de politie is afgesproken dat de minister binnen zes maanden na ondertekening met plannen komt ter verbetering van het arbeidsklimaat bij en het vergroten van de toegankelijkheid van de politieorganisatie voor homoseksuelen. Kan de nota in die zin worden aangepast?
In het onderzoek over vuurwapengebruik bij de Nederlandse politie wordt een goed beeld geschetst van de praktijk. Het is goed te constateren dat het vuurwapengebruik de afgelopen jaren redelijk stabiel is gebleven, zij het dat sinds halverwege de jaren tachtig een lichte stijging is opgetreden. Hoe denkt de minister de aanbevelingen uit te werken en op welke termijn? Minimaal geweldsgebruik vormt de kern van het politieoptreden. Het oefenen met het dienstpistool is onontbeerlijk, juist om te voorkomen dat er incidenten plaatsvinden. Wordt op dit moment in alle regionale korpsen voldoende en op de juiste wijze geoefend, zie ook aanbeveling 26?
Het uit voorzorg ter hand nemen van het dienstpistool moet nu al in een aantal regio's worden gemeld. Verschillende vuurwapeninstructeurs pleiten voor het gebruik direct vanuit het holster. De ervaringen van de arrestatieteams met deze manier laten zien dat ongewilde schoten volledig zijn teruggedrongen en dat er veiliger en doeltreffender is opgetreden. Het gericht schieten op auto's wordt vanwege de grote risico's afgeraden en in een aantal korpsen is dat al verboden. Zou dat verbod niet voor alle korpsen moeten gelden?
De veiligheid van politiemensen op straat en daarmee ook van de burgers staat vaak onder druk. Politiemensen voelen zich vaker bedreigd. De discussie over het gat tussen de wapenstok en het dienstpistool wordt daardoor steeds prangerder. De zogenaamde pepperspray lijkt een alternatief te bieden, maar binnen de politie wordt daarover nogal verdeeld geoordeeld. Zelf was mevrouw Dijksman er op dit moment ook nog geen voorstander ervan. Uit toxologisch onderzoek is gebleken dat de spray vooral voor mensen met longaandoeningen vergaande gezondheidsgevolgen kan hebben. In de VS zijn zelfs mensen mede als gevolg van het gebruik van de spray overleden. In het VK is de spray nog niet ingevoerd omdat er nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de gevaren. Het is zeer moeilijk aan te geven in welke gevallen de spray mag worden gebruikt. Wat als de nevel zich verspreidt? Uit Belgische ervaringen blijkt dat mensen juist zeer agressief worden van het gebruik en dat de ogen direct moeten worden uitgespoeld. Hoe moet je dat doen als je op straat staat? Bovendien zal er een nieuw gat ontstaan tussen de spray en het vuurwapen. Ook is het de vraag of het voor de diender wel mogelijk is om normaal te kunnen functioneren met al die attributen aan de riem: een wapenstok, handboeien, vuurwapen, een extra holster met patronen, pepperspray en dan ook nog een fles met water om uit te spoelen?
Mevrouw Dijksman wilde er geen twijfel over laten bestaan dat er ook in haar opvatting iets moest komen tussen de wapenstok en het vuurwapen en snel ook. Daarom is op korte termijn onderzoek naar de mogelijkheden daartoe zeer gewenst. Zelf gaf zij vooralsnog de voorkeur aan de uitschuifbare wapenstok. Uit de brief d.d. 7 maart begreep zij dat de minister nog een aantal adviezen uit het veld wil afwachten, maar wanneer mag zijn eindoordeel dan worden verwacht?
Veel politiemensen beseffen niet dat schieten een misdrijf is. Als toch wordt geschoten en dat wordt gemeld, komt er een schietinstructeur bij en binnen drie uur een bedrijfshulpteam. De diender wil zijn verhaal kwijt, maar vertelt tien keer een ander verhaal. De cultuur is dat je niemand bewust het graf in wilt schieten. De wijze van melden, maar ook van opschrijven is van cruciaal belang. Gaat de bewindsman daar op korte termijn ook nader onderzoek naar verrichten?
Na het verdwijnen van de specialistische diensten bij de vroegere rijkspolitie staat handhaving van de milieuwetgeving bij de politie niet hoog op de prioriteitenlijst en nog veel te weinig mensen houden zich ermee bezig. De bewindslieden zelf stellen ook dat de capaciteit van de politie voor het toezicht op het buitengebied beperkt is. Het is derhalve noodzakelijk dat samenwerking met anderen op het punt van de milieuwetgeving zal moeten worden uitgebouwd. De politie kan het niet alleen af, maar de voorgestelde maatregelen lijken toch wat aan de magere kant. Mevrouw Dijksman was dan ook benieuwd naar de evaluatie die juli dit jaar uitkomt.
Aanvankelijk waren er grote zorgen bij de politie over de invoering van de Arbeidstijdenwet, voor een groot deel gebaseerd op een gebrek aan inzicht in de wet en op de wijze van roosteren. Inmiddels heeft de minister van SZW ook voor de nachtdienst ingeval van overwerk een oplossing aangeboden door op korte termijn een wetswijziging te realiseren. Voor de inzet van de vrijwillige politie kan de Arbeidstijdenwet nog wel als knellend worden gezien. Daarvoor zal in het Arbeidstijdenbesluit een nadere voorziening worden getroffen. Wordt daarover nog met de vakorganisaties gesproken? Wat wordt overigens bedoeld met de in de brief gebruikte term «aanloopproblematiek»?
C2000 is een communicatienetwerk voor politie, brandweer en ambulances dat moet leiden tot een betere communicatie met individuele en operationele medewerkers, een hogere dekkingsgraad, een grotere gesprekscapaciteit en een verbeterde beveiliging. Het project kost zo'n 1,1 mld. en zal binnenkort worden aanbesteed. De kritiek vanuit het veld richt zich vooral op de financiering ervan. Er ligt ook een notitie van de staf voor de vaste commissie voor de Rijksuitgaven waarin op een aantal zwakheden wordt gewezen en wordt aanbevolen om het project aan te wijzen als groot project, hetgeen de PvdA-fractie wel een goede suggestie vindt. Er zijn nog veel onduidelijkheden die om vervolgoverleg vragen.
Respect voor elkaar en integriteit zijn waarden die binnen de politie terecht hoog staan aangeschreven. Als het diversiteitsbeleid binnen de politie goed functioneert, zal dat een positieve weerslag hebben op het externe beleid. Reden genoeg om daar in de komende jaren gezamenlijk volop mee aan de slag te gaan.
Volgens de heer Gabor (CDA) zou de politie niet alleen te midden van de samenleving moeten staan, maar daar in de goede zin ook een afspiegeling van moeten zijn. Helaas is dat nog niet het geval, al zijn er enkele positieve uitzonderingen, zoals het korps van Den Haag. Het aantal allochtonen bij de politie is 3,5%, terwijl dat landelijk gezien toch 4,5% zou moeten zijn. In plaats van een stijging van het aantal vrouwen bij de executieve functies is er sprake van een daling, van 13% naar 11,8%! Doelstelling van de regering is dat dit aantal in het jaar 2000 zal moeten zijn gestegen tot 25%. Zal dat met de huidige plannen, die op zich heel interessant zijn, wel lukken?
Hij dankte de minister voor de circulaire d.d. 10 december jl. over leeftijdsdiscriminatie. Worden daar nu eenduidige criteria voor ontwikkeld?
Hij wees voorts op een brief van een vrouw uit Sneek die maar liefst naar zes verschillende regiokorpsen had gesolliciteerd en van vijf een afwijzing kreeg op basis van haar woonplaats. Dat kan toch alleen geen reden zijn om niet meer in de sollicitatieprocedure te worden meegenomen? Wel gaf ook hij er de voorkeur aan dat politiemensen wonen in de werkplaats, maar in dit geval is niet eens gevraagd of betrokkene bereid was te verhuizen! Ook hij vond het rapport over het vuurwapengebruik zeer degelijk, maar wat is het regeringsstandpunt daarover? Het grote aantal aanbevelingen bevat volgens hem goede aanzetten voor verbetering van registratie, administratie en procedures voor melding en instructies voor vuurwapengebruik. Er is gelukkig geen sprake van een «schietgrage» politie, want het gebruik van vuurwapens is globaal gesproken niet toegenomen.
Zijns inziens moet het gat tussen het dienstpistool en wapenstok snel worden gedicht. Hij heeft zich nog niet verdiept in de voor- en nadelen van de verlengde wapenstok, maar zal dat zeker nog doen, wel heeft hij al heel zorgvuldig de mogelijkheid van de pepperspray bezien in samenhang met het gedegen rapport van TNO – dat ook vrij positief door de politiebonden en de kring van hoofdcommissarissen is ontvangen – en van het korps Twente over 36 concrete gevallen vlak over de grens in Duitsland. Op basis daarvan was hij van mening dat daarmee toch wel een stapje voorwaarts kan worden gezet. Als landelijke invoering nog niet wordt gewenst, zou op zijn minst in een regio een experiment kunnen worden opgezet. Cijfers hebben hem geleerd dat door het gebruik van de spray het lichamelijk letsel aanzienlijk is teruggelopen.
De CDA-fractie stond zeer positief tegen de ontwikkeling van het project C2000 dat in de onderhavige brief goed is geschetst. Wel had zij nog enkele vraagtekens, met name in de financiële sfeer. Nog niet duidelijk is wat de gevolgen zijn qua bijvoorbeeld kapitaalsvernietiging, dubbele kosten, doorloopkosten, desintegratiekosten, enz. Kan daarover zo spoedig mogelijk meer duidelijkheid worden verschaft? Het idee van maatwerk is sympathiek, maar houdt ook in dat de financiële consequenties op dit moment nog niet goed kunnen worden overzien! Is het mogelijk om straks ook het medium video te gebruiken? Met mevrouw Dijksman was hij het overigens eens dat dit project bij uitstek als groot project kan worden gezien. Blijkens het PPI-rapport moeten de korpsen zelf zo'n 400 mln. opbrengen om het project mede te financieren. De heer Gabor hechtte eraan zich nadrukkelijk te distantiëren van de opvatting dat die 400 mln. kunnen worden gehaald uit de vacaturepot, want dat zou weer een aanslag op de politiesterkte zijn! Hij was ook erkentelijk voor het overzicht van de uitvoering van de groene wetgeving. Het probleem op dit punt wordt meer en meer erkend en het is een goede zaak dat via samenwerkingsverbanden naar een betere uitvoering wordt gezocht. Gelet op de vele problemen die nog steeds vanuit de praktijk naar voren komen en de vele bedreigingen van degenen die zich inzetten tegen bijvoorbeeld stroperij, moet jammer genoeg worden geconstateerd dat ook op dit punt de zwaardere criminaliteit oprukt. Dat vraagt toch om een grotere inzet die niet via overleg- en samenwerkingsstructuren alleen kan worden bereikt. Zouden niet wat meer Melkertbanen kunnen worden ingezet voor toezichthoudende functies? Een structurele aanwezigheid werkt immers zeer preventief. Kunnen particuliere organisaties niet via fiscale maatregelen beter in staat worden gesteld om toezichthouders aan te stellen? Is de minister bereid om per korps naar een coördinatiepunt te streven voor dergelijke zaken?
Wat ten slotte de Arbeidstijdenwet betreft, was hij verheugd dat de aanvankelijke problemen voor het grootste deel zijn opgelost. Wel zag hij bij de evaluatie graag specifieke aandacht voor een viertal punten, want er blijken nog problemen te zijn bij de inzet van arrestatieteams, van observatieteams, bij de beveiliging van personen en bij de vrijwillige politie. Waarom voor die laatste groep niet gekozen voor de wijze waarop er bij de vrijwillige brandweer gebruik van wordt gemaakt?
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) las in de diverse nota's allemaal mooie doelstellingen over emancipatie van verschillende groepen, maar vond de resultaten in de praktijk daarmee niet in overeenstemming. Hoe hard doet eenieder wel zijn best om al die mooie beleidsvoornemens in de praktijk gestalte te geven? Is het met andere woorden wel echt prioriteit? De cijfers liegen er niet om: de doelstelling is 25%, maar in 1996 was het slechts 13%. Hoe en wanneer zal die 25% dan zijn gehaald? Nog niet lang geleden zei de minister in een algemeen overleg dat hij geen vrouw kon vinden voor een topfunctie, maar hoe zit het dan met de doorstroming van die zeven vrouwen in de subtop? Het is moeilijk voor te stellen dat er geen geschikte vrouwelijke kandidaten binnen de politie zijn te vinden, maar het is helemaal onvoorstelbaar dat ze ook niet daarbuiten zijn te vinden. In Utrecht en Rotterdam zijn weliswaar enkele projecten opgestart, maar die hebben tot nu toe in ieder geval niet opgeleverd dat er vrouwen in schaal 15 zijn gekomen. Zou het geen aanbeveling verdienen om de verantwoordelijken voor dit beleid meer cursussen in diversiteitsbeleid te laten volgen?
Voor het allochtonenbeleid geldt in feite hetzelfde. Al die mooie voornemens op zich zijn niet voldoende, het gaat uiteindelijk toch om het resultaat. Het is te gek dat de uitstroom groter is dan de instroom! Wat is er aan de hand? Is het wervingsbeleid niet goed, deugen die allochtonen niet, is er iets mis in de politiecultuur? Het rapport dat daarover is verschenen geeft weliswaar heel mooie aanbevelingen, maar die moeten dan wel op een goede manier worden uitgevoerd. Er moet met andere woorden een specifiek beleid komen gericht op allochtonen en vrouwen en gebruik worden gemaakt van organisaties buiten de politie die daarin gespecialiseerd zijn. Migrantenorganisaties bijvoorbeeld hebben tegenwoordig ook databanken van talentvolle mensen, ook vrouwen. Maak ook gebruik van de migrantenmedia. Er komen ook steeds meer selectiemethodes gericht op vrouwen en migranten. Echter, binnenhalen is mooi, binnen houden is beter.
Uiteraard moet er een integratiebeleid worden gevoerd, maar dan wel gericht op integratie van twee kanten opdat er een echt multicultureel korps ontstaat waarin ook multiculturele activiteiten kunnen plaatsvinden, zoals scholingen en trainingen. Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat allochtonen geen eenheidsworst zijn en van verschillende culturen komen.
Ook binnen het politieapparaat is nog steeds sprake van racisme. De werkgroep die zich binnen de politie daarmee bezighoudt, verdient dan ook alle ondersteuning. Misselijke grappen en grollen, niet alleen over allochtonen, maar ook over vrouwen, moeten sowieso achterwege blijven. De politie mag geen club van stoere mannen zijn, is er voor iedereen en moet een afspiegeling zijn van deze maatschappij waarin nu eenmaal ook homo's wonen, vrouwen en allochtonen. Het wordt hoog tijd dat de cultuur bij de politie verandert.
De minister zegt nader onderzoek naar wapens toe, er komt een nadere instructie voor vuurwapengebruik, er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen de verantwoordelijkheid van het korpsbeheer en van het OM, er komt een onderzoek naar hoe te handelen in situaties van geweld en er komt nog onderzoek naar gebruik van pepperspray. Wat dat laatste betreft, was mevrouw Varma nogal verbaasd over het verhaal van de heer Gabor waarin hij volgens haar alleen maar de positieve kanten heeft belicht. Zo heeft de politie in het VK op basis van onderzoek en op medische gronden het gebruik afgewezen. Is er geen gevaar voor permanente gezondheidsschade, er is duidelijk wel sprake van tijdelijke gezondheidsschade. In de VS is er zelfs al een dode gevallen en vervolgens blijkt uit onderzoek uit België dat mensen door het gebruik alleen maar agressiever worden. Mevrouw Varma wilde het nadere onderzoek afwachten, maar vooralsnog was zij absoluut tegen het gebruik van de spray, ook in een experiment.
Wat de groene wetgeving betreft, herhaalde zij de bekende opvatting van haar fractie over bepaalde specialismen binnen de politie; de grootste prioriteit bij de jeugd- en zedenpolitie, maar ook bij de zogenaamde groene politie. Er zijn veel soorten groene criminaliteit, zoals milieudelicten, stroperij, enz. Het is van de gekke dat ook de op dat punt steeds meer oprukkende criminaliteit niet meer in de hand kan worden gehouden. Daarom pleitte zij wederom voor het herinvoeren van deze specialismen.
Wat de Arbeidstijdenwet betreft, sloot zij zich ten slotte aan bij de daarover gestelde vragen.
De heer De Graaf (D66) vond de meest cruciale zin in het rapport politie en diversiteit dat de minister van Binnenlandse Zaken slechts beperkte invloed heeft op het diversiteitsbeleid van korpsen en wel alleen via het initiëren en stimuleren van activiteiten en dat komt natuurlijk door de verhouding tussen de beheersbevoegdheden op rijksniveau en de autonome positie van de korpsen. Een divers samengesteld korps zou een afspiegeling moeten zijn van de samenleving en derhalve dus niet alleen maar meer vrouwen en allochtonen, maar ook een gezonde mix van jong en oud en bijvoorbeeld ook aandacht voor gehandicapten en homoseksuelen. Dat is niet alleen nodig voor de kwaliteit van en een goede cultuur binnen een korps en ook niet alleen gelet op de achterstand van sommige groepen in de samenleving op de arbeidsmarkt, maar ook noodzakelijk opdat burgers de politie herkennen en voor de acceptatie van de politie door etnische groepen. Hij vond het overigens opvallend dat in de verschillende stukken de rol van de minister van Binnenlandse Zaken zeer uitvoerig wordt beschreven, maar die van de minister van Justitie helemaal niet, noch als medeverantwoordelijke voor een aantal politiebevoegdheden op nationaal niveau, noch als korpsbeheerder van het KLPD.
Hij herinnerde eraan dat in het emancipatieplan uit 1985 werd gesteld dat het aantal vrouwen over zo'n tien jaar 25% zou bedragen. In 1997 wordt gesteld dat, als het even kan, er in 2001 25% vrouwen moeten zijn. Eind 1995 is dat percentage 11,8 en misschien nu ietsje meer. De minister stelt dat het niet onrealistisch is te veronderstellen dat de politie in 2000 een heel eind gevorderd is bij het realiseren van deze doelstelling. Specifieke dan wel extra maatregelen ontbreken. De instroom van vrouwen, ook in de opleiding is zo'n 50%, maar hoe kan dat de eerstvolgende jaren in deze structuur zo hoog worden gehouden? Vanaf schaal 8 – waarin toch een groot deel van het politieapparaat zit – is slechts 3% vrouw. De minister zegt weliswaar dat er een realistisch streefcijfer komt, maar zal dat substantieel meer zijn? Zou niet veel meer aandacht moeten worden besteed aan het krijgen van meer vrouwen voor die hogere functies? Waarom geen streefcijfers opgenomen voor kroonbenoemingen, dus vanaf schaal 15, want daar kan de minister toch wel iets aan doen?
De heer De Graaf was het ermee eens dat deeltijd aanzienlijk moet toenemen, maar hoe wil de minister dat bewerkstelligen? Wordt geprobeerd dat via de CAO's te regelen, wordt daarover een gesprek gevoerd met de korpsbeheerders en korpschefs? Worden zij ook verantwoordelijk gehouden voor het realiseren van deeltijd?
Het is niet alleen van belang om meer vrouwen in de politie te krijgen op alle niveaus, maar natuurlijk ook om ze te behouden en in dat licht gezien miste hij in de rapporten aandacht voor kinderopvang, flexibele roosters, ouderschapsverlofregelingen, enz. Zijn die mogelijkheden naar het oordeel van de minister voldoende of moet daar nog het nodige aan gebeuren?
Met het aantal allochtonen in de politie is het jammer genoeg treurig gesteld, hetgeen de minister op zich niet is te verwijten. De uitstroom is op dit moment zelfs groter dan de instroom! De D66-fractie maakte zich daar grote zorgen over en niet alleen in kwantitatief opzicht. Uit de rapportages blijkt dat verschillende korpsen niet een echt allochtonenbeleid hebben en ook niet over een registratie beschikken. Welke instrumenten heeft de minister om niet alleen de kwantitatieve maar ook de kwalitatieve deelname van allochtonen aan de politie te vergroten? Zouden er geen landelijke streefcijfers moeten komen?
De spanning die in enkele korpsen blijkt te bestaan tussen de cultuur van de etnische afkomst en de cultuur van de samenleving waarin de allochtone politiemensen moeten opereren, baarde de heer De Graaf eveneens grote zorgen. Zo'n twee jaar geleden kwamen er berichten uit Rotterdam dat allochtone politiemensen het zeer moeilijk hadden, niet alleen in het korps maar ook met de manier waarop zij hun taak in de samenleving moesten uitvoeren. Zij voelden zich gevangen in een spanning tussen loyaliteit aan de eigen etnische afkomst en samenleving en aan de overheid en het korps, hetgeen leidde tot verwarring. Hij miste in de rapporten enige verwijzing naar. Is dat probleem dan opgelost?
In antwoord op zijn schriftelijke vragen van november 1996 of politiesurveillanten die met parketpolitiefunctie waren belast vuurwapens mogen dragen, stelden de ministers dat surveillanten geen vuurwapen mogen krijgen, terwijl zij de Rotterdamse parketpolitie wel toestemming hadden gegeven om surveillanten daarmee uit te rusten. De heer De Graaf stelde dat of surveillanten dat werk dan niet mogen doen omdat het echt politiewerk is – die mag immers vuurwapens dragen en is daarvoor opgeleid – of dat moet worden geschoven met taken die aan politiesurveillanten worden opgedragen. Persoonlijk bleef hij op het standpunt staan dat vuurwapens moeten blijven voorbehouden aan politieagenten die daarvoor ook opgeleid zijn.
Hij sprak zijn waardering uit voor het onderzoek onder schot, al miste hij ook node het kabinetsstandpunt daarover. Enkele bevindingen vond hij nogal zorgwekkend al wil hij daarmee zeker niet beweren dat de Nederlandse politie schietgraag is, integendeel. In het rapport wordt zo fraai gesteld dat het dienstpistool geen rustig bezit is en de kogel geen papieren beslissing. Er blijkt echter het nodige mis te zijn als wordt gekeken naar de zeer verschillende afspraken over draagplicht, over het naar huis meenemen van het wapen, over het innemen van pistolen bij onvoldoende vaardigheden, de registratie van het vuurwapengebruik, enz. Het OM heeft toch een substantieel deel van het vuurwapengebruik, bijvoorbeeld het schieten op auto's, achteraf zonder meer afgekeurd. Bovendien is in meer dan tien gevallen de rijksrecherche niet ingeschakeld bij vuurwapengebruik dat nader onderzocht zou moeten worden. Zijns inziens zal de ambtsinstructie op een aantal punten dan ook moeten worden verduidelijkt en hij zag graag dat er jaarlijks een geweldsrapportage aan de Kamer werd voorgelegd en niet alleen over het vuurwapengebruik, een rapportage die gebaseerd zou moeten zijn op rapportages van de korpsbeheerders die toch ook verantwoordelijk zijn voor de maatregelen die zij terzake nemen.
Met anderen was hij het eens dat het gat tussen het dienstpistool en de korte wapenstok zo snel mogelijk moet worden gedicht, maar het blijkt zeer moeilijk te zijn om een effectief middel te vinden dat ook aanvaardbaar is qua risico's voor de gezondheid van de agent en van degene tegen wie het wapen wordt ingezet. Hij was zeker nog niet zo ver om in te stemmen met het gebruik van pepperspray, ook niet als experiment. Hoe kan Rotterdam er overigens zo enthousiast over zijn?
Het verheugde hem dat de onderzoekers geen enkele aanleiding hebben gevonden om de discussie over de stopkogel te heropenen.
Vervolgens sloot hij zich aan bij de opmerkingen over handhaving van de groene wetgeving en de financiële opmerkingen over het project C2000. Wie is overigens de projectleider? Met de heer Gabor was hij van mening dat de financiering niet ten koste mag gaan van het aantal politiemensen. Zijn fractie denkt er zelfs aan het politiebudget ook het volgend jaar op te hogen. Hoe wordt de verhouding tussen de opdrachtgevers en de opdrachtgever als de IT-organisatie verzelfstandigd is?
Hoe reageren de korpsbeheerders ten slotte op de nieuwe voorstellen in het kader van de Arbeidstijdenwet?
De heer Van den Berg (SGP) vond de brief van de minister over de gevolgen van de Arbeidstijdenwet voor de politie na het laatste overleg van december nogal sussend en te optimistisch. De verontruste signalen die nog steeds klinken zijn zeker niet alleen gebaseerd op onvoldoende kennis van de mogelijkheden van de desbetreffende wet en het besluit. Nog verleden week stond in de krant een artikel met de kop «politie in problemen door naleving Arbeidstijdenwet» waarin naar voren kwam dat de officier van justitie in een strafzaak de advocaten vroeg hoeveel tijd zij nodig dachten te hebben voor hun pleidooien omdat rekening moest worden gehouden met de voor het arrestatieteam voorgeschreven rustperiode! Dan kan de minister toch niet beweren dat het allemaal wel meevalt? In ieder geval voor arrestatie- en observatieteams is de wet absoluut niet geschikt. Voor de gerezen problemen zoekt men per regio naar oplossingen die dan ook verschillend uitvallen. Dat kan toch ook niet de bedoeling zijn.
In dit kader wilde hij bijzondere aandacht vragen voor de vrijwillige politie. Nog onlangs was hem gebleken dat men daar helemaal niet met de wet uit de voeten kan. Op zijn minst zou gelijkstelling met de vrijwillige brandweer moeten plaatsvinden, maar zelfs dat blijkt niet voldoende te zijn, want voor zaken als onderhoud, cursussen, e.d. moeten creatieve en vaak oneigenlijke oplossingen worden gevonden. Zijn verontrusting wordt nog groter als hij hoort dat mensen afhaken omdat zij niet meer volwaardig mee kunnen doen. Hij vroeg de minister dan ook met klem om de gerezen problemen serieus te nemen en met spoed aan te pakken, uiteraard na overleg met de minister van Sociale Zaken.
Ook hij bespeurde met zorg een verharding van de groene criminaliteit en tot zijn spijt moest hij constateren dat de regering daar wat laconiek op reageert. Op blz. 3 van de brief van 2 december wordt gesteld dat de capaciteit van de politie voor het toezicht in het buitengebied beperkt is, mede door de teruggang van de sterkte van de politie buiten de stedelijke gebieden. Door de toenemende vraag naar politiezorg in deze gebieden is de toezicht in het buitengebied teruggelopen. De politie kan echter wel een regierol bij de uitvoering van het toezicht vervullen. Dat lijkt erop alsof de regering de gegroeide situatie accepteert en hier wreekt zich toch weer de opheffing van de velden milieupolitie. Heeft zij met de toedeling van de sterkte met dit aspect rekening gehouden en is zij bereid de veld- en milieupolitie weer een herkenbare plaats in de politieorganisatie te geven? Overigens was hij er geen voorstander van om Melkertbanen stropers te lijf laten gaan. Daar is een andere vorm van toezicht voor nodig.
Wat het project C2000 betreft, sloot hij zich vervolgens aan bij de vragen van de heren Gabor en De Graaf.
Eenieder zal moeten erkennen dat de criminaliteit in Nederland is verhard en dat het illegaal vuurwapenbezit en -gebruik excessief is toegenomen. Hij had veel waardering voor het rapport inzake het wapengebruik door de politie en hij moest daaruit concluderen dat de Nederlandse politie daar in het algemeen zeer beheerst mee omgaat. Echter, de veiligheid moet voorop blijven staan, zeker ook van de politiemensen. Men kan wel wensen dat het vuurwapengebruik van de politie nog meer wordt teruggedrongen, maar dat lijkt hem niet wel mogelijk. Wel zal een zo beheerst mogelijk gebruik van het vuurwapen moeten worden gemaakt. Hoe zit het op dit moment met de geoefendheid van de politie en is het aantal schietbanen nu wel voldoende?
De pepperspray wilde hij op zich best positief tegemoet treden als dat een goede mogelijkheid blijkt te zijn, maar volgens hem mag men toch niet de illusie hebben dat daardoor het gebruik van het vuurwapen zal afnemen. De pepperspray is immers over het algemeen niet het instrument in die situaties waarin de politie ook uit lijfsbehoud van het vuurwapen gebruik moet maken.
Kortheidshalve sloot hij zich ook aan bij de opmerkingen over politie en diversiteit. Terecht wordt gesteld dat de politieorganisatie voor de samenleving herkenbaar moet zijn. Dat moet dan ook inhouden dat de opleidingen voor iedereen toegankelijk moeten zijn en dan kan het dus niet voorkomen dat autochtone mannen te horen krijgen dat zij niet meer hoeven te solliciteren omdat er alleen maar ruimte is voor voorkeursgroepen. Komt dat niet meer voor? Worden er sowieso meer mensen opgeleid, omdat bekend is dat ook de uitstroom van allochtonen uit de opleiding zeer hoog is? Hoe hoog is het uitvalpercentage van de opleiding? De heer Van den Berg ging er in ieder geval van uit dat aan de opleidingseisen geen afbreuk wordt gedaan, ook niet uit een oogpunt van voorkeursbeleid.
Mevrouw Van der Stoel (VVD) vond het overbodig om aan te geven waarom ook haar fractie diversiteit bij onder andere de politie belangrijk vindt. Het blijkt echter heel moeilijk om de cultuur binnen de politie open te breken voor die diversiteit. Als men diversiteit binnen het korps wil hebben, zal ook divers moeten worden geworven en zij complimenteerde het korps Haaglanden dat in haar waarneming het meest divers werft en ook advertenties plaats in Opzij, de Gay-krant, XL, e.d. Zij zag graag dat meer korpsen dat deden en wellicht is het nuttig om de korpsbeheerders daar nog eens op aan te spreken. Overigens wil zij in dit verband wel kwijt dat haar fractie zonder meer tegen registratie van homoseksuelen is, in welke vorm dan ook. Diversiteit komt er door divers te werven en de kwaliteit van de kandidaten niet alleen te waarborgen, maar ook te belonen met een functie. Waarom wordt bijvoorbeeld Internet niet als wervingsinstrument gebruikt?
Het gaat het niet alleen om instroom, maar ook om het blijven bij de politie en het doorstromen. Men kan wel zeggen dat de zogenaamde wachtkamercultuur binnen de politie allang is afgeschaft, maar de praktijk bewijst wel anders. Er is nog steeds sprake van een machocultuur, onvoldoende tegengaan van seksuele intimidatie en grappen over allochtonen, vrouwen, enz.
In de rapporten miste mevrouw Van der Stoel concrete streefcijfers op diverse niveaus, niet alleen voor de instroom, maar ook voor de doorstroom en de aanduiding in welke jaren die cijfers zouden moeten worden gehaald. Wordt het geen tijd om een eind te maken aan die vrijblijvendheid en is het niet beter om nu eens tot convenanten over te gaan? Wellicht zou enerzijds aan sancties kunnen worden gedacht, maar anderzijds ook aan stimulansen.
Als regel wordt vaak gehanteerd dat een korps een afspiegeling moet zijn van de regionale arbeidsmarkt, maar laat dat dan niet zo streng werken dat niet verder wordt gegaan. Inderdaad wordt, zoals de heer Van den Berg stelde, autochtone mannen wel eens gezegd dat zij niet hoeven te solliciteren omdat er andere voorkeursgroepen zijn, maar blijkens de cijfers zijn die voorkeursgroepen toch ook niet aan bod gekomen. Na eigen onderzoek en binnen de grenzen van de privacy heeft mevrouw Van der Stoel vastgesteld dat betrokkenen dan vaak om andere argumenten niet zijn aangenomen en dat roept een onnodig negatief beeld van het zogenaamde voorkeursbeleid op. Hetzelfde geldt overigens voor al dan niet vermeende leeftijdsdiscriminatie. Eveneens na eigen onderzoek was haar echter gebleken dat iemand die per definitie niet ongeschikt was voor de politie toch is afgewezen vanwege de leeftijd omdat het wervingscentrum de opdracht had geen ouderen aan te nemen vanwege de salariskosten. Diversiteit geldt niet alleen voor afkomst en geslacht, maar natuurlijk ook voor leeftijd.
Het leek haar heel nuttig om de geweldsinstructie aan te passen en zij ondersteunde het overgrote deel van de aanbevelingen van het desbetreffende rapport. Wat bedoelt de minister overigens met zijn opmerking in zijn begeleidende brief dat het streven erop is gericht om het vuurwapengebruik op peil te brengen en te houden? Is er al een oplossing gevonden voor het tekort aan schietbanen? In het rapport wordt gesteld dat de korpsbeheerder het wapen kan afnemen als er onvoldoende wordt geoefend, maar komt dat ook echt voor? Kan overigens enig inzicht worden gegeven in het oefenen in het gebruik van het vuurwapen en van de wapenstok? Is dat niet vaak sluitstuk? Politie heeft immers geweldsmonopolie en vereist dat geen grote kwaliteit en terughoudendheid in het gebruik?
Het leek haar eveneens nuttig om het parlement jaarlijks te informeren over het geweldsgebruik bij de politie en om naar het vuurwapengebruik een extern onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden. Zij sloot zich vervolgens aan bij de opmerkingen over het schieten op rijdende voertuigen.
Het leek haar verstandig het vastleggen van schietincidenten te standaardiseren, ook al om er landelijke conclusies aan te kunnen verbinden en zelfhulp mogelijk te maken voor degenen die het overkomt.
Zij sloot zich aan bij de opmerkingen over het gebruik van de pepperspray. Ook de VVD-fractie was nog niet zover om het gebruik ervan toe te staan; er zijn niet alleen veel praktische bezwaren tegen in te brengen, maar ook inhoudelijke, vooral gelet op gezondheidsaspecten.
Met de vervanging van de afzonderlijke netwerken van de drie verschillende disciplines door een gezamenlijk netwerk wordt de weg geplaveid voor de zo gewenste en ook noodzakelijke interdisciplinaire samenwerking, maar de diensten die ervan gebruik moeten maken, lijken op het eerste gezicht toch wat beperkt. Zouden ook de douane, de stadswachten en de openbare ordeteams er niet bij moeten worden betrokken? Is het gestandaardiseerde communicatiesysteem C2000 voorwaarde voor of onderdeel van het geïntegreerde meldkamersysteem? Wordt ook Defensie erbij betrokken? Zo ja, hoe en wat betekent dat voor de totale kosten en de verdeling ervan? Met anderen voelde de VVD-fractie er niets voor om de financiering te zoeken in de vacaturepot voor de politie.
Blijkens het in de studie naar de kosten van C2000 geschetste tijdpad wordt vermeld dat het opstellen van een landelijk programma van eisen in 1996 moet zijn afgerond, dat in 1997 een pilotproject moet worden uitgevoerd en evaluatie van het concept moet plaatsvinden. Na de besluitvorming zou in 1997 de aanbesteding moeten plaatsvinden, in 1999 de roll-out van het landelijke netwerk, in 2000 de voltooiing daarvan en start van de regionale implementatie, in 2001 voltooiing regionale implementatie en afsluiting van het project. In de brief van de minister staat echter een ander tijdpad. Kan daarover enige duidelijkheid worden verschaft? Wanneer moet het gehele project voltooid zijn? Is dat nu 2001 of 2004? Wat is nu de huidige fase van het besluitvormingstraject? Wanneer wordt de pilot uitgevoerd en wanneer kan de Kamer de evaluatie van het concept tegemoet zien? Wanneer is het point of no return bereikt? Welke informatie kan de Kamer nog tegemoet zien voordat het definitieve besluit wordt genomen?
Mevrouw Van der Stoel zal de inspanningen van het kabinet op het punt van de Arbeidstijdenwet nauwgezet blijven volgen, maar was er vooralsnog niet van overtuigd dat met deze brief van de minister alle problemen zijn opgelost. Kortheidshalve sloot zij zich ten slotte aan bij de opmerkingen van de heer Van den Berg over de vrijwillige politie.
De heer Passtoors (VVD) wilde zich beperken tot handhaving van de groene wetgeving. Zijn fractie deelde de door de heren Gabor en Van den Berg uitgesproken zorgen op dat punt, maar ondersteunde niet de suggestie van het inzetten van Melkertbanen. Niet alleen het stropen neemt toe, maar ook het illegale storten in het buitengebied. Overigens zouden de Melkertbanen wellicht nog wel een functie in dat laatste kunnen hebben als constateerders en voorkomers, maar niet voor het stropen. Aangezien een scheiding daartussen in de praktijk heel moeilijk zal zijn, lijkt het verstandig om deze banen er niet voor in te zetten. Zijn fractie zag meer in een specifieke bijscholing van de politie. Het zou heel prettig zijn voor het buitengebied als de «oude» veldpolitie zou terugkomen, want alleen de regie lijkt toch onvoldoende soelaas te bieden, maar in ieder geval zal er voldoende politie in het buitengebied aanwezig zijn met voldoende «groene» kennis om adequaat en voldoende te kunnen optreden. Ziet de minister overigens nog kans om het aantal BOA's en de animo om hen in dienst te houden in het buitengebied te vergroten?
De minister van Binnenlandse Zaken hechtte eraan op te merken dat zijn collega van Justitie en hij zich gezamenlijk verantwoordelijk achten voor het politiebeleid en dat het antwoord van de een uiteraard wordt gedragen door de ander. Het enige verschil tussen beiden is dat de minister van Justitie verantwoordelijk is voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en ook dat zij een van de korpsbeheerders is, nl. van het KLPD en dat de minister van Binnenlandse Zaken o.a. primair verantwoordelijk is voor de arbeidsvoorwaarden.
Dit houdt dus onder andere in dat de aan de orde zijnde stukken tot stand zijn gekomen in zeer nauwe samenwerking tussen beide ministeries en uiteraard ook met de verschillende korpsen en andere betrokken instanties. Afgezien van de vraag of de kritiek op het tempo van het beleid al dan niet terecht is, het is van het grootste belang dat wordt getracht om er bij degenen die ermee moeten werken voldoende draagvlak voor te krijgen.
Hij sloot zich aan bij de invalshoek die bij het diversiteitsbeleid zou moeten worden gekozen en die zo terecht door verschillende leden van de commissie is geschetst. Nog niet zo lang geleden werd de invalshoek van emancipatieprocessen met name gekozen vanuit het belang van het individu, maar steeds meer wordt emancipatiebeleid in het belang van de organisatie zelf gezien. Het is met andere woorden van een rechtvaardigheidsvraag meer een doelmatigheidsvraag geworden. Als de politie goed wil functioneren hoort zij een afspiegeling te zijn van de Nederlandse samenleving, qua seksuele geaardheid, leeftijdsopbouw, geslacht, culturele afkomst, enz. waarbij zeker ook de aandacht voor gehandicapten niet mag worden vergeten. Beide politieministers kunnen daarop inderdaad slechts beperkte invloed uitoefenen, niet alleen formeel, maar ook materieel. Om ervoor te zorgen dat er meer allochtonen bij de politie komen, zal ervoor moeten worden gezorgd dat men zich er bewust van wordt dat dit ook nodig is voor het goed kunnen functioneren van de politie. Die beïnvloeding van de mentaliteit is heel moeilijk, maar zeer cruciaal. Dan is er de spanning tussen bescherming van de privacy en de wens tot registratie om te kunnen beoordelen of het beleid al dan niet succes heeft. Vooralsnog wilde de bewindsman op dat punt niet verder gaan dan op dit moment al wordt geregistreerd: het geslacht en de etnische afkomst voorzover dat vastligt in de Wet bevordering evenredige arbeidskansen allochtonen. Hij begreep de suggestie van mevrouw Dijksman om de seksuele geaardheid ook te registreren, maar operationeel gezien lijkt hem dat heel lastig uit te voeren.
Waar gekozen is voor 26 aparte korpsen, wordt de uitvoering van het beleid voor een groot deel bepaald door de omstandigheden waarin individuele korpsen moeten werken. In de eerder genoemde wet is bijvoorbeeld het aantal allochtonen dat een organisatie zou moeten hebben gerelateerd aan de verhoudingen in het gebied waarin de organisatie zich bevindt en daarom kan dat voor de verschillende korpsen ook zeer verschillend uitpakken. Een ander complicerende factor is dat het ene korps er meer agenten bij krijgt dan een ander. Het is daarom van belang om per korps de mogelijkheden en ook de onmogelijkheden te verkennen om aan de doelstellingen te voldoen.
Bij de werving van personeel wordt over het algemeen globaal gesproken een driedeling gehanteerd; eenderde vrouw, eenderde allochtoon en eenderde autochtone man, maar het is natuurlijk afhankelijk van het aanbod of de doelstellingen c.q. streefgetallen kunnen worden gehaald. Overigens moeten streefgetallen wel reëel zijn.
De suggestie van de heer De Graaf om ook bij kroonbenoemingen meer aandacht aan vrouwen c.q. allochtonen te besteden is niet aan dovemansoren gezegd, maar ook daar zijn beperkende omstandigheden, waarbij de bewindsman wees op de algemene bestuursdienst. Het algemene probleem bij topfuncties is de omvang van de vijver waaruit kandidaten kunnen worden geput. Zowel in de algemene bestuursdienst – vanaf schaal 17 waarin zo'n 350 mensen zitten – als in de groep waaruit voor kroonbenoemingen kan worden geput – schaal 14–18 waarin 150 mensen zitten– zitten nauwelijks vrouwen en allochtonen, maar belangrijker is dat ze er in de groep daaronder, waaruit toch moet worden geput, ook nauwelijks zitten. Vanuit de individuele korpsen zal alle aandacht erop moeten zijn gericht om meer vrouwen en allochtonen door te laten stromen naar het middenkader. Voorts is het van belang om daarmee bij de instroom in de opleidingen rekening te houden. Wat het aantal vrouwen betreft, ziet dat er hoopgevend uit, want de instroom vrouwen is al enkele jaren zo'n 50% en bij de politieacademie zelfs 60%! De bewindsman stond zeker niet afwijzend tegenover de suggestie om geschikte kandidaten – met name ook voor de subtop – ook buiten de politie te zoeken, maar daarvan mag zeker niet alle heil worden verwacht. Recent heeft dat heeft met name binnen de politie zelf nogal wat weerstand opgeroepen. In ieder geval was, is en blijft het eerste criterium dat men voor de functie geschikt moet zijn. Om enige druk op de ketel te houden, zegde hij toe te zullen bezien of hiervoor ook een reëel streefcijfer kan worden gekozen.
De landelijke databank waarover mevrouw Dijksman sprak, is op dit moment gesitueerd bij de Stichting politie en emancipatie en de suggestie om daar meer gebruik van te maken nam hij graag over. Ook zal hij zeker bezien of het NPI daarbij nog een rol kan spelen.
Moeilijker had hij het met de suggestie van mevrouw Van der Stoel om eventueel sancties op te leggen die overigens wel zijn opgenomen in de Wet bevordering evenredige arbeidskansen. Over het algemeen ziet hij niet zoveel heil in sancties. Als een regiokorps niet doet wat is afgesproken, moet dan het budget worden gekort? Wat is de inhoud van de sanctie en wat is de effectiviteit ervan? Hij voelde meer voor stimulansen en zegde toe de mogelijkheden daartoe nader te bezien. Hoewel de formele mogelijkheden van de politieministers op dit punt niet groot zijn, mogen sturingsinstrumenten en -mogelijkheden natuurlijk niet worden vergeten en die worden waar mogelijk zeker ook ingezet.
De bewindsman wees vervolgens op een algemeen overleg dat nog moet plaatsvinden over het minderhedenbeleid en de integratie daarvan. De heer De Graaf wees terecht op de spanning waarmee met name allochtonen worden geconfronteerd tussen de eigen cultuur en de cultuur binnen de politieorganisatie die bij sommige onderdelen inderdaad nog steeds macho is en kwetsend kan zijn voor vrouwen en allochtonen. Dat blijft een groot punt van zorg en van aandacht. Alle culturele aspecten spelen een rol bij de werving van allochtonen en vrouwen. Wat de allochtonen betreft komt daar nog de zorg bij van de grotere uit- dan instroom. Dat ligt overigens niet alleen aan de cultuur binnen de politie, maar vaak ook aan de verwachtingen van betrokkenen zelf. In het verleden zijn om voldoende allochtonen te werven wellicht ook wel te veel concessies aan de kwaliteit gedaan. Er moet weloverwogen worden geworven, opgeleid en bijgeschoold opdat ervan kan worden uitgegaan dat betrokkenen langere tijd prettig en gemotiveerd kunnen blijven werken.
De suggestie van mevrouw Varma om bij de verdere vormgeving van het integratiebeleid gebruik te maken van migrantenorganisaties zal zeker aan het NPI en andere betrokkenen worden voorgelegd. De bewindsman betreurde het overigens dat de Stichting politie en allochtonen ter ziele is gegaan, maar in ieder geval wordt nu getracht dit beleidsonderdeel bij het NPI onder te brengen, zoals dat ook geldt voor de Stichting politie en emancipatie.
Hij merkte voorts op dat het zeker in de bedoeling ligt om met een beleidsplan voor het versterken van de positie van homoseksuelen binnen de politie, conform de afspraak die daarover in het kader van de CAO is gemaakt. Het overleg daarover zal behalve met de CAO-partners, natuurlijk ook worden gevoerd met andere organisaties, zoals het COC. Voorts ligt het in de bedoeling om dit aspect vast onderdeel te maken van het diversiteitsbeleid opdat het ook controleerbaar wordt.
Mevrouw Dijksman vroeg expliciet een evaluatie van het beleid ter bestrijding van seksuele intimidatie en zag dat graag ook qua effecten onderzocht en controleerbaar. De bewindsman zal dat onderzoek zo snel mogelijk laten plaatsvinden en zegde toe dat dit straks onderdeel zal zijn van de voorziene emancipatie-effectrapportage.
Voorzover hij weet, is op de politieschool van Harlingen adequaat gereageerd op de ernstige gebeurtenissen die daar hebben plaatsgevonden. Toen de directeur daar kennis van nam, is direct de districtsrecherche ingelicht waarna het onderzoek is begonnen. Het is overigens zorgelijk dat dergelijk dingen in deze tijd nog steeds gebeuren.
Hij was het met de heer Gabor eens dat leeftijd en woonplaats geen doorslaggevende criteria mogen zijn voor het beoordelen van kandidaten. Naar aanleiding van enkele incidenten die hebben plaatsgevonden is ook een circulaire naar de regiokorpsen uitgegaan.
In de bijdrage van de heer Van den Berg bespeurde hij toch enige aarzeling over het voorkeursbeleid. Het kabinet heeft daar echter bewust voor gekozen, maar uiteraard zonder daarbij afbreuk te doen aan de noodzaak van kwaliteit. Bij gelijke kwaliteit echter moet de voorkeur uitgaan naar groepen die op de arbeidsmarkt een aantoonbare achterstand hebben.
Voor de positie van vrouwen zijn regelingen in het kader van flexibel inroosteren, kinderopvang, ouderschapsverlof, e.d. inderdaad van groot belang. In de CAO is afgesproken dat het beleid op dat punt verder zal worden uitgewerkt en ook dat 25% van de nieuw te creëren functies in deeltijd moeten worden uitgevoerd. Vooralsnog was de minister niet van plan een inhaalslag te plegen om de emancipatiedoelstelling te bereiken, zoals de heer Gabor suggereerde, want vooralsnog bleef hij ervan overtuigd dat het huidige beleid daarvoor voldoende is. Wel zegde hij toe na te gaan of het door mevrouw Dijksman genoemde onderzoek van Intomart herhaling verdient.
Beleidsmatig gezien hebben het project C2000 en het geïntegreerd meldkamersysteem niet met elkaar te maken, maar in de operationalisering natuurlijk wel en die link zal zeker niet worden vergeten. Ook zal zeker worden bezien of derden erbij betrokken kunnen worden, zoals Defensie en dat geldt dan met name voor de Koninklijke marechaussee, en de douane. Wat dat financieel betekent, kan pas later in de verdere operationalisering worden bezien. Het geheel zal in 2004 geïmplementeerd moeten zijn en de beslissing om al dan niet door te gaan zal worden genomen op het moment van de aanbesteding die zoals thans wordt voorzien in april 1998 zal plaatsvinden.
Uit de stukken zal duidelijk zijn geworden in welk tempo extra middelen beschikbaar zullen worden gesteld. Uitgegaan wordt van een gemengde financiering in die zin dat de regiokorpsen eraan meebetalen uit hun reguliere budgetten en dus zeker niet ten koste van hun sterkte. Al jaren doen de korpsen uitgaven in het kader van de onderhavige technologie en de uitgaven die daarvoor in de toekomst zijn voorzien, kunnen aan het project C2000 worden besteed. Daarenboven stelt het Rijk nog de nodige middelen beschikbaar. Inderdaad is de financiering nog niet tot op het laatste jaar geregeld, maar het huidige kabinet wil niet verder regeren dan de polsstok van de huidige regeerperiode lang is. De meerjarenraming is opgesteld, maar het alsdan beschikbaar stellen van de gelden en de dekking daarvan is een zaak voor het dan zittende kabinet. In ieder geval zijn de middelen die in deze periode nodig zijn geregeld.
Wat de arbeidstijden betreft, moest de bewindsman kort zijn. Hij verwees allereerst naar de motie die in dat kader door de Kamer is aanvaard en die heeft geleid tot een nader overleg met de minister van Sociale Zaken. Deze zal met een tweede knelpuntennotitie komen waarin op alle onderdelen van de Arbeidstijdenwet en -besluit nader zal worden ingegaan. Hij kon dan ook nog niet zeggen of alle problemen die de politie ermee heeft zullen zijn opgelost. Enkele problemen zijn inmiddels wel opgelost, maar er liggen nog enkele vraagstukken. Er wordt nog overleg met de minister van Sociale Zaken gevoerd en daarna zal het kabinet zich er nog over moeten buigen. Er zijn grote belangen mee gemoeid en het kost dan ook de nodige tijd om daar goed mee om te gaan.
De minister van Justitie had als beheerder het KLPD aangemeld bij Opportunity in bedrijf dat zich richt op bevordering van arbeidsdeelname van vrouwen met name op leidinggevende posities en had dat mede in het belang van de organisatie zelf gedaan. Ook heeft zij afgesproken dat bij de werving de regionale arbeidsmarkt Zuid-Holland/Utrecht als minimaal uitgangspunt wordt gehanteerd.
Zij memoreerde vervolgens dat toen er een grotere aandacht kwam voor handhaving van de milieuwetgeving het veel moeite heeft gekost om de politie zover te krijgen dat zij daarvoor enig enthousiasme toonde. Vlak na de reorganisatie van de politie, toen de veld- en milieupolitie in het algemeen politiebestel werd geïntegreerd, werd dat nog prangender. Dat instituut van veld- en milieupolitie moet nu niet worden geïdealiseerd; in totaal waren het 55 mensen die zich concentreerden op enkele landelijke gebieden. Van de integratie werd verwacht dat er meer mogelijkheden voor handhaving zouden komen. Zo langzamerhand is wel duidelijk geworden dat handhaving van de groene wetten niet alleen van de politie kan komen en dat samenwerking met anderen zeer noodzakelijk is. Die samenwerking krijgt steeds meer gestalte ook op het uitvoerende niveau. In het voorjaar van 1996 is het rapport «samen naar een oplossing» gekomen. Ook het LCCM houdt zich ermee bezig en legt de noodzakelijke verbanden. De politie functioneert met andere woorden in een netwerk en voert daar de regie in. Het OM voert in projectvorm een lik-op-stukbeleid en zo zijn er veel meer projecten aan de gang. In 1998 zal via een evaluatie moeten worden bezien of op deze werkwijze en met dit soort projecten tot een betere handhaving van groene wetgeving is gekomen. De verschillende organisaties die zich daarmee bezighouden – politie, AID, de BOA's, de provincies -moeten gecoördineerd te werk gaan en het OM moet daarop aansluiten met een directe reactie. Dat heeft niet alleen effect op degenen die de wet overtreden, maar is ook motiverend voor de handhavers. Het is een moeilijke vorm van handhaving waarbij de oog- en oorfunctie heel belangrijk is en waarbij Melkertbanen een goede rol kunnen spelen, maar er is vaak veel tijd nodig om een overtreding te constateren en voor het verbaliseren. Het is een bewustwordingsproces en men moet gemotiveerd raken door het besef dat er waarden verloren kunnen gaan die niet meer hersteld kunnen worden.
De bewindsvrouwe herhaalde het van belang te vinden dat de handhaving van de groene wetgeving wordt ingebed in de normale politie- en handhavingsstructuren. In april zal er op grond van de inmiddels opgedane ervaringen een nieuw activiteitenplan worden opgesteld waarbij het niet is uitgesloten dat de huidige projectorganisatie zal moeten worden aangepast. Het ligt in de bedoeling dat te laten lopen tot de zomer van 1998 waarna in de al vermelde evaluatie wordt bezien of extra handhavingscapaciteit wenselijk dan wel noodzakelijk is. Bij die evaluatie heeft het ministerie van Landbouw de voortrekkersrol en dus ook de coördinatie. Natuurlijk kan het altijd beter, maar als er naar het verleden wordt gekeken en er eerlijk wordt vergeleken, moet toch worden geconstateerd dat er een aantal stappen in de goede richting zijn gezet.
In de richting van de heer Gabor merkte zij op dat er al regionale milieucoördinatoren zijn en zij zag graag dat die ook werden gebruikt als coördinatiepunt. Nog weer eens een apart punt zou de handhaving haars inziens alleen maar nog ingewikkelder maken.
De fiscale maatregelen waarom met name de heer Gabor vroeg zijn door verschillende instanties voorgelegd aan de minister van LNV die daarvoor de normale procedure zal volgen en dus zeker ook overleg zal voeren met zijn collega van Financiën. Eigenaren van bos en landgoederen hebben op dit moment al fiscale faciliteiten in het kader van de Natuurschoonwet, en wellicht kan daarbij worden aangesloten.
Wat de bewapening betreft, zijn de Kamer twee rapporten voorgelegd met een kort commentaar van de erbij betrokken ministers. Er zit nogal wat aan vast en nog voor de zomer zal er een beleidsbrief komen. De verschillende opmerkingen zullen daarbij ongetwijfeld een rol spelen.
Met het op peil brengen en houden van de vaardigheden wordt gedoeld op het oefenen om het noodzakelijke kwaliteitsniveau te bereiken en te handhaven. De kwaliteit was niet overal optimaal, maar is nu echt stukken beter. Er zijn voldoende schietbanen, er zijn inmiddels simulatoren aangeschaft waardoor de oefenmogelijkheden ook groter worden en er wordt strikt op toegezien dat viermaal per jaar wordt geoefend. Het is met andere woorden dus zeker geen sluitstuk meer van de politieactiviteiten.
Ook de bewindsvrouwe stond zeer terughoudend tegenover het schieten op rijdende auto's. De adviezen daarover geven daar ook aanleiding toe, maar het zou haar te ver gaan om dat helemaal te verbieden. Onder omstandigheden kan dat toch noodzakelijk zijn en over de vraag welke omstandigheden dat zijn, zal de Kamer nader worden geïnformeerd. De geweldsinstructie zal ook nader worden bezien op het punt van het uit voorzorg ter hand nemen van het pistool. Aan het schieten vanuit de holster zitten blijkens de ervaringen van de AT's enkele voordelen en er wordt nu onderzocht in hoeverre die methode een bredere verspreiding kan krijgen.
De rapporten over de pepperspray waren voor haar tot nu toe zeker niet eenduidig. Er leek haar onvoldoende reden en ook basis te zijn om het nu al in te voeren. Er bestaat bovendien nog onvoldoende draagvlak voor. Meer onderzoek is nodig, niet alleen naar de gevolgen van het gebruik van de spray, maar zeker ook naar alternatieven. In de beleidsbrief die zij zo-even heeft aangekondigd, zal zij er zeker op terugkomen, maar zij kon nog niet zeggen of dat al met een definitief standpunt zal zijn.
Het ligt eveneens in het voornemen om de meldingen van geweldsgebruik beter te regelen en om de verschillende verantwoordelijkheden op dat punt te verduidelijken. Op basis van de informatie die vanuit de regio's komt, zal de Kamer jaarlijks worden geïnformeerd.
Van oudsher hebben parketwachters rangen in de schalen 4 en 5 en vallen dus nu in de categorie surveillant van politie. De surveillant is beperkt inzetbaar en in beginsel niet bewapend met een dienstpistool, al zijn daar enige uitzonderingen op, zoals in Haaglanden bij de bewaking van de ambassades. De parketwachters die dus feitelijk executieve politiemensen zijn, zij het in die lagere schalen, krijgen voor de uitoefening van hun specifieke functie – het vervoer van de gedetineerden en de taken ter terechtzitting – wel de beschikking over een dienstpistool.
Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF) en Rehwinkel (PvdA). Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+) en Van Oven (PvdA).
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), J.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66). Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-Den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25016-23.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.