Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25001 nr. 28 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 25001 nr. 28 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 30 mei 1997
Op 12 mei jl. vond de tweede termijn (25 001, nr. 25) plaats van een Nota-overleg over ondermeer het Jaaroverzicht Integratiebeleid minderheden 1997.
Daarbij zijn twaalf moties ingediend.
Bij dat overleg deed ik u de toezegging om u begin juni te informeren over de reactie van de regering op deze moties.
Bijgaand treft u deze reactie aan.
STANDPUNT VAN DE REGERING OP DE IN HET NOTA-OVERLEG VAN 12 MEI 1997 INGEDIENDE MOTIES OVER HET INTEGRATIEBELEID MINDERHEDEN
1. De motie Noorman-den Uyl (25 001, nr. 12) verzoekt de regering een integraal plan van aanpak voor allochtone jongeren op te stellen met het oog op het voorkomen van schooluitval, de bestrijding van criminaliteit en het verbeteren van toeleiding naar werk.
Hierover zij opgemerkt dat het projekt Criminaliteit en integratie Etnische Minderheden (CRIEM) waarover de Tweede Kamer op 16 september 1996 is geïnformeerd, onder meer tot doel heeft de problematiek van jongeren uit etnische minderheidsgroepen op de genoemde onderwerpen te analyseren en te komen tot aanbevelingen.
Zowel de voorgestelde integrale aanpak als de bovengenoemde onderwerpen maken onderdeel uit van de rapportage over CRIEM.
Onder verwijzing naar de CRIEM-rapportage die uw Kamer rond de zomer kan verwachten, staat de regering positief tegenover de strekking van deze motie.
2. De motie Noorman-den Uyl (25 001, nr. 13) verzoekt de regering om op het vlak van het personeelsbeleid een voorkeursbeleid te realiseren en een gedragscode en een klachtenreglement in te voeren.
In het Nota-overleg van 12 mei jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken nadrukkelijk de kanttekening gemaakt van de specifieke eigen verantwoordelijkheid van de verschillende bewindspersonen op dit terrein. Verder heeft hij aangegeven bereid te zijn die departementen die dit beleid onvoldoende gestalte geven middels een brief ter stimulering aan te spreken.
Als de motie in deze zin verstaan kan worden, heeft de regering geen bezwaar tegen aanvaarding van deze motie.
3. De motie Noorman-den Uyl (25 001, nr. 14) verzoekt de regering jaarlijks te rapporteren over de resultaten van het achterstandsbeleid voor de positie van minderheden.
De regering heeft geen overwegende bezwaren tegen deze motie, in die zin dat de Minister van Binnenlandse Zaken zal nagaan of de informatie aan de Kamer over de resultaten voor minderheden van het achterstandsbeleid op bepaalde delen ontoereikend is en aanvulling behoeft en op welke wijze dat het best kan geschieden.
4. De motie Dankers (25 001, nr. 15) verzoekt de regering om op lokaal en landelijk niveau de totstandkoming van netwerken van vrijwilligersorganisaties van etnisch-culturele minderheidsgroepen te bevorderen en faciliteiten daarvoor beschikbaar te stellen.
De regering ontraadt in dit stadium de aanvaarding van deze motie, omdat deze motie dan vooruit zou lopen op de evaluatie van de huidige subsidieregeling in 1998.
Deze subsidieregeling van VWS is er nu juist op gericht de vorming van landelijke vrijwilligersorganisaties van minderheden te bevorderen. De bevordering van lokale zelforganisaties is een zaak van de lokale overheid.
5. De motie Dankers (25 001, nr. 16) nodigt de regering uit om te onderzoeken of het scheppen van specifieke voorzieningen en/of het oprichten van identiteitsgebonden instellingen voor ouderen uit de minderheidsgroepen nodig en wenselijk is.
De regering wijst hierbij op de passage in de rapportage Ronde-Tafel-Gesprekken waarin indertijd al is aangegeven dat de positie van ouderen uit minderheidsgroepen vraagt om een nieuwe aanpak waar ruimte moet zijn voor aangepaste voorzieningen.
De regering heeft geen bezwaar tegen aanvaarding van deze motie.
In principe staan algemene voorzieningen als thuiszorg, verzorgingshuizen en verpleeghuizen open voor iedereen, dus ook voor allochtone ouderen. Dat neemt niet weg dat instellingen bij het verlenen van hulp wel degelijk, desgewenst, aansluiten bij de levensbeschouwing van de cliënt. Zo kan, door een specifiek lokaal of regionaal plaatsingsbeleid, een, bijvoorbeeld, Turkse of Islamitische vleugel in een voorziening gerealiseerd worden.
Twee zaken dienen daarbij echter niet uit het oog verloren te worden. In de eerste plaats mag verwacht worden dat volgende generaties ouderen uit minderheden, aanzienlijk beter geïntegreerd in de Nederlandse samenleving als zij zullen zijn, veel minder behoefte aan dergelijke voorzieningen zullen hebben.
In de tweede plaats moet rekening gehouden worden met eisen van efficiency en schaalgrootte. Dit betekent dat een kleinschalig net van voorzieningen niet tot de mogelijkheid behoort.
De Staatssecretaris van VWS, die in CSO-verband geregeld overleg voert met ook de islamitische ouderenorganisatie NISBO, zal de in de motie aan de orde gestelde vraag in eerste instantie in oriënterende zin aan de NISBO voorleggen. Indien de uitkomsten van dit overleg daartoe aanleiding geven kan, in lijn met de motie, een gerichter onderzoek plaatsvinden naar nut en noodzaak van identiteitsgebonden voorzieningen voor ouderen uit minderheidsgroepen.
6. De motie Dankers (25 001, nr. 17) nodigt de regering uit een plan van aanpak uit te werken op basis van succesvol gebleken projecten als alternatief voor de wet BEAA en het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel SAMEN.
De regering merkt hierover op dat in overleg met de sociale partners het arbeidsmarktbeleid ten aanzien van etnische minderheden voor de komende jaren is vastgelegd. Belangrijkste bouwstenen daarvan zijn het akkoord van de Stichting van de Arbeid van november 1996 «Met minderheden meer mogelijkheden» en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen (WBEAA) in de wet SAMEN. Uitgangspunt bij het wetsvoorstel SAMEN is dat de wet ondersteunend zal zijn aan het beleid van sociale partners zoals verwoord in het Stichtingsakkoord. Het voorgaande betekent dat sociale partners, middels de afspraken in het Stichtingsakkoord, zorgdragen voor activering van werkgevers via het macro-, meso- en microniveau en het onderhavige wetsvoorstel erop toeziet dat de individuele werkgever aangesproken wordt op en inzicht biedt in de geleverde inspanningen. Het intrekken van het wetsvoorstel zou derhalve afbreuk doen aan de effectiviteit van het ingezette arbeidsmarktbeleid ten aanzien van etnische minderheden.
Uiteraard sluit dit niet uit dat in het kader van het flankerend beleid bij de wet SAMEN en bij het minderhedenakkoord van de stichting van de Arbeid aanvullende instrumenten kunnen worden ontwikkeld.
De regering ontraadt derhalve de aanvaarding van deze motie.
7. De motie Dankers (25 001, nr. 18) nodigt de regering uit om «naar analogie van het projekt Toplink dat tot doel heeft hogere bestuurs- en managementfuncties door meer vrouwen te laten vervullen, een databank voor geïnteresseerde hoger opgeleide leden van minderheidsgroepen op te (doen) zetten».
De regering merkt over deze motie het volgende op. Het is twijfelachtig of een databank naar analogie van Toplink zich leent voor de doelgroep van hoger opgeleide etnische minderheden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bereid om in overleg met de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en met arbeidsvoorziening nog dit jaar een marktverkenning te starten waarin aan de orde zullen zijn een verkenning van vraag en aanbod, een inventarisatie van bestaande initiatieven en mogelijke leemten. Op basis hiervan zal een antwoord worden gegeven op de vraag of en in welke mate op dit terrein voor de rijksoverheid een rol is weggelegd zonder dat dit de bestaande (al dan niet commerciële) dienstverlening op dit gebied verstoort. Het zal dus niet primair gaan om de vorm.
De regering verzoekt deze motie daarom aan te houden.
Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen dat Toplink, met subsidie van VWS, BiZa en SZW/DCE, tot en met 1997 uitsluitend gericht is op de bemiddeling van vrouwen voor onbetaalde bestuursfuncties (bij voorkeur landelijke en in prestigieuze gevallen ook wel eens regionale besturen), adviesraden en commissariaten.
8. De motie Dittrich (25 001, nr. 19) gaat over de instelling van een Taskforce die door dialoog met publieke organisaties, instellingen en bedrijven de participatie van leden van etnische groepen aldaar probeert te verhogen.
De regering heeft in beginsel geen bezwaar tegen deze motie, maar wijst erop dat waar het gaat om het bedrijfsleven de betrokkenheid van de sociale partners vereist is. De Minister van SZW zal in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken bezien hoe de gedachte om te beginnen kan worden ingebracht in het gesprek met de sociale partners.
9. De motie Dittrich (25 001, nr. 20) nodigt de regering uit tot een landelijk onderzoek naar de houding van leden van etnische groepen over homosexualiteit.
De regering staat positief tegenover de strekking van deze motie.
Vóór het zomerreces zal de Minister van Binnenlandse Zaken de vraag van het TK-lid Dittrich beantwoorden hoe dat onderzoek op een goede betrouwbare manier kan worden gedaan. De Tweede Kamer kan dan bezien of zij dat toereikend acht.
10. In de motie Dittrich (25 001, nr. 21) wordt voorgesteld de continuïteit te waarborgen van de projekten in het kader van «De wijk is van ons allemaal».
De regering heeft reeds eerder aan de Tweede Kamer gemeld dat het project «De wijk is van ons allemaal» een experiment was waarmee inmiddels voldoende ervaringen zijn opgedaan. Die ervaringen zullen in een handboek worden neergelegd, zodat wie interesse heeft in de aanpak van «De wijk is van ons allemaal» daar zijn voordeel mee kan doen. Voortzetting van het experiment zou niet leiden tot verdere innovatie. Daarom is het experiment beëindigd.
Maar elementen van «De wijk is van ons allemaal» zullen opgenomen kunnen worden in een integrale en meer duurzame benadering op wijkniveau. Het NIZW, Forum, het LCO en het Verwey-Jonker Instituut zijn door VWS uitgenodigd om hierover mee te denken. Zoals in de beleidsbrief «Lokaal sociaal beleid» is aangekondigd is de Staatssecretaris van VWS voornemens met een dergelijke aanpak op een aantal plaatsen te experimenteren.
Overigens zij vermeld dat de positieve aspecten van de campagne- achtige aanpak van «De wijk is van ons allemaal» van korte duur zijn wanneer er geen follow-up is in de vorm van een structurele ondersteuning op lokaal niveau. FORUM heeft voorgesteld in het vervolg-projekt «Samen in de wijk» een rol te geven aan regionale steunfuncties, die beter dan landelijke organisaties in staat zijn om begeleiding te bieden bij de omslag van kortlopende campagne-activiteiten naar meer duurzame vormen van multiculturele wijkontwikkeling. De regering wil FORUM daarin steunen.
Aanvaarding van deze motie wordt derhalve ontraden.
11. Op de motie Dittrich c.s. (25 001, nr. 22) heeft de regering bij brief van 22 mei 1997 reeds separaat geantwoord.
12. De motie Poppe en Oedayraj Singh Varma (25 001, nr. 23) verzoekt de regering een onderzoek in te stellen naar het verschijnsel «witte vlucht» in het onderwijs.
De regering merkt hierover op dat het hier bedoelde verschijnsel de laatste jaren al volop onderwerp van onderzoek is geweest en dat dit heeft geleid tot een duidelijke beleidslijn.
Qua onderzoek is te denken aan de Rapportage Minderheden 1995 «Concentratie en Segregratie» van het SCP waarvan een samenvatting als bijlage 4 is gevoegd bij het Jaaroverzicht Minderhedenbeleid 1996 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 401, nrs. 1–2).
Hoofdstuk 6 van deze samenvatting is gewijd aan concentratie en segregratie binnen het onderwijs.
Op grond van deze rapporten en veldervaringen heeft de regering de volgende beleidslijn bepaald: voor het tegengaan van segregratie is het van groter belang om te zorgen voor kwalitatief sterke scholen en meer ruimte voor lokaal onderwijsbeleid. Die beleidslijn wordt concreet gemaakt in diverse beleidsmaatregelen: zie onder meer de recent door de Staten-Generaal aanvaarde wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.
Er is vanuit de regering op dit moment geen behoefte aan verder onderzoek.
De regering ontraadt derhalve de aanvaarding van deze motie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25001-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.