25 000 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1997

nr. 48
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 juni 1997

Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap (Kamerstukken II 1995/96, 23 761, nr. 9 en kamerstukken I 1996/97, 23 761, nr. 157) heb ik toegezegd de Commissie openstelling burgerlijk huwelijk (Commissie Kortmann) advies te vragen over een van de vereisten om een geregistreerd partnerschap te kunnen aangaan, indien men buitenlander is, te weten het bezit van een rechtsgeldige verblijfstitel (Handelingen Tweede Kamer, 12 december 1996, blz. 38-3145).

Dit advies, gedateerd 14 mei 1997, bied ik u hierbij aan1. De Commissie is van oordeel dat uit een oogpunt van gelijke behandeling eenzelfde regeling zou behoren te gelden voor een buitenlander die een huwelijk in Nederland aangaat als voor een buitenlander die een geregistreerd partnerschap in Nederland wil aangaan. Zij is niet overtuigd door de argumenten om daarvan af te wijken.

Naar aanleiding van dit advies merk ik op dat ik in principe bereid ben om voor het geregistreerd partnerschap in dit opzicht een zelfde regeling om schijnregistraties te kunnen tegengaan te laten gelden als voor het huwelijk. Ik wil echter eerst de evaluatie van de schijnhuwelijkenregeling afwachten. De uitkomsten daarvan worden in de loop van 1998 verwacht. Op deze wijze hoeven eventuele op kortere termijn te verwachten wijzigingen in de regeling in verband met schijnhuwelijken niet tot nog weer nieuwe wijzigingen in de nog in te voeren regeling in verband met schijnregistraties te leiden.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven