25 000 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1997

nr. 22
MOTIE VAN HET LID DITTRICH C.S.

Voorgesteld 21 november 1996

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de zittende magistratuur zwaar belast is en dat het onduidelijk is of zij in de nabije toekomst met de ter beschikking staande middelen en faciliteiten aan redelijke eisen van snelheid en doelmatigheid van rechtspraak met behoud van kwaliteit kan voldoen;

overwegende, dat het wenselijk is dat de politiek voldoende middelen ter beschikking stelt zodat de zittende magistratuur haar taken ook in de 21ste eeuw op adequate wijze kan uitoefenen;

overwegende, dat het wenselijk is dat de zittende magistratuur verantwoordelijkheid gaat dragen over het beheer en bestuur van ter beschikking gestelde middelen voor de rechtspraak;

overwegende, dat zij daarover inzichtelijk verantwoording moet kunnen afleggen aan de politiek met inachtneming van de eigen onafhankelijke positie;

constaterende, dat er hierover al diverse tussenrapportages zijn verschenen en discussies gaande zijn;

verzoekt de regering

– een commissie van gezaghebbende deskundigen in te stellen, die over al deze facetten een advies uitbrengt;

– alsmede zo spoedig mogelijk, maar in elk geval vóór 1 januari 1998 over dit advies een standpunt te bepalen en dit aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Dittrich

M. M. van der Burg

O. P. G. Vos

Naar boven