25 000 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1997

nr. 72
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 maart 1997

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 19 februari 1997 overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en minister Voorhoeve van Defensie over het Conventionele Wapensverdrag (24 400 V, nr. 76) en de landmijnenproblematiek (24 292, nrs 13 en 14).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) vond het merkwaardig dat de regering in de brief niet haar eigen mening over de bepaald niet optimale resultaten van de toetsingsconferentie kenbaar maakt. De Nederlandse inzet is helaas niet gehonoreerd en wat dat betreft moet het Ottawa-initiatief positief worden beoordeeld. Waarom is tijdens de toetsingsconferentie niet in EU-verband opgetreden? Zal dat wel gebeuren in het kader van het Ottawa-initiatief? Mevrouw Van Ardenne kon zich voorstellen dat eerst getracht wordt in EU-verband op één lijn te komen. Wat verwacht de regering te bereiken gedurende haar EU-voorzitterschap?

Hoe oordeelt de minister over de instelling van een multilateraal mijnenruimingsfonds? Kan Nederland in dit opzicht nog initiatieven nemen, eventueel samen met andere EU-lidstaten?

Het parlement zal zich nog moeten buigen over het herziene landmijnenprotocol en het nieuwe protocol inzake blindmakende laserwapens. Omdat de protocollen ook nog aan de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba moeten worden voorgelegd, kan dat natuurlijk nog wel enige tijd duren. Hopelijk zal goedkeuring van beide protocollen niet te lang op zich laten wachten.

In afwachting van de toetsingsconferentie zijn drie projecten opgeschort: een systeem van verstrooibare antitankmijnen, een verschietbaar antitankmijnensysteem en de vervanging van het huidige mijnensysteem. Gaarne zou mevrouw Van Ardenne nader worden geïnformeerd over de stand van zaken bij deze drie projecten. Ingaande op het laatste project stelde zij vast dat horizontaaleffectwapens niet onderscheidend zijn in hun gebruik. Zij vroeg daarom de minister hoe hij «mijnen» definieert; het is natuurlijk merkwaardig om mijnen af te

schaffen en vervolgens opnieuw niet-onderscheidende wapens aan te schaffen.

Ten slotte benadrukte mevrouw Van Ardenne de noodzaak van een eenduidig kabinetsbeleid als het gaat om wapenexporten. Zij vroeg welke rol Nederland tijdens het EU-voorzitterschap denkt te spelen met betrekking tot het Europese wapenexportbeleid.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks) merkte op dat de bekroonde Worldpressfoto op een zeer indringende wijze het leed laat zien dat door landmijnen wordt veroorzaakt. De foto had helaas in tal van landen kunnen worden genomen. De resultaten van de eerste toetsingsconferentie in Genève zijn zonder meer teleurstellend, vooral ook omdat het gebruik van bepaalde typen mijnen is gesanctioneerd. Het is niet gekomen tot een algeheel verbod op het gebruik van mijnen. In Genève is slechts een kleine stap voorwaarts gemaakt. Wanneer zal naar verwachting van de bewindslieden het tweede protocol aan de Kamer kunnen worden aangeboden? Is er zicht op een realistische verificatieprocedure?

Vervolgens vroeg mevrouw Sipkes waar de regering op inzet: het nogal trage proces in Genève of het meer toegespitste Ottawa-initiatief. Zij hoopte dat Nederland het laatste zal doen, maar geconstateerd moet worden dat landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk minder haast hebben. Frankrijk heeft bijvoorbeeld te kennen gegeven voorstander te zijn van een verbod op het gebruik van antipersoneelmijnen, tenzij vitale Franse veiligheidsbelangen op het spel staan. Hoe gaat de minister met deze nogal rekbare formulering om in het kader van het EU-voorzitterschap? Heel cynisch is ook dat de Verenigde Staten het gebruik van antipersoneelmijnen zullen staken, met uitzondering van gebruik in Zuid-Korea.

De regering kondigt aan stappen te zullen ondernemen in NAVO-verband. Hoe moet worden verklaard dat Turkije niet behoort tot de groep landen die zich hebben uitgesproken tegen het gebruik van antipersoneelmijnen? Acht Nederland zich gebonden aan het actieplan dat is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Ottawaconferentie?

In Ottawa is terecht gesteld dat een algeheel verbod het enig effectieve antwoord is op de landmijnenproblematiek. Dat betreft dus ook de antitankmijnen. Welke rol spelen deze mijnen in de internationale discussie en kan de minister wat dit betreft enige informatie geven over de behoeftestelling van de landmacht? Is de regering ook niet van mening dat antitankmijnen eveneens uit den boze zijn? De inzet van de Nederlandse regering in Ottawa was uitstekend, maar hoe moet eigenlijk het bericht worden geïnterpreteerd dat de luchtmacht F16-clusterbommen heeft aangeschaft, die zijn voorzien van «antipersoneelmijntjes»?

De minister heeft toegezegd dat er meer mijnopruimingsinstructeurs zullen worden opgeleid. Hoe is de stand van zaken op dit punt? Zijn ze met name ingezet in Bosnië? Dat zij daar nuttig werk kunnen doen, is evident maar het was toch de bedoeling dat het zou gaan om een additioneel contingent, los van de inzet in VN-vredesoperaties? Het leek mevrouw Sipkes overigens gewenst deze instructeurs ook ten dienste te stellen van NGO's.

Ten slotte vroeg mevrouw Sipkes nadere informatie over het HOM 2000-project en over de aanschaf van twee mechanische mijnruimingsmiddelen.

De heer Apostolou (PvdA) zei dat de brief van het kabinet d.d. 22 januari 1997 en het verslag van de Ottawaconferentie de indruk geven dat de landmijnenproblematiek op een cruciaal punt is aangeland en dat, als de goede stappen worden gezet, daadwerkelijk resultaten kunnen worden bereikt. De regering constateert terecht dat het hoopgevend is dat een grote groep landen de wereldwijde uitbanning van antipersoneelmijnen steunt. Tegelijkertijd zijn er echter grote verschillen van mening over de wijze waarop een dergelijke totale uitbanning moet worden gerealiseerd. Denken de ministers dat inderdaad goede stappen voorwaarts kunnen worden gezet?

De PvdA-fractie constateert met voldoening dat Nederland niet alleen sympathiek staat tegenover het Ottawa-initiatief, maar ook hoopt dat op korte termijn een verdrag totstandkomt dat een algeheel verbod op antipersoneelmijnen inhoudt. De heer Apostolou zei het zeer op prijs te stellen dat de NGO's nauw bij de discussie over de mijnenproblematiek worden betrokken.

Nederland heeft antitankmijnen ter vernietiging overgedragen aan de Zweedse firma Bofors en ook een aantal doorverkocht aan Canada. Waarom worden deze mijnen niet alle vernietigd?

Het Ottawa-initiatief verdient alle steun van de regering, die zegt alle voorstellen grondig te zullen bestuderen. De heer Apostolou vond dat echter niet ver genoeg gaan. Als Nederland echt op korte termijn resultaten wil boeken, moet concrete actie worden ondernomen en zou het verdrag, dat in de loop van het jaar gereed komt, gewoon moeten worden medeondertekend. Het zou naar zijn mening mogelijk moeten zijn dat Nederland wat dit betreft los van andersdenkende EU-lidstaten opereert. De desbetreffende EU-partners zouden dan later kunnen toetreden tot het verdrag van Ottawa. Bedacht moet worden dat het Genèveproces bijzonder traag gaat en ook daarom is er alles voor te zeggen dat de EU een daad stelt. Is de regering bereid in NAVO-verband de positie van Turkije als het gaat om het landmijnendossier aan de orde te stellen?

Ook de heer Apostolou vroeg nadere informatie over de activiteiten van de Nederlandse mijnruimingsinstructeurs in Bosnië. Hij benadrukte vervolgens het belang van internationaal gecoördineerd onderzoek naar mogelijkheden om mijnen effectief op te ruimen. Wellicht dat Nederland als EU-voorzitter dat proces kan stimuleren. Kan de Kamer periodiek worden gerapporteerd over de activiteiten van de projectgroep HOM-2000? Zijn de 80 instructeurs inmiddels aangesteld en in welke landen en ten dienste van wie zijn zij bezig? Ten slotte wees hij erop dat in Angola mijnruimprojecten door geldgebrek niet kunnen worden uitgevoerd. Kan Nederland dat probleem niet uit de wereld helpen?

Mevrouw Roethof (D66) stelde tot haar genoegen vast dat de regering erg veel energie steekt in het landmijnendossier en dat er weinig politiek verschil van mening bestaat over dat dossier. Zij was blij dat na de teleurstellende toetsingsconferentie in Genève het initiatief genomen is tot de conferentie te Ottawa. Nederland maakt gelukkig deel uit van de groep van landen die het Ottawa-initiatief tot een succes willen maken. Welke initiatieven zullen er worden genomen door het Nederlandse EU-voorzitterschap? Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de ontwerpverdragstekst die medio 1997 in Brussel zal worden besproken? Enkele EU-lidstaten geven de voorkeur aan de Geneefse ontwapeningsconferentie boven het Ottawa-initiatief. Denken de bewindslieden dat het zal lukken om in EU-verband op één lijn te komen in die zin dat zoveel mogelijk EU-lidstaten zich uiteindelijk zullen scharen achter het Ottawa-initiatief? Hoe oordeelt de minister van Buitenlandse Zaken over de houding van de Verenigde Staten, die vooralsnog voorkeur geven aan de Geneefse ontwapeningsconferentie? De regering stelt terecht dat het momentum niet verloren mag gaan en dat daarom eerst moet worden gestreefd naar verdieping en pas daarna naar verbreding. De toetsingsconferentie heeft immers laten zien dat het streven naar verbreding alleen maar teleurstellende resultaten oplevert.

In Nederland is ondertussen de nodige voortgang geboekt. Het is toe te juichen dat er 80 extra mijnenruimers worden opgeleid en dat de militaire deskundigen ook in NGO-verband mogen opereren zodat vertragingen als in Angola niet meer hoeven voor te komen. Is het denkbaar dat ook personeel wordt uitgezonden naar streken waar Nederland niet bijdraagt aan vredesoperaties?

Mevrouw Roethof zei vervolgens enige zorgen te hebben over de aanschaf van horizontaaleffectwapens. Met behulp van struikeldraden kunnen die wapens immers tot antipersoneelmijnen worden omgebouwd. Bovendien moet rekening worden gehouden met overmachtssituaties waarin deze wapens moeten worden achtergelaten en in verkeerde handen vallen. Is het waar dat er op dit moment nog wordt getest en dat overwogen wordt om antitankwapens met een antihanteerbaarheidsmechanisme aan te schaffen? Zijn dat dan in feite grote antipersoneelmijnen?

In Ottawa is besloten ook op regionale schaal verder te werken en daarbij speelt bijvoorbeeld het rapport van mevrouw Machel over de rol van kinderen in conflictsituaties een rol. Faciliteert Nederland regionale initiatieven? In hoeverre zijn sommige ontwikkelingslanden geholpen met mijnenvegers?

Wat is precies de relatie tussen de door Oostenrijk opgestelde ontwerpverdragstekst en het stappenplan van het Ottawaproces? Hoe oordeelt de regering over bedoelde verdragstekst?

Naar aanleiding van de brief van staatssecretaris Van Dok-van Weele vroeg mevrouw Roethof of actief wordt toegezien op het uitvoerverbod voor de in de brief bedoelde mijnen.

Concluderend merkte mevrouw Roethof op dat haar fractie blij is met het in gang gezette Ottawaproces. Het komt er nu op aan het tempo erin te houden en dat Nederland voluit deelneemt – en andere landen oproept om hetzelfde te doen – aan activiteiten om dat proces tot een goed einde te brengen.

Ook de heer Van den Doel (VVD) vond de resultaten van de toetsingsconferentie over een zo immens probleem als de antipersoneelmijnen teleurstellend. Betekent het feit dat er nu ook sprake is van het Ottawa-initiatief een scheiding der geesten? Bedoeld initiatief stemt overigens hoopvol. Welke initiatieven zal de regering ondernemen tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap? Zijn er inmiddels al initiatieven ondernomen in NAVO-verband? Ook stelde hij prijs op nadere informatie over de inzet van de regering tijdens de Ottawaconferentie en over de slaagkansen van de tussenconferentie in juni.

De heer Van den Doel hechtte eraan het onderscheid tussen landmijnen en antipersoneelmijnen goed in de gaten te houden. In de stukken gebeurt dat niet altijd, maar het gaat wel degelijk om twee verschillende problemen. Het herziene landmijnenprotocol figureert overigens nog niet op de lijst van te accorderen verdragen die zo spoedig mogelijk aan de Kamer worden voorgelegd. Hebben inmiddels al twintig landen het verdrag geratificeerd?

De heer Van den Doel stemde van harte in met het onderzoek door de projectgroep HOM-2000 naar doelmatige en verantwoorde methoden van mijndetectie en opruiming, maar hij vroeg zich wel af of ook is nagegaan hoe de stand van zaken op onderzoeksterrein is in andere landen. Hij refereerde aan Belgische initiatieven en enkele Amerikaanse projecten op dit punt en wees op de meerwaarde van bundeling van krachten.

De NGO's doen zeer goed werk en hebben ook vaak een signaalfunctie. De heer Van den Doel vroeg of de Nederlandse mijnopruimingscapaciteit in Angola zal worden uitgebreid.

Zoals Nederland het gebruik van horizontaaleffectwapens ziet, is het «acceptabel», maar het gevaar bestaat dat de spelregels door anderen anders worden geïnterpreteerd en dat dus door deze Nederlandse oplossing het ene probleem wordt opgelost maar een ander probleem wordt gecreëerd, tenminste als de horizontaaleffectmijn mondiaal wordt gezien als de vervanger van de antipersoneelmijn.

De minister van Defensie heeft in een brief d.d. 12 juni 1996 geschreven dat Justitie een onderzoek zal doen naar de verleende vergunningen voor de productie van antipersoneelmijnen. Kan hij aangeven wanneer dat onderzoek is afgerond? Nu van regeringswege is gesteld dat de corpschefs niet de bevoegdheid hebben om bedoelde vergunningen te verlenen, dient de vraag te worden gesteld of andere vergunningen wél door de corpschefs worden verleend.

De heer Vos (PvdA) zei onlangs een bezoek te hebben gebracht aan Lawrence Livermore Laboratory nabij San Francisco, dat veel expertise heeft ontwikkeld wat betreft opsporing en vernietiging van antipersoneelmijnen. Een woordvoerder van dat bedrijf vertelde dat er nu antipersoneelmijnen worden ontwikkeld waar nog slechts 7 gram en over drie jaar nog maar 3 gram metaal in voorkomt en dat die mijnen op een diepte van 17 cm hetzelfde effect kunnen hebben als de antipersoneelmijnen die nu op een diepte van 7 cm worden neergelegd. Het leek de heer Vos dat de projectgroep HOM-2000 gebruik zou moeten maken van die expertise die werkelijk zeer up to date is. De politieke wil is er zo langzamerhand wel om de strijd aan te gaan met de antipersoneelmijnen, maar het aspect van het technisch kunnen mag natuurlijk ook niet uit het oog worden verloren.

Het antwoord van de regering

Minister Van Mierlo stelde vast dat Kamer en regering niet van mening verschillen over de ernst van de situatie en over de plicht een vooraanstaande positie in te nemen in de strijd tegen de antipersoneelmijnen. De resultaten van de toetsingsconferentie waren inderdaad teleurstellend, maar gelukkig heeft er daarna een versnelling plaatsgevonden in de verschillende processen. In de eerste plaats heeft vrij snel daarna de EU, die in die hoedanigheid niet meedeed aan de toetsingsconferentie omdat er geen gemeenschappelijke lijn was, besloten tot een gemeenschappelijke actie, gericht op de totstandkoming van een algeheel verbod van antipersoneelmijnen. Er zitten echter nog wel enkele addertjes onder het gras in de vorm van lidstaten die hun nationale belangen vooropstellen. De Franse opstelling valt overigens binnen de overeengekomen gemeenschappelijke actie.

In de tweede plaats is er het hoopgevende Ottawaproces dat ook weer een eigen functie had in die zin dat kort daarop de 51ste algemene vergadering van de Verenigde Naties met overweldigende meerderheid een resolutie heeft aangenomen waarin wordt opgeroepen tot een spoedige totstandkoming van een algeheel verbod. Ook in een forum als de OVSE staat de uitbanning van antipersoneelmijnen op de agenda. Resoluties van dezelfde strekking zijn aangenomen door het Europese Parlement en de interparlementaire conferentie in Peking. Al deze activiteiten hebben plaatsgevonden na de teleurstellende toetsingsconferentie. Hoewel er nog steeds landen zijn die problemen hebben met een volledige uitbanning van antipersoneelmijnen is er sprake van een toenemende en wereldwijde afkeer van dit soort wapens, hetgeen hoopvol stemt. De NAVO voelt zich niet de eerstgeroepene om op dit terrein actie te ondernemen, ook al staat het landmijnendossier wel op de agenda en wordt Turkije aangesproken op zijn gedrag. In het kader van het defensiebeleid kan de NAVO natuurlijk wel haar verantwoordelijkheid nemen.

De minister sloot zich aan bij de lovende woorden over de niet aflatende inzet van NGO's om de opinies van publiek en bestuurders in beweging te brengen. Landen als China, Pakistan, India en de Russische Federatie staan helaas afwijzend tegenover een algeheel verbod. Tussen voorstanders bestaat bovendien verschil van mening over de wijze waarop een dergelijk verbod moet worden gerealiseerd. Ook een land als Finland heeft bezwaren tegen een algeheel verbod, hetgeen te verklaren valt uit het enorm grote grensgebied tussen Rusland en Finland.

Op 7 februari jl. is in EU-verband een speciale bijeenkomst belegd waarbij door Nederland voorstellen zijn gedaan om de meningsverschillen te overbruggen en de EU een zo actief mogelijke rol te laten spelen bij de spoedige realisering van een algeheel verbod. De discussie spitst zich toe op een ontwerpmandaat voor de Geneefse ontwapeningsconferentie waar hopelijk alle EU-leden zich in kunnen vinden zodat het als gemeenschappelijk voorstel in het Geneefse overleg kan worden ingebracht. Niet uitgesloten moet worden dat dezelfde tekst een rol speelt in andere circuits. Het ene circuit gaat wat sneller dan het andere, dat structureler van aard is, maar er is geen sprake van strijdigheid. Uiteindelijk moet worden besloten in welk circuit de slag moet worden geslagen, maar voorlopig neemt Nederland op basis van pragmatische argumenten de snelste trein naar het doel. De resultaten van het ene proces kunnen immers worden ingebracht in het andere proces. De minister zegde toe aan het einde van het Nederlandse EU-voorzitterschap de balans op te maken en de resultaten daarvan aan de Kamer mee te delen. Hopelijk zal onder dat voorzitterschap voortgang kunnen worden geboekt in die zin dat de basis wordt gelegd voor de start van onderhandelingen in Genève. Wat daar ook van zij, het Ottawaproces gaat ondertussen door.

Momenteel is sprake van een zekere patstelling in het Geneefse ontwapeningspakket waarvan de landmijnen een onderdeel vormen. Er wordt hard aan gewerkt om die patstelling te doorbreken zodat de onderhandelingen over de antipersoneelmijnen in ieder geval zo snel mogelijk kunnen aanvangen. Aangezien het niet zeker is dat dit lukt, zal het andere circuit – het Ottawa-initiatief – steeds druk moeten blijven uitoefenen en daarom zal Nederland vooralsnog daaraan voorrang geven.

In Wenen heeft van 12 t/m 14 februari jl. een seminar plaatsgevonden over een toekomstig verdrag inzake een algeheel verbod op antipersoneelmijnen, waaraan 110 landen hebben deelgenomen. Ook dat illustreert de groeiende internationale aandacht voor deze kwestie. China was overigens de opvallend afwezige. De resultaten van dat seminar zullen te zijner tijd naar de Kamer worden gestuurd. De minister voegde hieraan toe dat Nederland was betrokken bij de voorbereiding van dat seminar. Hetzelfde geldt voor de tussenconferentie die in Brussel zal plaatsvinden. Oostenrijk heeft ten behoeve van deze conferentie een ontwerptekst opgesteld.

Om de ernst van de situatie te onderstrepen deelde de bewindsman mee dat sinds oktober 1995 wereldwijd naar schatting minstens 13 000 mensen zijn omgekomen en meer dan 20 000 ernstig verminkt als gevolg van landmijnen. Een ambitieuze aanpak van dat probleem is dus niet zozeer een politieke keuze dan wel een humanitaire plicht.

Het Europese wapenexportbeleid staat wat de Nederlandse regering betreft nog steeds hoog op de agenda. De EU zal zich vooral dienen te richten op het nemen van maatregelen tegen de illegale handel in kleine wapens. Nederland heeft een voorstel gedaan voor een code of conduct op dit punt.

Als de procedure in koninkrijksverband met betrekking tot het aanbieden van de nieuwe protocollen aan de Staten-Generaal en de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba te veel vertraging oplevert, kan desnoods separaat worden geopereerd. Dat heeft overigens niet de voorkeur van de regering. Nog geen enkel land heeft het geamendeerde landmijnenprotocol geratificeerd. Nederland zou eigenlijk een van de eerste moeten zijn om de status van leading nation op dit punt te behouden maar is wat betreft het tijdstip van voorlegging afhankelijk van de Antillen en Aruba waar helaas sprake is van een relatief geringe wetgevingscapaciteit. Nederland biedt uiteraard technisch-juridische assistentie, maar is uiteindelijk afhankelijk van de politieke agenda in de West. De protocollen gaan naar de Raad van State zodra Aruba en de Antillen zich hebben uitgesproken.

Het voorbehoud van de Amerikanen ten aanzien van Zuid-Korea is inderdaad merkwaardig te noemen, maar de minister wees erop dat er nog geen verdrag voorligt en dat de Amerikanen dus niet in overtreding zijn. Het betreft overigens een puur unilaterale kwestie die het grote politieke belang van het moratorium van de Verenigde Staten onverlet laat.

Er is niet voorzien in verificatie. Wellicht dat er bij de totstandkoming van het finale verdrag bepaalde inspectiemodaliteiten kunnen worden ontwikkeld, maar de minister wees erop dat een wezenskenmerk van de mijn is dat hij verborgen wordt. Het aantonen dat het verborgene er niet is, is een vraagstuk waarover al menig filosoof het hoofd heeft gebroken. Wat dit betreft mogen de verwachtingen niet al te hoog worden gespannen.

Ten slotte deelde de minister mee dat vertegenwoordigers van de Verenigde Staten wel aanwezig waren in Wenen, maar niet hebben deelgenomen aan de discussie.

Minister Voorhoeve memoreerde dat de antipersoneelsmijn wel een massavernietigingswapen in slow motion wordt genoemd. Iedere twintig minuten maakt een dergelijke mijn een slachtoffer. Er liggen waarschijnlijk meer dan 110 miljoen van deze wapens in de grond, terwijl er jaarlijks zo'n 80 000 worden geruimd. Het probleem wordt niet minder maar groter nu er jaarlijks vele bij worden gelegd en de technologieën van de mijnen steeds verfijnder worden.

In de brief van 22 januari zijn helaas enkele fouten geslopen. In totaal worden in de komende jaren bijna 440 000 landmijnen van de Nederlandse krijgsmacht vernietigd. Meer dan de helft daarvan zijn antipersoneelmijnen, ongeveer 95% van de huidige voorraad van de antipersoneelmijnen. Het restant wordt gebruikt voor het opleiden van mijnenruimers, voor onderzoek naar betere middelen voor opsporen en onschadelijk maken en voor de beproeving van materieel dat daarvoor wordt ontwikkeld. De Koninklijke Landmacht, die verantwoordelijk is voor de vernietiging van de mijnen, volgt daarbij drie sporen. Het eerste is de samenwerking met België in het kader waarvan bijna 210 000 antipersoneelmijnen van het type 22 voor juni 1997 zullen zijn vernietigd. De kosten daarvan zijn f 700 000. Het tweede spoor is de vernietiging van overtollige antitankmijnen waarvoor een overeenkomst met de Zweedse firma Bofors is gesloten. 60 000 antitankmijnen van het type 31 worden geretourneerd aan deze firma die er 48 000 vernietigt en na modificatie 12 000 exemplaren doorverkoopt aan Canada. Deze mijnen voldoen aan alle eisen van het conventionelewapensverdrag. De Canadese partner houdt zich ten volle aan het humanitaire oorlogsrecht. Het derde spoor loopt via het materieelagentschap van de NAVO, dat voor rekening van Nederland in april 1996 een overeenkomst heeft gesloten met AF Demil voor de vernietiging van 25 000 antipersoneelmijnen en 155 000 antitankmijnen. Daarmee is een periode van drie jaar gemoeid en de kosten bedragen rond 4 mln.

Het landmijnenbestand van de landmacht, dat dus zeer fors wordt ingekrompen, wordt wel aangevuld met nieuwe typen antitankmijnen die aan alle eisen van het herziene tweede protocol bij het conventionelewapensverdrag voldoen. Op basis van de behoeftestelling zal hierover in de loop van 1997 nog nader worden gesproken met de Kamer. De minister verklaarde desgevraagd dat ook de Nederlandse krijgsmacht nog steeds niet zonder antitankmijnen kan. De speurtocht naar nieuwe beveiligingsmiddelen wordt overigens onverdroten voortgezet, maar dat traject is nog niet voltooid. De vraag welke middelen in de loop van dit jaar moeten worden aangeschaft om aan de veiligheidseisen van Nederlands personeel in bijvoorbeeld vredesoperaties te voldoen, kan nog niet worden beantwoord. Vandaar ook dat in dit stadium nog geen concrete behoeftestelling aan de Kamer kan worden voorgelegd.

Uit de F16-clusterbommen zal het antipersoneelmijngedeelte worden verwijderd. De luchtmacht studeert momenteel op de technische mogelijkheden daartoe.

In het kader van het HOM-project wordt uiteraard samengewerkt met andere landen. Omstreeks 2000 zullen er productierijpe prototypen moeten worden afgeleverd; momenteel wordt de aandacht gericht op het verbeteren en combineren van bestaande technologieën. Daarnaast wordt ook fundamenteel onderzoek verricht, maar het is moeilijk te zeggen wanneer dit onderzoek concrete resultaten zal opleveren. De minister zegde toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van het onderzoek naar de mogelijkheden van humanitair ontmijnen. Met het oog op het ruimen van mijnen in andere dan strikt militaire omstandigheden zullen twee mechanische Britse mijnruimmiddelen en twee Israëlische detectiesystemen worden aangeschaft. Die middelen zullen worden beproefd om er technische en operationele ervaring mee op te doen.

Thans zijn in Cambodja (één), Angola (acht) en Bosnië (twee) Nederlandse mijnruimingsdeskundigen actief. In Angola wordt in overleg met andere landen die ook deskundigen leveren voorzien in een geleidelijke afbouw naar twee. In de loop van dit jaar zullen de 80 extra mijnruimingsdeskundigen kunnen worden ingezet. Van VN-zijde is nog niet ingegaan op het Nederlandse aanbod om ontmijningsinstructeurs werkzaam te laten zijn in het Mine Action Center in Bosnië. Dat heeft te maken met het feit dat het centrum niet onder de afdeling vredesoperaties valt maar onder de afdeling humanitaire zaken die specifieke afspraken wil maken over verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden, maar overigens nog weinig ervaring heeft opgedaan met het werken met militairen.

De militaire staf van de NAVO heeft geïnventariseerd welke partners geen antipersoneelmijnen meer gebruiken: de Beneluxlanden, Duitsland, Noorwegen en Portugal. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben het gebruik van die mijnen in de praktijk sterk verminderd. De militaire staf zal in juni verslag uitbrengen over de voorziene operationele gevolgen van de toenemende terughoudendheid bij het gebruik van antipersoneelmijnen.

Het is in principe mogelijk mijnruimers in te zetten in NGO- of UNHCR-verband, maar dan moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan die o.a. verband houden met de militaire status van dat personeel. Het leek de minister niet verstandig om deze mensen tijdelijk van hun militaire status te ontdoen. Sinds 1992 heeft Nederland meer dan 20 mln. ter beschikking gesteld voor ontmijnings- en mine-awarenessactiviteiten van met name VN-gerelateerde instellingen. Het betreft een veelvoud van relatief kleine projecten.

Justitie heeft de rapportage over de huidige wapenproductievergunningen nog niet afgerond. De minister zegde toe de kwestie van de bevoegdheden van de korpschefs met zijn collega van Justitie te zullen opnemen.

Het horizontaaleffectwapen onderscheidt zich in die zin van een mijn dat het wapen op afstand wordt bediend en dus een onderscheidend vermogen heeft. Het ligt niet voor de hand om deze dure wapens na het beëindigen van een operatie achter te laten. Als ze al worden achtergelaten, zal het de nodige moeite kosten ze om te bouwen tot mijnen want dat vereist specifieke deskundigheid en onderdelen. In de huidige situatie hoeft men niet bang te zijn dat deze wapens eenzelfde desastreuze verspreiding krijgen als de antipersoneelmijnen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Traa

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Korthals

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), voorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), R. A. Meijer (groep-Nijpels) en De Haan (CDA). Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks en Bukman (CDA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Wolters (CDA), Korthals (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), H. Vos (PvdA), Van den Berg (SGP), Van Traa (PvdA), Van Gelder (PvdA), Van de Camp (CDA), Zijlstra (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Van Hoof (VVD), Hoekema (D66), ondervoorzitter, Leerkes (Unie 55+), De Koning (D66), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Van Waning (D66), Sterk (PvdA) en Van den Doel (VVD). Plv. leden: Terpstra (CDA), Beinema (CDA), Van Rey (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Dijksman (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Middel (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Van Gijzel (PvdA), Verhagen (CDA), Woltjer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Hoogervorst (VVD), Ter Veer (D66), Stellingwerf (RPF), De Hoop Scheffer (CDA), Blaauw (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Wingerden (AOV), Roethof (D66), Rehwinkel (PvdA), Keur (VVD) en Marijnissen (SP).

Naar boven