25 000 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1997

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 oktober 1996

Gaarne doe ik U hierbij het verslag van mijn bezoek aan India in de periode van 8 tot en met 13 augustus 1996 toekomen. Dit bezoek had plaats direct na mijn officiële bezoek aan Nepal van 4–8 augustus 1996.

Inhoudelijk bestond mijn bezoekprogramma uit vier onderdelen. Het eerste onderdeel betrof overleg met de UNHCR-Directeur voor Azië en Oceanië, Fouinat, en de Bhutaanse Ambassadeur in India, Rinchhen, inzake mijn bezoek aan de vluchtelingenkampen in Zuidoost Nepal.

Het tweede onderdeel bestond uit gesprekken die werden gevoerd met de Indiase Minister van Financiën, Chidambaram, zijn Secretary, Dr. Ahluwalia, alsmede voormalig Minister van Financiën, Dr. Manmohan Singh. Deze gesprekken gingen inhoudelijk over de Indo-Nederlandse relatie op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking alsmede het macro-economisch beleid van de nieuwe Indiase Regering.

Discussies met medewerkers van Ambassade New Delhi over de herijking en delegatie alsmede de inhoud van de huidige Indo-Nederlandse samenwerkingsrelatie vormden het derde programma-onderdeel.

Tenslotte was ik van 10 tot en met 13 augustus in Kerala, één van de vier deelstaten waarop de Nederlandse hulpinspanning zich concentreert. Hier werd een aantal Indo-Nederlandse projecten op het gebied van drinkwater, land&water, milieu, watertransport en vrouw & ontwikkeling bezocht en sprak ik met de Keralese autoriteiten, projectuitvoerders en direct betrokkenen.

Te Uwer informatie is mijn bezoekprogramma als bijlage bij dit verslag opgenomen.1

1. De vluchtelingenkampen in Zuidoost Nepal

1.1. Gesprek met UNHCR-Directeur Azië en Oceanië, Fouinat

Na mijn bezoek aan Nepal van 4–8 augustus 1996, sprak ik te New Delhi over de vluchtelingenproblematiek met de nieuwe UNHCR-Directeur voor Azië en Oceanië, Fouinat, die zojuist was teruggekeerd van een bezoek aan Bhutan.

UNHCR-vertegenwoordiger bevestigde mijn indruk van een patstelling tussen Bhutan en Nepal. Mijn suggestie om via de weg van de geleidelijkheid beide partijen te bewegen een oplossing voor het probleem te vinden, wilde Fouinat proberen nadat een achtste ronde van onderhandelingen tussen Bhutan en Nepal heeft plaatsgehad.

Vervolgens werd gesprekspartner geïnformeerd over mijn bezoeken aan twee vluchtelingenkampen in Zuidoost Nepal. Ik vermeldde desgevraagd een aanbod te hebben gedaan voor een faciliterende rol wanneer beide staten hierom zouden verzoeken. Daarenboven zouden andere Europese landen die met Bhutan een duurzame ontwikkelingsrelatie opbouwen wellicht ook in deze facilitatie kunnen participeren.

Inzake zijn recente bezoek aan Bhutan, meldde Fouinat dat de UNHCR in Bhutan moet proberen opnieuw een goede vertrouwensrelatie te krijgen met de autoriteiten. Vervolgens, concludeerde hij uit zijn gesprekken met Koning Wangchuk, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken dat Bhutan vasthoudt aan de vier categorieën van vluchtelingen die tijdens de onderhandelingen in 1993 waren overeengekomen. Bovendien zou Bhutan vasthouden aan een gezamenlijk Bhutaans-Nepalees verificatieteam. Tenslotte herhaalde Fouinat zijn standpunt om High Commissioner UNHCR, Mw. Ogata, te adviseren thans geen verdere stappen te ondernemen alvorens een achtste ronde van onderhandelingen tussen Bhutan en Nepal heeft plaatsgehad. Wanneer ook deze ronde weinig succesvol is, komt de tijd om via de geleidelijkheid en kleine stappen tot een oplossing te komen.

1.2. Gesprek met Bhutaanse Ambassadeur in New Delhi, Zijne Excellentie D. N. Rinchhen

De Bhutaanse Ambassadeur Rinchhen, lid van de Bhutaanse onderhandelingsdelegatie met Nepal, werd in Delhi geïnformeerd over mijn bezoek aan de vluchtelingenkampen en besprekingen die ik voerde met Nepalese bewindslieden.

Ik herhaalde mijn aanbod om het onderhandelingsproces tussen Nepal en Bhutan te willen faciliteren wanneer beide landen hierom zouden verzoeken. Tevens merkte ik op dat het belangrijk was in bilaterale onderhandelingen via een geleidelijk proces en een stap voor stap benadering de impasse te doorbreken.

De Bhutaanse Ambassadeur stelde dat zijn land de uitnodiging aan Nepal voor de achtste ronde van de onderhandelingen had opgehouden daar het wilde afwachten wat het bezoek van UNHCR-directeur Fouinat zou opleveren. De uitnodiging zal nu waarschijnlijk snel volgen. Vervolgens gaf Rinchhen aan dat Bhutan geïnteresseerd was om via bilaterale onderhandelingen stap voor stap een oplossing voor de vluchtelingenkwestie te bereiken, maar dat het juist Nepal was geweest dat een «alles of niets» oplossing voorstond. Daarenboven was de vertraging in de bilaterale besprekingen – er was immers een bijna akkoord – veroorzaakt door de politieke situatie in Nepal (wisseling van de regering).

De Ambassadeur bracht tenslotte de gevolgen van de moesson ter sprake. Dit jaar hebben aardverschuivingen ernstige schade aangericht. Een groot gedeelte van de Bhutaanse bevolking is getroffen. Ik zegde toe te zullen bezien hoe Nederland noodhulp kan geven.

2. Het Indiase macro-economische beleid en de Indo-Nederlandse relatie op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking

2.1. Overleg met Secretary of Finance, Dr. Ahluwalia, alsmede Secretaries Rural Development, Women and Child Development en Environment and Forests

Dr. Ahluwalia begon het overleg met de opmerking dat van de zijde van de Indiase regering grote waardering bestaat voor de inhoud en het totale hulpvolume van het Indo-Nederlandse OS-programma.

Vervolgens gaf zegsman een korte uitéénzetting over de door de nieuwe Regering Gowda gepresenteerde Indiase begroting voor 1996/97. De begroting was gebaseerd op het Common Minimum Programme dat de partijen die thans de Indiase regering vormen hadden opgesteld ten behoeve van de algemene verkiezingen die onlangs hadden plaatsgehad. Inhoudelijk kon de nieuwe begroting en het economische beleid dat daaraan ten grondslag ligt worden beschouwd als een continuering op hoofdlijnen van het beleid van de Congress Regering onder leiding van Premier Rao en zijn Minister van Financiën, Dr. Manmohan Singh. Het economische hervormingsprogramma zal derhalve worden voortgezet.

De Indiase Regering is bij het opstellen van de begroting uitgegaan van een economische groei van 7% en een tekort op de betalingsbalans van ongeveer 2%; een tekort dat overigens volgens Secretary Finance in beginsel door external assistance en private funds zou kunnen worden gedekt. Hoofdlijnen van het economische beleid waren verdere hervorming van het belastingstelsel, verdere hervorming van de industriële politiek (doelstelling om het aantal directe investeringen door deregulering/versnelling goedkeuringsprocedures te vergroten), verbetering van human en social resources development in met name de rurale gebieden, verdere investeringen in de agrarische sector (India wil een agrarische groei van ongeveer 4% realiseren) alsmede aanzienlijke publieke en private investeringen in infrastructuur (wegen, havens, energie en telecommunicatie).

Ahluwalia sprak de hoop uit dat Indiase en buitenlandse particuliere investeerders bereid zullen zijn in de Indiase infrastructuur te investeren. Dit zou betekenen dat de Indiase unie-overheid extra middelen zou kunnen vrijmaken voor uitgaven in de sociale sectoren zoals onder andere onderwijs, gezondheidszorg, drinkwater en voedselzekerheid. De Secretary Finance gaf in dit verband aan dat het komende India Development Forum (IDF) dat september 1996 in Tokyo zal plaatshebben als thema heeft private sector investment in infrastructure.

Vervolgens kwam de India-faciliteit ter sprake die naar voorbeeld van de reeds uitgewerkte China-faciliteit aan India zal worden aangeboden (o.a. OS/ORET-middelen, EZ/rente overbrugging en PESP, Financien/NCM-dekking). De exacte hoogte, de exacte samenstelling alsmede de looptijd van deze faciliteit zijn thans nog niet bekend doch ik gaf aan dat de omvang vergelijkbaar zou kunnen zijn met de China-faciliteit. Ik vroeg of de Indiase autoriteiten in zulk een faciliteit geïnteresseerd waren. Dit was volgens Secretary Finance, Ahluwalia, zeker het geval. Ik zegde hem toe dat ik na terugkomst over de faciliteit overleg zou voeren met mijn collega-ministers van Economische Zaken en Financiën.

Met verwijzing naar de nieuwe Indiase begroting informeerde ik naar het beleid van de Indiase Regering om de armoedeproblemen tegen te gaan. Van Indiase zijde werd vermeld dat zowel direct als indirect de armoede wordt bestreden; direct door income-support- en poverty alleviation programma's en indirect door het stimuleren van economische groei.

Secretary Rural Development beschreef kort het Indiase Rurale Drinkwater programma waarvoor in de nieuwe begroting een groot bedrag is uitgetrokken teneinde in heel India te garanderen dat een ieder over 40 liter schoon water per dag kan beschikken. De problemen in de rurale gebieden bleven echter groot. De waterkwaliteit was meestal slecht, er waren geen wegen of ze waren onbegaanbaar, wasteland development ontbrak en in het algemeen waren er onvoldoende onderwijsmogelijkheden en gezondheidszorgvoorzieningen.

Ik merkte op dat Nederland reeds lange tijd in de rurale drinkwatervoorziening met India samenwerkt en dit zal continueren. Vervolgens informeerde ik bij de Secretary of het onder de Employment Guarantee Schemes mogelijk zou zijn een Rural Roads Development programma onder te brengen. Hieraan zou Nederland door middel van begrotingssteun kunnen bijdragen. Secretary Rural Development zegde mij toe met een concreet voorstel te komen.

Secretary Women and Child Development deelde mede dat voor wat betreft de situatie van vrouwen en kinderen in India de problemen voornamelijk lagen op het gebied van de volksgezondheid, de voedselverstrekking en het onderwijs. Op nationaal niveau zijn er programma's zoals het National Credit Fund voor Vrouwen, het India Child Development Scheme, het Micro Nutrients Scheme en het Distant Education Programme. Dezerzijds werd aangegeven begrotingssteun te willen verlenen aan primary health and child care programma's, een revolving fund voor inkomensgenererende activiteiten voor vrouwen als onderdeel van het National Credit Fund alsmede het Micro Nutrients Scheme. Afgesproken werd dat voorstellen voor begrotingssteun door de Indiase autoriteiten kunnen worden ingediend.

Secretary Ministry Environment and Forests, Dr. Nair, sprak zijn tevredenheid uit over de Nederlandse bereidheid onder het Ganga Action Plan Support project door te gaan met maatregelen die de verontreiniging van de rivier de Ganges tegengaan.

Daar de milieuproblemen in India mede worden verergerd door een onvoldoende controle op de naleving van de milieuwetgeving verzocht de Secretary met verwijzing naar het DGIS-project bij de Kerala State Pollution Control Board om andere institutionele versterkingsprojecten ten behoeve van de pollution control boards in Gujarat, Andhra Pradesh en Uttar Pradesh. Ik reageerde in beginsel positief op zijn verzoek. Vervolgens informeerde hij mij over het Degraded Forest and Tribal People Programme en het National Lakes Programme. Dezerzijds werd opgemerkt in beginsel bereid te zijn begrotingssteun te verlenen aan het Degraded Forests and Tribal People programma mits het zou gaan om duurzame activiteiten.

Secretary Environment memoreerde tenslotte de lozing van Europees zinkafval in India verleden jaar. Op dit moment zijn de Indiase autoriteiten bezig hun wetgeving in overeenstemming te brengen met de bepalingen in de Basel Conventie inzake het transport van gevaarlijk afval. In de nabije toekomst zullen zulke zaken derhalve hopelijk tot het verleden gaan behoren.

3. Bezoek aan Kerala

Van 10–13 augustus 1996 bracht ik een bezoek aan de in het zuidwesten van India gelegen deelstaat Kerala. Nederland heeft in de vier sectoren land & water, drinkwater, watertransport en milieu alsmede op het gebied van wetenschappelijke samenwerking en vrouwen & ontwikkeling projecten in uitvoering.

Ter voorbereiding van het bezoek aan Kerala had in New Delhi een discussie plaats met Prof. Chandrashekar, Dr. Matthews en Prof. Drèze inzake het Keralese ontwikkelingsmodel. Kerala wordt gekenmerkt door een zogenaamde ontwikkelingsparadox. De sociale omstandigheden zijn er goed dankzij het overheidsbeleid met voldoende medezeggenschapsmogelijkheden voor de bevolking. Zo heeft Kerala een hoge gemiddelde levensverwachting, een lage analfabetisme graad, lage kindersterfte, goede onderwijs- en gezondheidszorgvoorzieningen, een gelijke positie tussen man en vrouw alsmede goed georganiseerde vakbonden. Op de Human Development Index van de UNDP scoort Kerala derhalve hoger dan andere Indiase deelstaten. Tegelijkertijd blijft de economische groei sterk achter bij andere Indiase deelstaten. Een aantal deelnemers aan de discussie was gezien deze paradox van mening dat de Nederlandse hulpinspanning in Kerala zich meer dan thans het geval is zou moeten richten op economische groei activiteiten. Dit laatste gebeurt nu alleen in de watertransport- en milieusector. De project-activiteiten in de andere sectoren sluiten meer aan bij het sociale beleid van de Keralese autoriteiten.

In Kerala bezocht ik de haven van Cochin, de Jeeva Poorna Women Masons' Society in Thrissur, de Kuttanad-regio, een drinkwaterproject in Cheriyanadu, het Centre of Development Studies in Trivandrum en twee projecten van de Kerala State Pollution Control Board. Daarenboven hadden gesprekken plaats met de Keralese Chief Minister, de Vice-Voorzitter van de Kerala State Planning Board en Keralese NGOs.

De haven van Cochin

Nederland werkt in de sector watertransport samen met de Cochin Port Trust. In de loop der jaren heeft het DGIS de volgende projecten ondersteund: levering van de grabhopperdredge «Nehru Shatabdi» (baggerschip), een feasibility study voor een Container Transhipment Terminal (CTT) alsmede de «Comparative Locations Study Tuticorin versus Cochin». Momenteel wordt de implementatie van een aantal verbeteringen aan de grabhopperdredge afgerond. In de komende jaren zal aandacht besteed worden aan de verdere rationalisering van gebruik en inzet van de grabhopper, waarvan training van bemanning en walpersoneel onderdeel uitmaakt.

Als gevolg van de opmerkelijke groei van het overslagvolume in de Indiase havens is het zinvol om de subsector havens meer nadrukkelijk te beschouwen als «focal-point» voor veel andere activiteiten in de watertransportsector. Tegen die achtergrond wordt een hechtere samenwerking met onder andere de haven van Cochin nagestreefd.

Tijdens mijn bezoek gaven de havenautoriteiten informatie over hun plannen om van Cochin een CTT-haven te maken. Omdat ondermeer de economische ratio om juist in Cochin een CTT aan te leggen nader zal moeten worden onderbouwd, werd afgesproken de havenautoriteiten te blijven ondersteunen, aangezien met deze activiteiten wordt bijgedragen aan economische groei in Kerala.

De Jeeva Poorna Women Masons Society in Thrissur

In het kader van de door Nederland meegefinancierde drinkwater- en sanitatieprojecten in Kerala werden in 1987 Sociale Economische Units (SEU) opgericht met als doel naast de technische aspecten van het drinkwaterprogramma ook gemeenschapsparticipatie, gezondheidsprogramma's, hygiëne onderwijs, training en een omvangrijk latrineconstructieprogramma te begeleiden.

In Kaipangalam zijn op initiatief van de SEU voor Centraal Kerala 28 vrouwelijke metselaars georganiseerd. De bijdrage uit het Vrouwenfonds Lokaal is bedoeld om hen economisch te verzelfstandigen. Het project was uitgekozen om de belemmeringen duidelijk te maken die vrouwen tegenkomen bij een dergelijk streven naar autonomie.

De Kuttanad-regio

Kuttanad ligt ten zuiden van Cochin en omvat het stroomgebied en het laagland van vijf rivieren. Het totale oppervlak van het Kuttanad gebied beslaat 116.000 hechtare. In het gebied leven ongeveer 1,4 miljoen mensen die voornamelijk van de rijstverbouw en visvangst leven. De opbrengsten uit rijstverbouw zijn echter relatief laag door plagen, overstromingen en verzilting van de gronden. De problemen in het gebied worden voornamelijk veroorzaakt door een gebrekkige waterbeheersing.

Na een lange voorbereidingstijd is Nederland verzocht een project te financieren dat bestaat uit twee fasen. In de eerste fase zal een geïntegreerd waterbeheersplan worden opgesteld, een projectorganisatie worden geïnstalleerd, de capaciteit van de watergebruikorganisaties worden versterkt en kleine pilotprojecten op het gebied van waterbeheersing, drinkwater, sanitatie en visserij worden opgestart. De tweede fase, welke activiteiten logisch uit de eerste fase moeten volgen, is thans nog niet uitgewerkt.

Uit de gesprekken kwam naar voren dat essentiële basisvoorzieningen zoals drinkwater- en sanitatievoorzieningen, drainage, onderwijs, gezondheidszorg alsmede kleine rurale inkomensgenererende activiteiten veelal ontbreken in dit waterrijke en moeilijk toegankelijke gebied. Een waterbeheersingsproject zoals het Kuttanad Integrated Water Resources Management project kan derhalve als noodzakelijk worden beschouwd.

Het drinkwaterproject in Cheriyanad

Nederland is sedert 1982 betrokken bij het Rural Water Supply programma in Kerala door een financiële bijdrage aan zowel de technische als de sociaal-economische componenten van het drinkwaterprogramma. De technische uitvoering zoals boringen, constructie van installaties, aanleg van het leidingennet en onderhoud wordt verzorgd door de Kerala Water Authority (KWA). Sociaal-economische activiteiten zoals verbetering van de levens- en gezondheidsomstandigheden, community participation en empowerment of women zijn in handen van de Social Economic Units (SEU). Nederland is betrokken bij 8 drinkwaterprogramma's waarvan het Cheriyanad schema in 1985 werd opgestart. Een DGIS-bijdrage werd geleverd voor de aanleg van een infiltratieput, een overhead service reservoir en 75 kilometer distributieleidingen. Op dit moment beschikt ongeveer 90% van de bevolking in Cheriyanad over schoon drinkwater. Daarenboven werd de SEU gesteund om latrineprogramma's en gezondheidsvoorlichtingsprogramma's in de betrokken panchayats op te zetten.

Tijdens mijn bezoek bleek dat er klachten zijn over de waterkwaliteit in het gebied. Uit recente rapportage bleek dat het leidingnet onvoldoende mogelijkheid bood voor regelmatig onderhoud en daarom was vervuild. Het onderhoud van de door Nederland meegefinancierde installaties was behoorlijk mede vanwege de inspanningen van de SEU; gebreken worden aan de SEU gemeld en vervolgens gerepareerd door de KWA. Er is geen aparte waterzuiveringsinstallatie nodig, wel zal het leidingnet worden voorzien van doorspoelinstallaties.

Een punt van zorg bij de lokale bevolking en hun vertegenwoordigers was het DGIS-voornemen de financiële assistentie aan Cheriyanadu's Ward Water Committee middels de SEU geleidelijk uit te faseren zodat de Ward Water Committees op eigen kracht, al dan niet met steun vanuit de Keralese overheid, de advisering aan de panchayats en watergebruikers voortzetten. Ik gaf aan dat de SEU ook in de nabije toekomst op het DGIS moesten kunnen rekenen. De lokale bevolking en de panchayats vragen om steun vanuit de SEU. Daarenboven liggen de SEU-activiteiten voornamelijk op het terrein van de sociale basisvoorzieningen; een centrale Nederlandse OS-beleidsdoelstelling.

Het Centre for Development Studies (CDS)

Het DGIS steunt via het onderzoekprogramma het Keralese Centre for Development Studies (CDS). Doelstelling van de bijdrage is het steunen van onderzoeksactiviteiten gericht op lokale duurzame economische ontwikkeling alsmede het helpen ontwikkelen van planningstechnieken ter ondersteuning van de lokale instituten en overheden die na de invoering van Panchayat Raj Act nieuwe bevoegdheden hebben gekregen.

Op het CDS hadden gesprekken plaats met onder andere Prof Raj, Dr. Mukherjee en Prof. Krishnan over het Keralese ontwikkelingsmodel alsmede over economische groeimogelijkheden voor Kerala. Daarenboven gaf ik aan geïnteresseerd te zijn in nauwere samenwerking tussen het CDS en het Indo-Dutch Programme on Alternatives in Development (IDPAD).

De Kerala State Planning Board (KSPB)

Formeel is de Keralese Chief Minister Voorzitter van de Kerala State Planning Board (KSPB). De dagelijkse werkzaamheden van de Board worden uitgevoerd door de Vic-Voorzitter, Prof. I. S. Gulati, en zijn staf. Tijdens het bezoek aan de Planning Board sprak ik met Prof. Gulati en een aantal van zijn naaste medewerkers.

De KSPB's belangrijkste taak is om iedere vijf jaar op basis van het Nationale Plan van de National Planning Commission een Five Year Plan voor Kerala op te stellen. In het plan staan de voornaamste ontwikkelingsuitgaven per sector (de zogenaamde plansector), de uitgaven aan salarissen, gebouwen en ander materieel (de zogenaamde non-plan sector) alsmede de voornaamste bronnen ter financiering van de uitgaven (Central Government Trusts, Taxes and other Income).

De voorbereidingen voor het 9e vijfjaren plan dat loopt van 1997–2002 zijn door de KSPB inmiddels in gang gezet. In vergelijking met voorgaande vijfjaren plannen is thans nieuw in het planningsproces dat 35% van de planning is gedecentraliseerd naar de Panchayats.

Ik informeerde bij de Vice-Voorzitter van de Planning Board of er vanuit het DGIS steun kon worden gegeven bij het opstellen van het 9e vijfjarenplan of aan de decentralisatie van het planningsproces richting de Panchayats. De Vice-Voorzitter gaf aan dat op regionaal economisch niveau het DGIS zou kunnen bijdragen aan verbetering van de economische groei in Kerala. Hij noemde concreet de mogelijkheid van ondersteuning in de bloemen- en kokosvezelindustrie.

Vervolgens deelde Prof. Gulati mede dat er een Speciale Taskforce was opgericht binnen de KSPB die standaard manuals maakt voor de Panchayats. Met behulp van deze manuals kunnen de Panchayats hun sectorale plannen opstellen. Desgewenst zou het DGIS deze Taskforce financieel kunnen steunen. Daarenboven gaf de Vice-Voorzitter aan dat de Panchayats plannen zullen indienen die niet volledig met deelstaatmiddelen kunnen worden gedekt. Hij suggereerde het DGIS die Panchayats te steunen die goede plannen opstellen die niet volledig door de KSPB konden worden gefinancierd (een soort on top financing derhalve). Zonder toezeggingen te doen werd aangegeven beide verzoeken serieus te zullen bekijken.

De Kerala State Pollution Control Board (KSPCB)

Sedert 1994 is het DGIS met het Institutional Strenghtening of the Kerala State Pollution Control Board project nauw betrokken bij milieuverbeteringen in Kerala. In het project wordt de KSPCB versterkt op het gebied van datacollectie, milieumonitoring, wetshandhaving en milieuplanning.

Ter illustratie van de aard van de milieuproblemen in Kerala bezocht ik twee projecten van de KSPCB. Het betrof hier allereerst de Valiathura Sewage Farm (vloeiveld), waar gras wordt verbouwd dat wordt geïrrigeerd met huishoudelijk afvalwater afkomstig uit de stad Trivandrum. Het gas wordt gebruikt als veevoeder voor koeien op de zuivelboerderijen. De KSPCB wil deze wijze van irrigatie stopzetten. Het afvalwater zou in Trivandrum moeten worden gezuiverd alvorens het geschikt is voor bevloeiing van landbouwgronden.

Vervolgens werd een bezoek gebracht aan de Travancore Titanium Product Ltd. De fabriek, die titanium produceert voor de verf-industrie, loost zonder enige nabewerking vloeistof met een Ph-waarde van 2 op open zee. De visserij en de gezondheidssituatie in het gebied zijn zorgwekkend. De KSPCB heeft tegen de fabriek – overigens een staatsonderneming – een juridische procedure gestart. De KSPCB eist van Travancore dat het zorgt voor adequate nabewerking van de effluent op het fabrieksterrein en dat het een pijpleiding aanlegt waarmee het nabewerkte industriële afval 750 meter in zee kan worden geloosd.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven