Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24875 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24875 nr. 5 |
Vastgesteld 11 november 1996
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van het onderhavige wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.
De leden van de PvdA-fractie willen enige verduidelijking van de memorie van toelichting bij onderdelen J, onder 1, en K, omdat de tekst onderscheid maakt tussen clusterplaatsen en inzamelmiddelen.
Mag een clusterplaats voor inzameling van huishoudelijk afval zich ook op een afstand van 75 meter van de perceelsgrens bevinden? Geldt er een verplichte frequentie voor lediging van een inzamelmiddel, waar meerdere burgers gezamenlijk gebruik van maken en dat hen 24 uur per dag ter beschikking staat? Gaat de richtsnoer van 75 meter ook gelden als de maximale afstand van de perceelsgrens tot het vaste collectieve inzamelsysteem?
Het wetsvoorstel, dat de herziening van enkele bepalingen van het hoofdstuk afvalstoffen van de Wet milieubeheer beoogt, roept ondanks het technische karakter van een belangrijk aantal van de wijzigingsvoorstellen bij de leden van de CDA-fractie toch een aantal vragen op, die heldere beantwoording vergen voordat van instemming sprake kan zijn. Die vragen betreffen met name de wijziging van artikel 10.11 van de Wet milieubeheer, als gevolg waarvan de ophaalplicht bij elk perceel wordt verruimd in die zin, dat in materiële zin een brengplicht gaat ontstaan. Deze leden maken uit de toelichting op, dat een nadere regeling van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen geen uitstel kan velen. Kan aangegeven worden, waarom een spoedige regeling gewenst is? Een andere kwestie, waar deze leden grote vraagtekens bij plaatsen betreft de kan-bepaling in artikel 10.26, als gevolg waarvan provincies niet meer verplicht zijn nadere regels te stellen inzake de verwijdering van afvalstoffen. Deze leden komen bij de artikelgewijze behandeling op die punten terug.
De leden van de CDA-fractie hebben overigens begrip voor de omstandigheid, dat praktische ervaringen, opgedaan sinds de inbouw van de
voormalige Afvalstoffenwet in de Wet milieubeheer, nopen tot technische en andere aanpassingen van de wet. Ook nieuwe beleidsinzichten kunnen leiden tot wetswijziging, vooropgesteld, dat de veranderingen passen in de hoofdlijnen van de Wet milieubeheer, zoals vastgelegd in artikel 10.1. Opvallend is overigens, dat enkele van de gesignaleerde uitvoeringsknelpunten blijkens de memorie van toelichting in een algemeen kader aan de orde zal worden gesteld. Welk kader wordt daarmee bedoeld, en wanneer zullen de betreffende wijzigingsvoorstellen – met name inzake de handhaving – worden gepubliceerd, zo vragen deze leden?
De leden van de CDA-fractie achten het niet uitgesloten, dat het in september 1996 uitgebrachte advies van de Commissie Epema-Brugman over de landelijke sturing van de afvalverwerking alsmede over de marktwerking en het tarievenbeleid tot wetswijziging noopt. Deelt de regering die opvatting? Zo ja, welke termijnen zijn gemoeid met dat proces van wetgeving, vooropgesteld, dat inderdaad in de loop van november 1996 het regeringsstandpunt over het advies beschikbaar komt?
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vinden het een goede zaak dat deze wetswijziging voortkomt uit praktijkervaringen en voortgeschreden beleidsinzicht. Zij staan achter het voorstel de persoonsgebonden vergunning voor afvalverwijderingsbedrijven te laten vervallen.
Deze leden vragen of de regering kan aangeven welke mogelijkheden er zijn om blik en kunststof in te zamelen en te verwerken c.q. her te gebruiken. Wellicht kan aanpassing van de hergebruiksregeling worden overwogen, die geldt in alle gevallen waarin ingevolge artikel 10.4, Wet milieubeheer, regels zijn gesteld ten aanzien van de stoffen, preparaten of andere produkten. Volgens dit artikel behoeven terug- of innameverplichtingen niet altijd in te houden dat de betrokkene zelf terug- of inneemt; soms kan hem ook de ruimte worden gelaten om te kiezen voor een andere constructie. In het geval van blik en kunststof denken de leden van de D66-fractie bij dit laatste aan het plaatsen van een extra inzamelcontainer, het creëren van inzamelmogelijkheden bij supermarktketens in navolging van de batterij-inzameling, of het leveren van boxen huis-aan-huis. Is de regering bereid deze voorstellen te overwegen ten behoeve van een efficiënte inzameling van blik en kunststof? Zo nee, welke andere maatregelen is zij dan bereid op dit punt te nemen?
De provinciebesturen vinden het onnodig dat volledig wordt voldaan aan het gestelde in §10.5.2 van de Wet milieubeheer: zo willen zij in geval van afgifte aan een inzamelaar voor bedrijfsafvalstoffen uitsluitend de regels voor de ontvangstmededeling en het begeleidend document van overeenkomstige toepassing verklaren. In dit soort situaties is veelal sprake van de afgifte van kleine hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen dan wel ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen van een vrij constante samenstelling. De leden van de D66-fractie vinden het een goede zaak dat in artikel 10.20, Wet milieubeheer, gesignaleerde knelpunten worden opgeheven. Zij zijn daarentegen wel van mening dat het gevaar bestaat dat met dergelijke ontwikkelingen vooruit wordt gelopen op de discussie die in het kader van deregulering en handhaving van de melding zal worden gevoerd over vereenvoudiging en harmonisatie van het meldingensysteem.
De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarin mede naar aanleiding van praktijkervaringen een aantal verbeteringen wordt voorgesteld in de bepalingen inzake afvalstoffen.
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van vermindering van regelgeving, wanneer de doelstellingen van de wet niet worden aangetast. Vermindering van administratieve lastendruk is in een aantal gevallen mogelijk, zonder het oorspronkelijke doel van de wet uit het oog te verliezen. Deze leden betuigen daarom hun instemming met die wijzigingsvoorstellen, die een goede kwaliteit van wetgeving paren aan een effectieve uitvoering. Zulks geldt in elk geval voor het opheffen van het persoonsgebonden karakter van de vergunningverlening. Kunnen overigens in de overgangssituatie daarbij nog problemen ontstaan of is een soepele overgang op de nieuwe systematiek van artikel 8.20 op voorhand gewaarborgd?
Het nieuwe wetsvoorstel opent de mogelijkheid via de wijziging van artikel 8.25 de mogelijkheid een vergunning voor de verwijdering van chemische afvalstoffen in te trekken, wanneer dat in het belang van een doelmatige verwijdering noodzakelijk is. Biedt het criterium voor de doelmatige verwijdering voldoende houvast, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Welke afwegingen zijn daarbij in het geding? Geldt het criterium of de criteria voor alle chemische afvalstoffen in dezelfde mate op dezelfde wijze?
De leden van de CDA-fractie uiten hun waardering voor de nadere voorstellen met betrekking tot de bevordering van het hergebruik, zoals vastgelegd in de artikelen 10.8 en 10.9 van de Wet milieubeheer. Terug- of innameverplichtingen behoeven inderdaad niet in te houden dat de betrokkenen zelf terug- of inneemt. De verruiming om te kunnen kiezen voor een andere constructie verdient op zich waardering. Echter, die verruiming kan ook tot een afschuifproces leiden, en tot een vervagen van de algemene zorgplicht. Op welke wijze kan dat voorkomen worden, zo vragen deze leden? Anders gezegd: biedt de term «zorg dragen voor» voldoende zekerheid, dat de terugnameplicht werkelijk invulling krijgt?
Artikel 1: Onderdelen J, onder 1, en K
De uitvoerige toelichting om het in letters kleinste wijzigingsvoorstel – de vervanging van het woord «bij» in artikel 10.11 door het woord «nabij» – duidt aan, dat het betreffende wijzigingsvoorstel meer voeten in de aarde of beter gezegd: buiten de deur heeft dan op het eerste gezicht lijkt. De leden van de CDA-fractie zijn niet op voorhand overtuigd van de noodzaak om op deze wijze het praktische vraagstuk van andersoortige inzamelsystemen op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden op te lossen. Deze leden erkennen de noodzaak van een flexibele benadering, wanneer de omstandigheden daartoe nopen. Echter, het bezwaar kan ontstaan dat een zodanig excessieve interpretatie van het woord «nabij» gaat ontstaan, dat de gemeentelijke afhaalplicht tot een burgerlijke brengplicht wordt. Van de burgers mag inderdaad medewerking worden gevraagd. Maar niet alle burgers zijn in staat om de normafstand van 75 meter te overbruggen. De 24-urige beschikbaarheid van de inzamelpunten doet daar niets aan af. Deze leden zijn vooralsnog van mening, dat de via het wetsvoorstel te bereiken situatie wel erg rooskleurig wordt voorgesteld, zeker voor oudere mensen en gehandicapten, die door de nieuwe regelgeving op buren aangewezen zullen zijn. De leden van de CDA-fractie wijzen voorts op rechtsongelijkheid, wanneer de gemeentebesturen, die de plaatselijke omstandigheden moeten wegen, tot een verschillende benadering komen. Wat is trouwens de status van de leidraad, waarin de (maximale?) afstand van 75 meter tot het perceel wordt vastgelegd?
De leden van de GPV-fractie constateren dat met de gewijzigde wetstekst van dit artikel meer ruimte wordt gegeven aan collectieve systemen van afvalinzameling. Zij onderkennen de voordelen van dergelijke systemen, voor degenen die het huisvuil aanbieden en vooral voor degenen die de vuilnis verwijderen. Zij zijn echter zeer kritisch over de stelling dat niet in algemene zin een afstand kan worden bepaald, waarvoor geldt dat er sprake is van een voldoende laagdrempelig afvalsysteem. Vanzelfsprekend moet per situatie bekeken worden welk systeem van afvalinzameling de voorkeur verdient. Maar om de burger niet onnodig te belasten en om te voorkomen dat mensen het huisvuil illegaal dichter bij huis dumpen, verdient het wel degelijk de voorkeur om een maximum-afstand te bepalen. Zijn er overwegende bezwaren tegen een dergelijke bepaling?
Artikel 1: Onderdeel J, onder 3
De leden van de CDA-fractie vragen, op welke wijze wordt gewaarborgd dat de zogenaamde brengvoorziening voor groot huishoudelijk afval de vorm krijgt, zoals voorzien in de memorie van toelichting: een milieupark of -straat met ruime openingstijden, personeel alsmede mogelijkheden voor scheiding vooraf.
De leden van de CDA-fractie nemen met enige verwondering kennis van het voornemen om artikel 10.26, dat de provincies opdraagt nadere regels te stellen ten aanzien van de verwijdering van afvalstoffen, te voorzien van een kan-bepaling. Het argument, dat de beleidsdoelstelling van de doelmatige verwijdering van afvalstoffen ook op andere wijze kan worden gerealiseerd, is niet overtuigend. Immers, die andere wijzen – het zorgdragen voor voorzieningen, het realiseren van producentenverantwoordelijkheid (kan dat trouwens wel per provincie?), het oprichten van sturingsorganisaties – doen niets af aan de principiële zorgplicht, die in de niet facultatieve formulering van artikel 10.26 is vastgelegd. Het gaat hier om een en-en, niet om een of-of-benadering. De leden van de CDA-fractie vragen voorts, of deze wijziging opportuun is in het licht van de advisering door de Commissie Epema-Brugman.
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Verbugt (VVD), Aiking-van Wageningen (groep Nijpels), Poppe (SP), Gabor (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Th. A. M. Meijer (CDA).
Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Bukman (CDA), Oudkerk (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hendriks (HDRK), vacature (CD), Leers (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA) en Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24875-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.