nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
30 augustus 1996
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de herziening
van het adviesstelsel wenselijk is dat de Raad voor cultuur zijn beleidsadviestaak
behoudt waartoe in verband met artikel 79 van de Grondwet de Wet op het specifiek
cultuurbeleid moet worden aangepast, dat die wet wordt aangepast aan de Kaderwet
adviescolleges, dat in verband met de Kaderwet adviescolleges een voorziening
wordt getroffen voor de Tijdelijke commissie informatiebeleid en dat het voorts
wenselijk is enige redactionele verbeteringen aan te brengen in de Wet tot
behoud van cultuurbezit;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2a komt te luiden:
Artikel 2a
1. Er is een Raad voor cultuur.
2. De Raad voor cultuur heeft tot taak de regering en de beide kamers
der Staten-Generaal te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of
te voeren beleid van het Rijk op het terrein van de cultuur.
B
Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de woorden «De Raad heeft een voorzitter
en» een zinsnede ingevoegd, luidende: in afwijking van artikel 10, eerste
volzin, van de Kaderwet adviescolleges
2. Het tweede lid vervalt.
3. In het derde lid dat wordt vernummerd tot het tweede lid, wordt «2k»
gewijzigd in: 2d
4. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen.
C
Artikel 2c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Ter voorbereiding van andere adviezen kan de Raad overeenkomstig artikel
16 van de Kaderwet adviescolleges tijdelijke commissies instellen.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot het derde lid en komt te luiden:
3. Indien voor de voorbereiding van een advies een specifieke deskundigheid
is vereist die niet reeds in voldoende mate in de Raad aanwezig is, kunnen
in afwijking van artikel 16 van de Kaderwet adviescolleges in de commissies,
bedoeld in het eerste en het tweede lid, ten hoogste vijf andere personen
dan leden van de Raad worden benoemd.
4. Het vijfde en het zesde lid komen te vervallen.
5. Een nieuw vierde lid wordt toegevoegd, luidende:
4. Op de in het derde lid bedoelde commissieleden zijn de artikelen 11
tot en met 14 van de Kaderwet adviescolleges van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat deze leden door Onze Minister worden benoemd, geschorst
en ontslagen.
D
De artikelen 2d tot en met 2j vervallen.
E
Onder verlettering van artikel 2k tot artikel 2d wordt dat artikel als
volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de woorden «huishoudelijk reglement»
vervangen door: reglement van orde.
2. Het derde en het vierde lid vervallen.
F
Artikel 2l vervalt.
ARTIKEL II
De Wet tot behoud van cultuurbezit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a worden de woorden «beschermd cultureel voorwerp»
vervangen door: beschermd cultureel erfgoed
2. Onderdeel e wordt vervangen door een nieuw onderdeel e, luidende:
e. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
B
In artikel 10, eerste lid, onder b, wordt «door» vervangen
door: aan
ARTIKEL III
De Tijdelijke commissie informatiebeleid, bedoeld in artikel 2 van het
Besluit Tijdelijke commissie informatiebeleid, wordt in afwijking van artikel
34, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges met ingang van 1 januari 1997
aangemerkt als een college als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997. Indien het Staatsblad
waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1996, treedt
zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad
waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 1997.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,