24 834
Wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering inzake het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen en arresten met het oog op het instellen van een rechtmiddel en van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende het kennisgeven en het ingaan van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 augustus 1996 en het nader rapport d.d. 21 augustus 1996, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 23 april 1996, no. 96.002277, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering betreffende het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen en arresten met het oog op het instellen van een rechtsmiddel en de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende het kennisgeven en het ingaan van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling (oproepingsprocedure in misdrijfzaken).

Blijkens mededeling van de Directeur van uw Kabinet van 23 april 1996, no. 96.002277, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende het bovenvermelde wetsvoorstel met toelichting, rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Het advies van de Raad van State, gedateerd 5 augustus 1996, no. W03.96.0190, doe ik U hierbij toekomen.

1. In de toelichting (paragraaf 4, onderdelen A, B, D, E en F, laatste alinea) wordt gesteld dat het niet noodzakelijk lijkt te verlangen dat aan de verdachte die ter terechtzitting aanwezig is geweest de mededeling eveneens in persoon betekend dient te worden; «Het vierde lid van artikel 366 is in deze zin aangepast.». De Raad van State merkt op dat noch het huidige artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) noch het voorgestelde artikel 366 WvSv een vierde lid kent.

De toelichting dient te worden aangepast.

1. De Raad wijst erop dat de verwijzing in de toelichting (paragraaf 4, onderdelen A, B, D, E en F) naar een aanpassing van artikel 366, vierde lid, onjuist is. In de tekst een verwijzing naar de juiste artikelen opgenomen.

2. Het College van Procureurs-Generaal (hierna: het College) geeft de minister in zijn advies van 16 januari 1996 in overweging het voorgestelde artikel 366a WvSv betreffende de kennisgeving van een voorwaardelijke veroordeling ook te laten gelden voor kennisgeving van onbetaalde arbeid ten algemene nutte als bedoeld in de artikelen 22b en volgende WvS (dienstverlening) (paragraaf 4 van het advies, drienalaatste alinea). Voorgesteld wordt deze regeling op te nemen in het wetsvoorstel of in ieder geval in de memorie van toelichting aan te geven dat de regeling ook voor onbetaalde arbeid ten algemenen nutte kan worden aangewend. Hieraan is geen gevolg gegeven. Gelet op het feit dat bij een veroordeling tot dienstverlening eveneens voorwaarden worden gesteld acht de Raad het advies van het College zinvol. De Raad beveelt aan het advies van het College op dit punt op te volgen door het wetsvoorstel aan te vullen en in ieder geval in de toelichting aan deze kwestie aandacht te besteden.

2. De Raad vraagt aandacht voor het namens het openbaar ministerie geuite verlangen de gewijzigde bepalingen voor de kennisgeving van veroordelingen ook te laten gelden voor de kennisgeving van onbetaalde arbeid ten algemene nutte, bedoeld in artikel 22e e.v. van het Wetboek van Strafrecht. Met de Raad ben ik van oordeel dat het hier in beginsel een redelijk verlangen betreft dat zou kunnen worden gehonoreerd. lk ben evenwel voornemens op korte termijn een herziening van de wettelijke regeling van de onbetaalde arbeid ten algemene nutte te bevorderen. Ik meen dat het beter is dat een dergelijke wijziging wordt betrokken bij de herziening van de regeling in haar geheel. Op deze wijze kan beter worden beoordeeld welke specifieke belangen een rol spelen bij het doen van de mededeling dat een taakstraf is opgelegd, mede gelet op het grote belang dat ik hecht aan de uitbreiding van mogelijke taakstraffen in het kader van mijn justitieel en penitentiair beleid.

3. Voor een aantal redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 5 augustus 1996, no. W03.96.0190, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

– Het wetsvoorstel voorzien van een opschrift (aanwijzing 105 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– De aan het slot van de considerans tussen haakjes opgenomen aanduiding van het onderwerp van het wetsvoorstel laten vervallen aangezien deze niet de inhoud van het wetsvoorstel dekt. Bovendien zou een dergelijke aanduiding aan het slot van het opschrift dienen te worden opgenomen (aanwijzing 108 Ar met toelichting).

– In artikel 366a, tweede lid, «gedaan, doch indien» wijzigen in: gedaan en indien.

– In artikel 367, tweede lid, (artikel I, onderdeel C) «Titels IIIb, V en VI van Boek II» vervangen door: titels V en VI van Boek II en titel IIIb van boek IV.

– In artikel 368 (artikel I, onderdeel C) «het bewijs, de toepassing van de wet» vervangen door: het bewijs en de toepassing van de wet.

– In artikel 371, onder a, (artikel I, onderdeel C) overeenkomstig aanwijzing 82 Ar een komma plaatsen achter «de terechtzitting» en het woord «als» vervangen door: in.

– In artikel 375, derde lid, (artikel I, onderdeel C) «het in artikel 261, eerste lid, bepaalde» vervangen door: artikel 261, eerste lid (aanwijzing 52 Ar).

– In artikel 375, derde lid, (artikel I, onderdeel C) «een korte aanduiding van het feit» vervangen door: een korte aanduiding van het telastegelegde feit.

– Het wetsvoorstel uitbreiden met een aanpassing van artikel 378a, derde lid, van het huidige Wetboek van Strafvordering (WvSv) aan het gewijzigde artikel 374 WvSv.

– In de toelichting in de opschriften de aanduiding van artikelonderdelen vooraf laten gaan door de vermelding van artikel I.

– In de toelichting op artikel I, onderdelen A, B, D, E en F, begin van de tweede alinea, «Hoofdregel is nu» vervangen door: Hoofdregel wordt nu.

– In de toelichting op artikel I, onderdeel B, en artikel II, halverwege de eerste alinea, «artikel 14b, derde lid onder b, Sr» vervangen door: artikel 14b, derde lid, onder a, Sr; aan het einde van de eerste alinea «artikel 14b, derde lid onder a, Sr» vervangen door: artikel 14b, derde lid, onder b, Sr.

Naar boven