24 834
Wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering inzake het rechtsgeding voor de politierechter en de mededeling van vonnissen en arresten met het oog op het instellen van een rechtsmiddel en van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende het kennisgeven en het ingaan van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 januari 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift wordt «inzake» vervangen door: onder andere inzake.

B

In de considerans wordt na «rechtsmiddel» ingevoegd: , enige andere bepalingen van dit wetboek.

C

Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 366, eerste lid, komt te luiden:

1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.

D

Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 370a, derde lid, komt te luiden:

3. De verkorte dagvaarding wordt voor de terechtzitting aangevuld met een telastlegging die voldoet aan de eisen van 261, eerste lid; deze aanvulling wordt ten minste drie dagen voor de terechtzitting aan de verdachte betekend.

2. Artikel 374, tweede lid, komt te luiden:

2. De politierechter die tegen de niet verschenen verdachte verstek heeft verleend, kan afzien van het afzonderlijk melding maken van de in het eerste lid bedoelde stukken, dan wel afzien van het geven van de in het eerste lid bedoelde last.

3. In artikel 375, eerste lid, wordt na «aangehouden» ingevoegd: en aan de officier van justitie is voorgeleid.

E

Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 399, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

Tegen een in eerste aanleg als einduitspraak bij verstek gewezen vonnis kan degene die daarbij niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, binnen veertien dagen na de uitspraak verzet doen:.

F

Artikel I, onderdeel G, wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 432, eerste lid, onder a, wordt «terechtzittmg» vervangen door: terechtzitting.

G

Aan artikel I worden na onderdeel G twee nieuwe onderdelen toegevoegd, die luiden:

H

In artikel 572, eerste lid, wordt «door het openbaar ministerie» vervangen door: door of vanwege het openbaar ministerie.

I

Ingevoegd wordt een nieuw artikel 590, dat luidt:

Artikel 590

1. De rechter kan, indien de uitreiking niet heeft plaats gehad overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, eerste en derde lid, en 589, de betekening nietig verklaren.

2. Indien de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, doch ter terechtzitting blijkt dat hij feitelijk op een ander adres verblijft, kan de rechter de oproeping van de niet verschenen verdachte bevelen.

H

Onder vernummering van artikel III tot artikel VI wordt een nieuw artikel III ingevoegd, luidende:

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 april 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering betreffende het aanhangig maken van de zaak en de regeling van het onderzoek ter terechtzitting (herziening regeling onderzoek ter terechtzitting) (kamerstukken II 1995/96, 24 692) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden in deze wet de volgende wijzigingen aangebracht:

Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 374, eerste lid, wordt «artikel 297» vervangen door: artikel 301.

b. In artikel 375, eerste lid, wordt «Artikel 270» vervangen door: Artikel 279.

Toelichting:

Onderdelen A en B

Ten gevolge van de wijzigingen in onderdeel G van deze nota dienen het opschrift en de considerans te worden aangepast.

Onderdelen C t/m F

De wijzigingen vervat in de onderdelen C tot en met F vloeien voort uit de vragen en opmerkingen gemaakt in het Verslag en zijn in de Nota naar aanleiding van het verslag toegelicht.

Onderdeel G (nieuw onderdeel H)

In 1994 is het Centraal Justitieel Incassobureau opgericht dat tot taak heeft de Minister van Justitie en het openbaar ministerie te ondersteunen, in het bijzonder ook bij de tenuitvoerlegging van vonnissen of arresten met een veroordeling tot geldboete. Ik verwijs naar het Besluit van 7 juni 1994, houdende regels in verband met de instelling van het Centraal Justitieel Incassobureau, Stb. 408 en het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen (Stb. 1994, 412). De oprichting van het CJIB en de inwerkingstelling van het geautomatiseerde strafrechtelijke transactie en boete incasso systeem hadden tot doel te komen tot een centralisering van de inning van geldboeten onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Zoals in de Nota naar aanleiding van het verslag reeds is opgemerkt naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie zijn de werkzaamheden van het CJIB van groot belang bij de uitvoering van een verhoogde inspanning van het openbaar ministerie bij deze incasso. Het spreekt vanzelf dat deze activiteiten bijdragen aan de gewenste algemene bekorting van de doorlooptijden: de belangrijkste doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel. Mede tegen deze achtergrond stel ik voor een mogelijke oneffenheid met behulp van een technische wijziging weg te nemen.

In zijn beschikking van 16 september 1996 op het cassatieberoep tegen een beschikking van het kantongerecht te Haarlem op een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de Hoge Raad de aandacht gevestigd op het volgende. De Raad acht niet zonder meer aannemelijk dat de opdracht tot tenuitvoerlegging aan het openbaar ministerie dat de zaak aanhangig heeft gemaakt insluit dat het CJIB uitvoering kan geven aan een bevel dat is ondertekend door de officier van justitie Leeuwarden die is aangewezen als Landelijk executie-officier van justitie. Het is volgens de opvatting van de Hoge Raad onzeker of vaststaat dat de tenuitvoerlegging geschiedt door het openbaar ministerie dat de zaak aanhangig heeft gemaakt. Teneinde een einde te maken aan deze mogelijke onduidelijkheid stel ik onderhavige wijziging voor. Deze redactie laat zowel het streven naar centralisering van de incasso als de tenuitvoerlegging op lokaal niveau onverlet.

Onderdeel G (nieuw onderdeel I)

Het betreft hier een reparatie van de wet van 14 september 1995, Stb. 441 (in werking getreden op 2 november 1996, Stb. 522). Ingevolge die wet is het gehele artikel 590 Sv. vervallen. Twee leden van dat artikel dienen echter te worden gehandhaafd en worden hierbij opnieuw ingevoegd.

Onderdeel H

De wijzigingen in dit onderdeel zijn nodig om een aantal verwijzingen naar artikelen in het wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering van die artikelen ingevolge het wetsvoorstel tot herziening van de regeling van het onderzoek ter terechtzitting (kamerstukken II 1995/96, 24 692).

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven