24 827
Decoratiestelsel

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 4 juni 1999

1. Evaluatie van het herziene decoratiestelsel mede op basis van een rapportage van het Kapittel voor de Civiele Orden en de ervaringen van betrokkenen in de samenleving en het openbaar bestuur

Hierbij ontvangt u een evaluatie van het functioneren van het decoratiestelsel in de eerste vier jaren na de herziening. Het kabinet heeft daarbij gebruik gemaakt van de eerste (vierjaarlijkse) rapportage die het Kapittel heeft opgesteld overeenkomstig art. 9 van het Besluit Kapittel voor de Civiele Orden (Stb. 1994 831). Deze rapportage is op 27 oktober 1998 aan mij aangeboden en met een begeleidende brief van 12 januari jl. reeds aan u toegezonden. Het kabinet heeft naar aanleiding van deze rapportage in brede maatschappelijke kring gevraagd naar ervaringen met het herziene stelsel.

Een dergelijk verzoek om reactie is toegestuurd aan de burgemeesters en de commissarissen van de Koningin die direct betrokkenen zijn in het proces van decoratieverlening, en verder aan VNO/NCW, FNV, CNV, Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk, Samenwerkende Vrouwenorganisaties PSC, Samenwerkingsverbanden voor minderheden, VNG, IPO en Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. De binnengekomen reacties zijn opgenomen in een bijlage. Het Kapittel heeft nog een kort commentaar gegeven op de binnengekomen reacties. Ook deze vindt u bijgaand. Met de betrokken medewerkers op de verschillende departementen is overleg gevoerd.

Dit kabinetsstandpunt is derhalve gebaseerd op al deze ervaringen en commentaren. Het algemene beeld is dat na de nodige aanloopproblemen het herziene stelsel meer draagvlak heeft gekregen in de samenleving en ook dat de doelstellingen die de wetgever had, worden gerealiseerd. In verschillende reacties wordt waardering uitgesproken voor het rapport van het Kapittel. Het blijkt bij te dragen aan de transparantie van het functioneren van het stelsel. Op onderdelen worden kritische opmerkingen gemaakt en (soms uiteenlopende) suggesties voor verandering gedaan.

Het Kapittel is in de rapportage niet specifiek ingegaan op het functioneren van het herziene stelsel op de Nederlandse Antillen en Aruba. De conclusies en aanbevelingen betreffen de ontwikkelingen in alle delen van het Koninkrijk. Wat betreft aantallen decoraties maakt de toepassing van het herziene stelsel op de Nederlandse Antillen en Aruba maar een beperkt deel uit van het geheel van ontwikkelingen in de afgelopen vier jaren. Toch hecht het kabinet eraan dat de situatie in deze beide delen van het Koninkrijk nog eens specifiek in beeld wordt gebracht. Daarom zal ik het Kapittel vragen in overleg met de gouverneurs, die een belangrijke rol spelen in het verlenen van decoraties, een nadere rapportage uit te brengen en daarbij ervaringen van groepen uit de samenleving op de Nederlandse Antillen en Aruba te betrekken.

2. Het herziene stelsel heeft zich gezet; er is geen aanleiding voor een nieuwe herziening van het stelsel

Het decoratiestelsel is een instrument om blijk te geven van waardering voor bijzondere maatschappelijke verdiensten. Het moet met grote zorg worden toegepast en onderhouden. Daarbij past periodieke evaluatie van de toepassing en bereidheid bij te sturen waar dat nodig blijkt. Zo kan het stelsel, binnen de wettelijke kaders, bij de tijd gehouden worden.

Met instemming stelt het kabinet vast dat uit de rapportage en de reacties daarop blijkt dat er geen behoefte bestaat aan een nieuwe herziening van het stelsel. Het stelsel biedt in essentie voldoende ruimte voor toepassing op een wijze die past in onze maatschappelijke verhoudingen. Dat zich aanloopproblemen voordeden in de beginperiode is begrijpelijk. Betrokkenen moesten ingespeeld raken op de nieuwe situatie. De ontwikkelingen hebben zich sindsdien in gunstige zin ontwikkeld. Het aantal voorstellen en decoraties is toegenomen en steeds vaker beoordelen de diverse betrokkenen in het proces de voorstellen op overeenkomstige wijze. Daarvoor was intensieve voorlichting nodig. De burgemeesters, de commissarissen van de Koningin, het Kapittel de ministeries en de betreffende medewerkers verdienen daarvoor waardering.

Het kabinet stemt derhalve in met aanbeveling II dat de criteria van het herziene stelsel toereikend en voldoende werkbaar zijn.

Hierna gaat het kabinet in op de belangrijkste aspecten van het stelsel zoals het zich in deze jaren heeft ontwikkeld. Indien daarbij tevens een reactie wordt gegeven op de aanbevelingen van het Kapittel, wordt dat expliciet vermeld.

In bijlage 1 zijn de aanbevelingen in een overzicht opgenomen.

3. De essentiële elementen van het herziene decoratiestelsel

Tijdens de behandeling van de herziening van het stelsel in de Tweede Kamer zijn de doelstellingen aan de orde gekomen. Ze zijn later verwoord in de eerste rapportage over het herziene stelsel van 22 augustus 1996:

– democratisering: een evenwichtige spreiding van decoraties over alle lagen van de bevolking waarbij de toegekende graad niet afhankelijk is van de maatschappelijke positie van de decorandus, maar van de mate van verdienstelijkheid;

– doorbreken van automatismen in de decoratieverlening en de bijzonderheid van de verdiensten voor de samenleving centraal stellen:

– meer aandacht voor «vergeten» groepen, zoals vrijwilligers, vrouwen, ondernemers, minderheden;

– ontvlechting van de Orden van de Nederlandse Leeuw en Oranje-Nassau: ieder orde heeft zijn eigen criteria.

De belangrijkste verandering is de keuze om automatismen terug te dringen en te koersen op maatwerk in de waardering van geëxpliciteerde verdiensten jegens de samenleving. Tevens is sprake van een andere aanpak van het proces dat leidt tot het toekennen van een onderscheiding. Het terugdringen van automatismen legt een zwaarder accent op de bijdragen van degenen die verantwoordelijkheid dragen in dit proces. Alle bijdragen zijn van belang. Bovendien is goede communicatie vereist.

Initiatiefnemers in de samenleving moeten de aandacht vestigen op personen met relevante maatschappelijke verdiensten. Het aantal voorstellen uit de samenleving is een belangrijke graadmeter voor het draagvlak van het stelsel.

De burgemeesters vervullen in het gehele proces een functie als intermediair in de relatie met de samenleving. Zij zijn primair verantwoordelijk om het indienen van voorstellen te stimuleren, bij te dragen aan de zorgvuldige voorbereiding van voorstellen en een eerste oordeel te vellen over de haalbaarheid. Steeds weer blijkt dat deze eerste fase van groot belang is voor het verdere verloop van het proces. Het advies waarmee de burgemeesters voorstellen doorgeleiden naar de commissaris van de Koningin (en vervolgens het Kapittel) zal naar het oordeel van het kabinet, steeds van groot belang zijn.

Van de burgemeesters wordt verwacht dat zij met zorg de relevante informatie verzamelen en verifiëren. In diverse reacties wijzen burgemeesters erop dat er soms grenzen zijn aan hun mogelijkheden om informatie te vergaren. In die gevallen is het van belang dat zij met zorg beargumenteren waarom ze voor het voorstel voldoende grond aanwezig achten.

Met het Kapittel zal worden bezien of via voorlichting nog meer systematiek kan worden gebracht in de opzet van voorstellen. Dat maakt het voor betrokkenen duidelijker welke elementen in een voorstel en in de adviezen aan bod moeten komen. Het bevordert tevens de communicatie tussen alle betrokkenen. Burgemeesters zijn bij uitstek in de positie om een inkleuring te geven van de context waarin de bijzondere maatschappelijke verdiensten moeten worden geplaatst.

Indien de commissaris van de Koningin of het Kapittel vervolgens tot een ander advies komen, wordt daarover contact opgenomen met de burgemeester resp. de commissaris van de Koningin.

De commissarissen van de Koningin zijn een belangrijke schakel omdat zij overzicht hebben over het totaal van de voorstellen in hun provincie. Daardoor kunnen zij waken tegen het ontstaan van ongerechtvaardigde verschillen in voorstellen en adviezen van de verschillende burgemeesters.

Naarmate het voortraject zorgvuldiger is verlopen, kan vervolgens het Kapittel zich meer richten op zijn kerntaak: toetsen of in het licht van de criteria uit het Ordereglement sprake is van bijzondere maatschappelijke verdiensten die aanleiding geven tot een bepaalde onderscheiding. Het Kapittel draagt zo zorg voor de eenheid in de toepassing van het stelsel.

Het Kapittel is daarmee in de positie om, zoveel als mogelijk is binnen de kaders, helderheid te scheppen over de betekenis van de criteria. In de rapportage is dit ook zichtbaar.

Het Kapittel richt zijn adviezen aan de minister op wiens terrein het zwaartepunt van de maatschappelijke verdiensten liggen. Op de betreffende departementen vindt de afhandeling van het voorstel plaats. De politieke verantwoordelijkheid voor het toekennen van een onderscheiding berust immers bij die minister.

De minister volgt in beginsel het advies van het Kapittel en heeft de mogelijkheid een heroverweging door het Kapittel te vragen. In geval de minister gronden aanwezig acht om af te wijken van het uiteindelijke advies moet zij of hij daarvoor de instemming van de ministerraad vragen. Op deze wijze wordt ook in laatste instantie de eenheid in de toepassing van het stelsel gewaarborgd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en toepassing van het stelsel als geheel.

4. Goede voorlichting en goede communicatie tussen betrokkenen is essentieel voor het goed functioneren van het stelsel

De spanning in het herziene stelsel is die tussen het afschaffen van automatismen en de behoefte aan een zekere voorspelbaarheid of voorstellen het zullen halen. Criteria mogen niet zo specifiek zijn dat weer nieuwe automatismen gaan ontstaan. Een onderscheiding is geen recht waarop iemand aanspraak kan maken. Het is een gunstbetoon, uiteraard na een zorgvuldige afweging. Het is essentieel dat betrokkenen in het proces optimaal zijn geïnformeerd over de kaders waarbinnen de uiteindelijke beoordeling plaatsvindt. Uit de praktijk blijkt dat in dit opzicht in afgelopen jaren vooruitgang is geboekt. In steeds meer gevallen komen burgemeester, commissaris van de Koningin en Kapittel tot hetzelfde advies (volgens laatste gegevens reeds 85%; tussen commissaris en Kapittel is zelfs sprake van 90% overeenstemming).

Het kabinet vindt voorlichting ook in de komende jaren van belang en stemt in met de betreffende aanbevelingen I en III van het Kapittel. Met het Kapittel zal worden overlegd over het conform aanbeveling I uitbrengen van een nieuwe brochure en mogelijk andere middelen waarmee ook initiatiefnemers in de samenleving kunnen worden bereikt. Een voorbeeld van dergelijke andere middelen zijn de bezoeken die het Kapittel aan gemeenten met meer dan 100 000 inwoners heeft gebracht c.q. zal brengen. Het feit dat het Kapittel zelf reeds handreikingen in voorbereiding heeft voor een aantal maatschappelijke terreinen, sluit hierbij goed aan. (paragraaf 4.2 F van de rapportage). Uit de ontvangen reacties blijkt dat er ook behoefte is aan meer voorlichting over het onderscheid in de criteria voor de beide orden (Oranje-Nassau resp. Nederlandse Leeuw) en de hoogte van de graden binnen die orden. In de rapportage besteedt het Kapittel daar reeds aandacht aan. In de brochure zal deze informatie een plaats kunnen krijgen.

De aanbeveling III om bij uitreiking aan de hand van het advies van het Kapittel een toelichting te geven op de gronden van toekenning van een decoratie past bij de beoogde grotere openheid. Ik zal met het Kapittel, de commissarissen van de Koningin en via hen de burgemeesters, overleg plegen over de vorm waarin dit het beste kan gebeuren.

Voorlichting vindt zijn complement in goede onderlinge communicatie tijdens het proces, met behoud van ieders verantwoordelijkheid. Dit is steeds tweerichtingsverkeer.

Zoals hierboven reeds is aangegeven, stemt het kabinet dan ook in met aanbeveling VII over de wenselijkheid van consequente terugkoppeling ingeval de commissaris van de Koningin tot een ander oordeel komt dan de burgemeester. Het Kapittel volgt deze lijn al systematisch in de relatie met de commissarissen. Ook de commissarissen van de Koningin kunnen zich in deze aanbeveling vinden.

5. Effecten van de herziening van het stelsel

Er is reden om voorzichtig te zijn met het vergelijken van het oude en het nieuwe stelsel. Doelstellingen en criteria zijn immers aangepast en betrokkenen moesten ingespeeld raken op de nieuwe situatie. Het kabinet deelt de conclusie van het Kapittel dat steeds beter wordt voldaan aan de doelstellingen. Er is voorts een voorzichtige tendens naar meer voorstellen, meer positieve adviezen, meer overeenstemming in de adviezen van burgemeester, commissaris van de Koningin en Kapittel, meer decoraties en meer spreiding in de graden van decoratie. Het kabinet juicht dit toe.

Om dit inzichtelijk te maken is in de bijlage een statistisch overzicht opgenomen van een aantal kengetallen die in één oogopslag inzicht geven in de ontwikkeling van het aantal voorstellen en de graad van onderscheiding.

De voorzichtigheid in de eerste periode hoeft niet te verbazen gezien de onbekendheid met het herziene stelsel en de doelstellingen in het algemeen en in het bijzonder het uitgangspunt om automatismen te doorbreken. Daardoor is er ook naar het oordeel van het Kapittel nu ruimte voor een iets ruimhartiger benadering waarbij de mogelijkheden van het stelsel in de volle breedte worden benut. Die behoefte proeft het kabinet ook in de ontvangen reacties. De ruimte kan overigens alleen worden benut als er sprake is van adequate voorstellen voor onderscheiding van verdienstelijke personen, al dan niet geïnitieerd door burgemeesters.

In dit kader past ook de overweging om het Kapittel uit te breiden. Dit schept de ruimte om waar nodig nog meer spreiding in maatschappelijke achtergrond van leden te bereiken en zo het draagvlak voor het functioneren van het stelsel te verbreden.

In de reacties op de rapportage van het Kapittel wordt niet ingegaan op (een mogelijke verandering in) de omvang c.q. samenstelling van het Kapittel. Als gezegd, getuigt de toon van de reacties van voldoende draagvlak voor de huidige situatie. Dit duidt erop dat er thans geen dringende noodzaak is om tot uitbreiding te komen. Omdat de wet nu uitbreiding tot meer dan 5 leden in de weg staat, wil het kabinet een wetswijziging bevorderen die het mogelijk maakt om een groter aantal leden in het Kapittel te benoemen indien daaraan in de toekomst behoefte blijkt te bestaan.

De Algemene Gelegenheid, de zogenaamde Lintjesregen, is bij uitstek een gelegenheid voor het toekennen van koninklijke onderscheidingen. Die traditie wil het kabinet ruimschoots in ere houden. Er kunnen echter goede argumenten zijn om een onderscheiding uit te reiken bij een bijzondere gelegenheid. Het kabinet meent dat dergelijke voorkeuren steeds serieus gewogen moeten worden. Daartoe moeten voorstellen goed beargumenteerd zijn; het zwaartepunt van de bijzondere verdiensten zal goed moeten aansluiten bij de voorgestelde gelegenheid.

6. Decoreren wegens verdiensten in de hoofdfunctie is mogelijk

Er zijn aanvankelijk veel misverstanden ontstaan over de mogelijkheden om iemand te decoreren wegens verdiensten in de hoofdfunctie. Dit is niet onbegrijpelijk gezien de doelstelling om automatismen tegen te gaan. Er mag echter geen twijfel over bestaan dat er nooit een intentie is geweest om «werkend Nederland» buiten haken te plaatsen. Ondernemers, militairen of anderen die werkzaam zijn in de private of publieke sector staan in het herziene stelsel niet op achterstand. De rapportage maakt duidelijk dat daarover bij het Kapittel geen enkel misverstand bestaat.

Het is verheugend dat dit wordt gesignaleerd in de reactie van o.a. het VNO/NCW. Bijzondere verdiensten in de hoofdfunctie worden aan dezelfde criteria getoetst als andere soorten activiteiten, zoals activiteiten in de branche en vrijwilligerswerk.

Het is noodzakelijk dat een voorstel duidelijk maakt waarom de vervulling van de hoofdfunctie een betekenis heeft die uitgaat boven karaktervolle en voorbeeldige plichtsvervulling. Bijzondere verdiensten in de hoofdfunctie moeten niet alleen van belang zijn voor de betreffende organisatie maar ook betekenis hebben voor de samenleving. Het aantal voorstellen is toegenomen. Er is alle reden om potentiële initiatiefnemers op te roepen om ook in de toekomst voorstellen in te dienen. De graad van onderscheiding wordt mede bepaald door de aard van de maatschappelijke verdiensten en niet door de sociale positie van de decorandus of diens functie.

Dat aan de andere kant activiteiten buiten de directe werkkring en i.h.b. vrijwilligerswerk meer in beeld zijn gekomen bij het toekennen van een decoratie, spoort geheel met de doelstellingen van het herziene stelsel.

7. Aandacht voor een aantal groepen blijft gewenst

Het Kapittel signaleert een opgaande lijn in het percentage vrouwen dat een onderscheiding ontvangt. Er is sprake van een verdubbeling in afgelopen jaren. Een verdere groei zou het kabinet toejuichen.

Een punt van aandacht is het achterblijven van decoraties voor mensen afkomstig uit minderheidsgroepen, ook al is hier sprake van een lichte groei. Het eerste probleem dat daarbij aandacht vraagt, is het ontbreken van voldoende voorstellen. Het Kapittel maakt al melding van een gerichte actie om te stimuleren dat verdienstelijke personen uit minderheidsgroepen worden voorgedragen. Daarnaast zal ik de burgemeesters, i.h.b. die van de grote steden vragen een extra inspanning te leveren om verdienstelijke personen op het spoor te komen.

In de nieuwe voorlichtingsactiviteiten zullen de genoemde aandachtsgroepen nadrukkelijk in beeld komen.

8. Het decoreren van buitenlanders met verdiensten voor de samenleving en onderscheidingen in het diplomatieke verkeer

Het decoreren van buitenlanders is niet apart geregeld in de regelgeving voor het herziene decoratiestelsel. Er hoeft echter geen twijfel over te bestaan dat ook buitenlanders in aanmerking komen voor een onderscheiding indien er sprake is van bijzondere verdiensten voor de samenleving. Hiervoor gelden dezelfde criteria als voor Nederlanders.

De herziening van het decoratiestelsel en i.h.b. het doorbreken van automatismen zijn wel aanleiding geweest om te bezien wat de gevolgen zijn voor een bijzondere categorie: de onderscheidingen in het diplomatieke verkeer. Na zorgvuldig overleg (al gestart onder het vorige kabinet) is daarover een beleidslijn vastgelegd in bijgaande notitie. Inmiddels is ook een brochure voorbereid om betrokkenen onder meer op Nederlandse ambassades en consulaten te informeren.

Met deze lijn wordt recht gedaan aan de behoefte om te kunnen decoreren rekening houdend met de internationale verhoudingen.

Voor staatsbezoeken en het onderscheiden van ambassadeurs bij hun afscheid is een vaste lijn bepaald waarbij reciprociteit een belangrijk element is. Daarnaast is er ruimte om vooraanstaande buitenlanders te decoreren om redenen van staatsbelang, d.w.z. in verband met het belang van hun positie of functie voor de goede betrekkingen tussen het betreffende land en Nederland. Het Kapittel toetst in voorkomende gevallen het voorstel aan de hand van bijgaande notitie.

Deze beleidslijn biedt voldoende ruimte om in het diplomatieke verkeer adequaat te kunnen handelen. Het kabinet zal het Kapittel vragen aan dit onderwerp in de volgende rapportage uitdrukkelijk aandacht te besteden.

9. Het onderscheiden van volksvertegenwoordigers

In het kader van de herziening van het stelsel heeft de Tweede Kamer een aantal malen overleg gevoerd met de (vorige) minister van Binnenlandse Zaken over het onderscheiden van volksvertegenwoordigers. Deze debatten hebben tot de conclusie geleid dat het te verkiezen is om voor defungerende volksvertegenwoordigers automatismen te hanteren bij het toekennen van onderscheidingen, indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden m.b.t. de zittingsduur. Daarmee wordt voorkomen dat het functioneren van leden van controlerende organen met een direct kiezersmandaat onderwerp wordt van beoordeling door gecontroleerde organen. De beoordeling van hun functioneren vindt immers plaats door middel van de verkiezingen voor de vertegenwoordigende organen.

Dit alles heeft zijn beslag gekregen in art. 14 van het Ordereglement, dat zich ook uitstrekt tot ministers en staatssecretarissen. Indien er sprake is van op elkaar volgende bestuurlijke functies ligt het voor de hand om de onderscheiding op grond van art. 14 toe te kennen bij het beëindigen van de laatste bestuurlijke functie. Dit is echter geen hard criterium, maar een bij voorkeur te volgen lijn, waarvan met reden kan worden afgeweken.

Het bestaan van een controlerelatie is dus een factor geweest bij de keuze voor dit artikel in het Ordereglement. Omdat het herziene stelsel zich in beginsel niet goed verdraagt met automatismen, dient de kring van automatisch te decoreren personen wel zo beperkt mogelijk te blijven. Daarom zal het kabinet geen gevolg geven aan aanbeveling V om art. 14 Ordereglement uit te breiden met andere gekozen functionarissen als waterschapsbestuurders en deelgemeenteraadsleden. Voor waterschappen en deelgemeenten geldt dat hun bestuurders geen rol spelen in het proces van decoratieverlening, zodat de bovengenoemde spanning zich hier ook niet voordoet. Wel kunnen waterschapsbestuurders en deelgemeenteraadsleden uiteraard op basis van hun totale maatschappelijke verdiensten los van art. 14 worden gedecoreerd.

Uit de reactie van de Vereniging voor de Rechtspraak blijkt dat binnen de rechterlijke macht een voorkeur bestaat voor het automatisch decoreren van defungerende rechters. Het argument is – kort gezegd – dat het niet aangaat dat organen van de uitvoerende macht een oordeel vellen over het functioneren van leden van de rechterlijke macht. Als aan deze wens tegemoet wordt gekomen zou dit leiden tot een aanzienlijke uitbreiding van het aantal automatische onderscheidingen, ook wanneer strikte eisen worden gesteld aan de vereiste zittingsduur vergelijkbaar met die voor volksvertegenwoordigers. Vóór de herziening was er ook geen sprake van een min of meer vanzelfsprekende onderscheiding voor defungerende rechters. Er zou dus een geheel nieuwe situatie ontstaan. Bovendien ligt het initiatief tot het voorstellen van een onderscheiding thans binnen de rechterlijke macht zelf, bij de betreffende presidenten. De bestuurlijke organen beoordelen vervolgens de validiteit van zo'n voorstel. Alles overwegende houdt het kabinet vast aan de huidige beperkte kring van art.14. Ordereglement.

De graad van onderscheiding bij deze automatismen is niet vastgelegd in het Ordereglement. In 1996 heeft het kabinet besloten dat enige differentiatie zou worden aangebracht in de hoogte van de onderscheidingen. Leden van de Staten-Generaal en van het Europese parlement worden in aanmerking gebracht voor Ridder in de Orde van Oranje-Nassau en Staten- en gemeenteraadsleden voor Lid in de Orde van Oranje-Nassau. Het automatisme houdt dus in dat het Kapittel geen enkele discretionaire ruimte heeft om te adviseren over het toekennen of de hoogte van een onderscheiding.

Het Kapittel geeft nu in overweging een nadere differentiatie aan te brengen tussen gedeputeerden en wethouders enerzijds en overige Staten- en raadsleden anderzijds, zoals verwoord in aanbeveling IV. Dit voorstel doet geen afbreuk aan het automatisme. Het betekent slechts dat het automatisme leidt tot de graad van Ridder in plaats van Lid in de Orde van Oranje-Nassau.

Het kabinet meent dat het systeem van automatismen voor volksvertegenwoordigers nog steeds te verkiezen is boven andere denkbare alternatieven zoals bijvoorbeeld het geheel achterwege laten van onderscheidingen in verband met het defungeren als volksvertegenwoordiger.

Daarmee sluit het kabinet niet de ogen voor signalen dat onderdelen van dit systeem als niet bevredigend worden ervaren. Dit blijkt gezien de reacties op de rapportage en signalen na de recente raads- en Statenverkiezingen (de eerste na herziening van het stelsel) het geval te zijn met betrekking tot de graad van onderscheiding van wethouders en gedeputeerden. Daarom wil het kabinet deze zeer partiële aanpassing aanbrengen in de toepassing van het automatisme conform de aanbeveling van het Kapittel.

In de praktijk blijkt onduidelijkheid te bestaan over de vraag of andere verdiensten dan de vervulling van de vertegenwoordigende functie mee kunnen wegen bij het bepalen van de graad van onderscheiding. Het kabinet is van mening dat het automatisme van art. 14 Ordereglement zo zuiver mogelijk moet worden toegepast. Er mag geen grijs gebied ontstaan. Dit betekent dat het defungeren slechts aanleiding kan geven tot de graad die in het kabinetsbesluit is vastgesteld.

Een andere situatie doet zich voor als er sprake is van maatschappelijke verdiensten die geheel los staan van de functie als volksvertegenwoordiger en op zichzelf voldoende argumenten opleveren voor een onderscheiding op een bepaald niveau. In dit geval is er geen sprake van een automatische onderscheiding in verband met het defungeren. Het beëindigen van de functie is dan ook niet perse het voor de hand liggende moment om tot decoratie over te gaan. Indien deze situatie zich voordoet, zal derhalve een keuze moeten worden gemaakt voor een onderscheiding op grond van art. 14 Ordereglement in verband met het defungeren of voor een onderscheiding op andere gronden die al dan niet bij gelegenheid van het afscheid wordt uitgereikt.

10. Overige aanbevelingen van het Kapittel

Het kabinet is geen voorstander van aanbeveling VIII om alle decoratievoorstellen onder één ministerie te brengen. Om het draagvlak voor het stelsel breed te houden, is het zeer gewenst dat iedere minister verantwoordelijk blijft voor de uiteindelijke voordracht tot decoratie op haar of zijn aandachtsvelden. Dit kan er bovendien toe bijdragen dat alle relevante maatschappelijke netwerken waaruit decoratievoorstellen kunnen komen, voortdurend in beeld blijven.

Ook aanbeveling IX m.b.t. de aanpassing van de benaming Lid in de Orde van Oranje-Nassau neemt het kabinet niet over. Uit de reacties op de rapportage blijkt dat hierover zeer verschillend wordt gedacht. Bij de herziening van het stelsel is er ruim aandacht besteed aan het niet meer toekennen van de eremedailles en het creëren van een meer als volwaardig herkende ridderlijke graad van Lid in de Orde van Oranje-Nassau. Daarbij is gezocht naar een juiste benaming en is een vergelijking getrokken met de Engelse benaming van «member of ... ». In feite dienen zich geen nieuwe inzichten aan die nopen tot een nieuwe aanpassing, die op zijn beurt weer een nieuwe overgangsproblematiek met zich brengt en mogelijk druk genereert om eerder benoemde leden alle als Ridder te decoreren.

De aanbeveling VI m.b.t de relevantie van justitiële gegevens zal in overleg met de commissarissen van de Koningin onder de aandacht van de burgemeesters worden gebracht. Uit de reacties blijkt dat over de relevantie van dit punt geen verschil van inzicht bestaat.

11. Samenvatting reacties op de aanbevelingen

Het kabinet kan zich mede gelet op de ontvangen commentaren uit de samenleving en het openbaar bestuur in grote lijnen vinden in de rapportage van het Kapittel. De belangrijkste conclusie is dat het herziene stelsel zich na aanloopproblemen in de beginperiode ontwikkelt in de gewenste richting. Voorlichting en goede communicatie tussen betrokkenen (initiatiefnemers, burgemeesters, commissarissen van de Koningin, Kapittel en verantwoordelijke ministers) kunnen hieraan verder bijdragen. In de komende jaren zullen alle betrokkenen zich moeten inspannen om mensen uit minderheidsgroepen, vrouwen en decorandi wegens bijzondere verdiensten in de hoofdfunctie aan bod te laten komen. Naast deze maatschappelijke verbreding is er ook ruimte om in komende tijd te streven naar een breder gebruik van de decoratiegraden die het stelsel kent. Voor het specifieke vraagstuk van het decoreren van buitenlanders is een beleidslijn bepaald die recht doet aan de eisen van de internationale relaties.

De aanbevelingen V (uitbreiding van de automatismen m.b.t. volksvertegenwoordigers), VIII (alle onderscheidingen via één departement) en IX (vervallen van de benaming Lid in de Orde van Oranje-Nassau) die alle op onderdelen een aanpassing van het Ordereglement resp. de wet zouden vereisen, neemt het kabinet niet over.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

BIJLAGEN1:

1. Samenvatting van de aanbevelingen van het Kapittel

2. Statistisch overzicht van ontwikkeling koninklijke onderscheidingen

3. Notitie Decoraties in het diplomatieke verkeer

4. Reacties op rapportage


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven