24 821
Goedkeuring van de op 17 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 6 mei 1996 en het nader rapport d.d. 22 juli 1996, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 februari 1996, no. 96.001054, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende goedkeuring van de op 17 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (Trb.1996, 29).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 februari 1996, nr. 96.001054, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 mei 1996, nr. W02.96.0082, bied ik U hierbij aan.

1. In de memorie van toelichting, Algemene Inleiding, wordt gesteld dat de rechtsbasis van het verdrag wordt gevormd door artikel 235 van het EG-Verdrag en dat het ingevolge dat artikel ter raadpleging aan het Europees Parlement dient te worden voorgelegd. De Raad van State is van mening dat hier sprake is van een vergissing. Het EG-Verdrag bevat immers in artikel 238 een specifieke rechtsbasis voor associatieverdragen. In het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake de sluiting van een associatieverdrag met Tunesië wordt in de considerans ook inderdaad artikel 238 als rechtsbasis genoemd. Het verschil is met name van belang omdat ingevolge artikel 228, derde lid, van het EG-Verdrag de op artikel 238 gebaseerde verdragen de voorafgaande instemming van het Europees Parlement behoeven. Nu kennelijk sprake is van een vergissing, dient de memorie van toelichting op dit punt te worden aangepast.

1. Terecht merkt de Raad op, dat de rechtsbasis van het verdrag artikel 238, en niet artikel 235 van het EG-verdrag is. Op grond van het derde lid van artikel 228 van het EG-verdrag zal het onderhavige verdrag inderdaad de instemming van het Europees Parlement behoeven. De toelichting is op dit punt bijgesteld.

2. Het is de Raad niet geheel duidelijk hoe de samenstelling en de besluitvorming van de Associatieraad respectievelijk het Associatiecomité zich tot elkaar verhouden. Ingevolge artikel 79 respectievelijk artikel 82 bestaan deze organen uit (vertegenwoordigers van) leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen enerzijds en uit (vertegenwoordigers van) de regering van de Tunesische Republiek anderzijds. Ingevolge artikel 80 worden de besluiten van de Associatieraad vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen partijen en ingevolge artikel 83 worden de besluiten van het Associatiecomité in overleg tussen de partijen genomen. De partijen zijn enerzijds de Europese Gemeenschap en de lid-staten en anderzijds de Republiek Tunesië. Niet duidelijk is of de Gemeenschap door (de vertegenwoordigers van) de Raad dan wel de Commissie wordt vertegenwoordigd, terwijl de lid-staten kennelijk niet als zodanig maar slechts als lid van de Raad zijn vertegenwoordigd.

In de toelichting bij deze artikelen dient te worden aangegeven door wie van de genoemde leden in beide organen bij de besluitvorming het standpunt van de Gemeenschap respectievelijk dat van de lid-staten wordt uitgedragen. Tevens dient te worden aangegeven of er verschil bestaat tussen «in onderlinge overeenstemming tussen partijen» in artikel 80 en «in overleg tussen partijen» in artikel 83.

2. Met betrekking tot de vraag van de Raad naar de vertegenwoordiging van de Gemeenschapsinstellingen en de lid-staten in de Associatieraad en het Associatiecomité zij opgemerkt, dat de lid-staten in beide fora die standpunten zullen uitdragen, waartoe zij competent zijn en de Commissie die standpunten zal uitdragen, waarvoor de Gemeenschap bevoegd is. Bij gemengde bevoegdheid wordt op basis van voorafgaand overleg vastgesteld wie het standpunt in de Associatieraad c.q. het Associatiecomité zal uitdragen.

Met betrekking tot het door het College gesignaleerde verschil in formulering in de artikelen 80 en 83 moge worden opgemerkt, dat het hier – gezien de overeenkomstige passages in de Franse en de Engelse tekst van het verdrag – klaarblijkelijk een vertaalfout betreft. ln beide gevallen dient de door de Raad aangehaalde passage gelezen te worden als «in onderlinge overeenstemming tussen de partijen». lnmiddels is het Raadssecretariaat van een en ander in kennis gesteld met het verzoek bedoelde passage in de Nederlandse verdragstekst te corrigeren.

3. In de derde alinea van de Algemene Inleiding van de memorie van toelichting wordt vermeld dat bij de toekomstige behandeling van soortgelijke verdragen met de overige daarvoor in aanmerking komende mediterrane partners de minister en de staatssecretaris zich zullen veroorloven om te refereren aan onderhavige memorie van toelichting. De Raad merkt op dat als gevolg daarvan van veel bepalingen van die toekomstige verdragen geen gemakkelijk vindbare, en in elk geval geen rechtstreeks op die verdragen toepasselijke toelichting voorhanden zal zijn. Met het oog op de zelfstandige leesbaarheid van die toekomstige verdragen en de daarbij behorende toelichtingen beveelt de Raad aan de onderhavige memorie van toelichting daarin zoveel mogelijk te integreren.

3. Uiteraard zal ervoor worden zorggedragen, dat de toelichtingen bij toekomstige verdragen zelfstandig leesbaar zullen zijn, zoals de Raad aangeeft.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven met dien verstande, dat ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en haar lid-staten een precisering minder zinvol is vanwege de voortgaande ontwikkeling van het Gemeenschapsrecht (met name het tot stand komen van nieuwe communautaire regelgeving). Volgens de thans gehanteerde maatstaven (zie met name: AETR-arrest 22/70, Jur. 1971, 263 en WTO-advies 1/94, Jur. 1994, l-5267 van het Hof van Justitie) lijken wijzigingen van de bedoelde documenten inhoudelijk niet voor nationale goedkeuring in aanmerking te komen.

Daarenboven kan de uitkomst van de thans lopende onderhandelingen in het kader van de lntergouvernementele Conferentie (IGC) inzake de herziening van het verdrag van Maastricht gevolgen hebben voor de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschappen en de lid-staten. Naar het voorkomt, is de status van de betreffende documenten en de gevolgen daarvan voor wat eventuele wijzigingen betreft geheel correct in de toelichting verwoord, zodat aanpassing op dit punt achterwege kan blijven.

Op het punt van de economische samenwerking is de toelichting nog nader gepreciseerd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

lk moge U, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 6 mei 1996, no. W02.96.0082, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– De afkortingen «WTO», «GATT», «EIB» en «MEDA» (de eerste keer) voluit schrijven (aanwijzing 60 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In de memorie van toelichting zoveel mogelijk preciseren welke inhoudelijke bepalingen van bijlagen behoren tot de exclusieve of gemengde bevoegdheid van de lid-staten in verband met het parlementaire goedkeuringsrecht.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven