24 821
Goedkeuring van de op 17 juli te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds

25 036
Goedkeuring van de op 20 november 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 10 maart 1997

Zoals toegezegd na het debat woensdagavond jl., doe ik U hierbij de beantwoording op de nog openstaande vragen toekomen.

Allereerst vroeg de heer Woltjer naar de gemeenschappelijke verklaring die is afgelegd bij het Euro-Mediterrane verdrag met Marokko, maar niet bij Israël en Tunesië.

De Algemene Raad heeft pas na de parafering van de verdragen met Tunesië en Israël besloten tot het instrument van de gemeenschappelijke verklaring. Deze verklaring bevestigt dat schending van de mensenrechten zoals bedoeld in artikel 2 van het verdrag gezien moet worden als een bijzonder dringend geval die het nemen van maatregelen rechtvaardigt. Voor de interpretatie van de desbetreffende bepalingen in de verdragen met Israël en Tunesië maakt het ontbreken van deze gemeenschappelijke verklaring echter geen verschil.

Het volgende nog openstaande punt is de vraag van de heer Houda of de consequenties van de profilering van een vrijhandelszone voor het Europese landbouwbeleid aan de orde moeten worden gesteld.

Het voornemen om in het jaar 2010 tot een vrijhandelszone te komen, impliceert dat ook het landbouwbeleid in dat kader aan de orde zal komen. Zo er strijdigheden zouden zijn tussen het landbouwbeleid van de EU, enerzijds, en het principe van de vrijhandelszone tussen de Europese Unie en de Middellandse Zeelanden, anderzijds, dan zal de consequentie hiervan zijn dat aanpassing van het landbouwbeleid voor zover dat noodzakelijk is plaats zal moeten vinden.

Met het aanvaarden van het voornemen tot de vorming van een vrijhandelszone is in feite al een begin gemaakt met de discussie over het Europese landbouwbeleid.

Mevrouw Sipkes vroeg vervolgens of de situatie in Tunesië ten goede of ten kwade is gekeerd. Ik deel de zorg van GroenLinks over het gebrek aan burgerlijke en politieke rechten in Tunesië. Op dit punt hebben zich in het afgelopen jaar geen substantiële wijzigingen voorgedaan, noch in positieve noch in negatieve zin. Wel kan gesteld worden dat de Tunesische overheid, die zeer hecht aan het onderhavige Euro-Mediterrane verdrag, zich in toenemende mate gevoelig toont voor het feit dat eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens een wezenlijk onderdeel vormt van het verdrag.

Deze constatering moet gezien worden in het licht van het door mij gestelde in het debat: «Ik geef mevrouw Sipkes en de heer Blaauw onmiddellijk toe dat de situatie in Tunesië absoluut niet ideaal is. De facetten van schendingen van mensenrechten en democratische rechten die de afgevaardigden genoemd hebben, zal ik niet ontkennen. Ik heb net echter al gezegd dat van economische ontwikkeling en nauwere betrekkingen met Europa een zekere druk uitgaat om ook in sociaal opzicht en op het gebied van de mensenrechten tot verbeteringen te komen. Men kan ervan op aan dat Nederland in de associatieraad met Tunesië nauwgezet zal volgen in hoeverre deze verbeteringen ook werkelijk zichtbaar worden. Nederland zal daar ook aandringen op bespoediging.»

Tenslotte heeft de heer Blaauw nog gevraagd naar de politieke achtergrond van het streven om te komen tot een vrijhandelszone in het jaar 2010.

In het kader van de WTO-regelgeving mogen partijen, wanneer ze een vrijhandelszone willen realiseren, in principe de termijn van tien jaar niet overschrijden om hun tarieven af te breken. De Commissie verwacht rond het jaar 2000 dat alle verdragen met de Mediterrane partners in werking zullen zijn getreden.

Ik hoop dat ik hiermee de vragen van de leden van Uw Kamer voldoende heb beantwoord.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven