24 821
Goedkeuring van de op 17 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 februari 1997

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de door de algemene commissie voor Europese Zaken gestelde vragen. De beantwoording heeft enige tijd in beslag genomen in verband met de verzameling van bepaald cijfermateriaal. De vragen zullen zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag worden beantwoord.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA vragen of, naar het oordeel van de regering, het Verdrag aan de Raad een adequaat instrumentarium biedt om politieke afspraken te toetsen. Hierop antwoorden wij dat aan de Raad in de politieke dialoog diverse mogelijkheden ten dienst staan om politieke afspraken te maken met de Middellandse Zee-partners over het beleid van deze landen. Dit kan onder meer via de in het verdrag voorziene bijeenkomsten, alsmede door trojkabezoeken en demarches. De Associatieraad vormt het meest geëigende forum om eventuele afspraken te toetsen op nakoming. Deze Raad kan alle vraagstukken die zich in het kader van het verdrag voordoen en alle andere belangrijke bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang behandelen. Mocht duidelijk sprake zijn van niet-nakoming van een algemene of bijzondere maatregel die vereist is om te voldoen aan de verplichtingen krachtens het verdrag, dan kunnen partijen passende maatregelen treffen.

Tevens vragen deze leden hoe het nationale parlement geïnformeerd wordt over de verschillende politieke dialogen. De regering wijst erop dat de periodieke landenrapportage, analoog aan de douane-unie met Turkije, niet is voorzien.

Informatieverstrekking aan het parlement verloopt via de reguliere mondelinge en schriftelijke verslaglegging aan het parlement, in het bijzonder door middel van de verslaglegging over de Algemene Raad.

De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering uit te leggen hoe de oplossing om het bestaande arrangement voor olijfolie voorlopig te handhaven, bijdraagt aan het voldoen aan de verplichtingen die de EG in GATT-kader op zich heeft genomen. Hierop kan geantwoord worden dat in de landbouwsector in de Uruguay-Ronde onder meer door de EG verbintenissen zijn aangegaan ten aanzien van de exportsteun. Daarvoor geldt een tweeledige discipline. Exportsubsidies op primaire landbouwproducten behoeven niet te worden afgeschaft maar wel verminderd. Het budget voor exportsubsidies voor zeventien primaire landbouwproducten (waaronder granen, vlees, zuivelproducten en olijfolie) moet in zes jaar met 36% in waarde en 21% in volume worden gereduceerd ten opzichte van de periode 1986–1990.

De Tunesische olijfolie die in het kader van het contingent wordt ingevoerd pleegt door de EG volledig, en met exportrestitutie, weer te worden geëxporteerd.

Indien het bestaande contingent voor Tunesische olijfolie niet zou worden verminderd dan zouden de kosten om aan de verplichtingen van de GATT te kunnen voldoen volledig voor rekening van de EG komen. De Europese Commissie vond dan ook juist dat het invoercontingent voor Tunesische olijfolie zou moeten worden verminderd in plaats van verhoogd zoals Tunesië wilde. De oplossing die nu gevonden is bestaat uit de handhaving tot en met december 1999 van het bestaande contingent voor Tunesische olijfolie. Daarna zullen partijen onderzoeken welke regeling met ingang van 1 januari 2000 zal gaan gelden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts, welke initiatieven naar aanleiding van klachten over mensenrechtenschendingen in Tunesië zijn genomen en welke initiatieven zullen worden ontplooid. De regering wijst erop dat zowel in Europees verband als bilateraal de mensenrechtensituatie in Tunesië aan de orde is gesteld in de contacten met de Tunesische autoriteiten. In EU-verband wordt door Nederland de noodzaak onderschreven om een consistent beleid op te stellen en te voeren ten aanzien van mensenrechtenclausules in associatieverdragen.

De EU-ambassadeurs houden ter plaatse het mensenrechtenbeleid nauwlettend in de gaten en zullen regelmatig rapporten opstellen. Deze rapporten over het mensenrechtenbeleid worden in de relevante werkgroepen besproken en kunnen onder meer aanleiding geven tot het uitvoeren van een EU-demarche. Het betreft hier veelal stille diplomatie. Het uiterste signaal, het inroepen van de opschortingsclausule in een verdrag vanwege niet naleving van de mensenrechtenverplichtingen, zal alleen geschieden wanneer andere mogelijkheden uitgeput zijn en niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. In belangrijke mate zal hier de toetssteen zijn in hoeverre het betreffende land bereid is tot open dialoog en het doen van stappen die kunnen leiden tot daadwerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie.

Met betrekking tot de handhaving van bepaalde quota en tarieven voor belangrijke exportproducten uit Tunesië vragen de leden van de fractie van de PvdA welke Europese landen tijdens de onderhandelingen het meest hechtten aan handhaving van deze contingenten. Hierop antwoorden wij dat in het onderhavige verdrag is bepaald dat de EG en Tunesië geleidelijk overgaan tot een grotere liberalisering van het onderlinge handelsverkeer in landbouw- en visserijproducten. De EG heeft haar markten voor industriële goederen uit Tunesië volledig opengesteld.

Voor landbouwproducten bestaan concessies voor het grootste deel van de Tunesische uitvoer naar de EU. Deze concessies zijn in het verdrag verder verruimd dan wel zijn er concessies opgenomen voor nieuwe producten. Tunesië had tot dusver geen enkele concessie aan de EG verleend voor landbouwproducten. In het onderhavige verdrag worden voor wat betreft de landbouwproducten voor het eerst preferenties verleend voor een beperkt aantal producten, in de vorm van reductie van het douanerecht en de instelling van preferentiële tariefcontingenten. Er is op dit moment sprake van een exportoverschot van Tunesië ten opzichte van de EU voor wat landbouwproducten betreft. Met name de lid-staten van de EU die qua producten rechtstreeks concurreren met Tunesië hebben een terughoudend beleid willen voeren. Het verdrag geeft echter aan dat per product op basis van wederkerigheid de mogelijkheid bestaat om elkaar op passende wijze verdere concessies te doen.

Op verzoek van Nederland heeft de Unie de mogelijkheid om de import van 750 ton snijbloemen uit Tunesië te beperken. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de redenen van dit verzoek. Wij antwoorden hierop dat de Raad en de Commissie een gezamenlijke verklaring in het proces-verbaal van de Raad hebben opgenomen, waarbij op verzoek van een lid-staat de import van snijbloemen uit Tunesië beperkt kan worden als deze de 500 ton overschrijdt en daardoor een regionale markt van de Gemeenschap zou verstoren. Raad en Commissie hebben gezamenlijk onderkend dat een dergelijk quotum een risico van verstoring van een regionale markt zou kunnen betekenen en hebben de getroffen lid-staat in staat gesteld hierop te reageren. Het gevolg hiervan kan zijn dat teruggevallen wordt op het normale invoertarief voor snijbloemen. Het feit dat het hierbij om een gezamenlijke verklaring van alle lid-staten en de Commissie gaat toont in dit geval aan dat het niet alleen een specifiek Nederlands belang zou betreffen.

Verder vraagt de genoemde fractie naar cijfermateriaal over het aandeel van snijbloemen in de handel met Tunesië en binnen de Unie. Deze cijfers, zo antwoorden wij, zijn als volgt: In 1994 en 1995 werden geen verse snijbloemen uit Tunesië in de EU geïmporteerd; wel werden respectievelijk 64 en 79 ton gedroogde bloemen geïmporteerd. De Nederlandse snijbloemenexport binnen de EU (12) is in 1995 met 25 563 ton gedaald tot 315 387 ton ten opzichte van 1994. Deze daling komt vooral op rekening van de teruggelopen export naar de Bondsrepubliek Duitsland. Ook de export naar niet EU-landen liep met 18 221 ton terug in genoemde periode tot in totaal 35 972 ton. Dit betekent dat de totale Nederlandse export van snijbloemen in 1995 is teruggelopen met 43 784 ton tot een totaal van 351 359 ton. De import van snijbloemen naar de EU uit derde landen vertoont sinds 1986 een gestage groei en is opgelopen van 42 548 naar 105 705 ton in 1995. De verwachting is dat deze groei de komende jaren onverminderd zal doorgaan.

Tevens vragen deze leden wanneer gesproken kan worden van een verstoring binnen een vrijhandelszone, wie de verstoring vaststelt en wat de consequenties zijn wanneer een verstoring wordt vastgesteld. Hierop antwoorden wij dat een vrijhandelszone zich in zijn algemeenheid kenmerkt door het afwezig zijn van handelsbelemmeringen. Wel is het denkbaar dat bijvoorbeeld één van de deelnemende landen grote hoeveelheden goederen op de markt van de EU brengt tegen zulke lage prijzen dat van dumping gesproken kan worden. Iedere getroffen partij of land kan dan vragen om maatregelen. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit vrijwaringsmaatregelen of uit prijsmaatregelen.

Op de meer algemene vraag van de leden van de PvdA-fractie om een overzicht van de financiële gevolgen (kosten en baten) per sector voor Nederland en voor de EU van de vrijhandelsovereenkomst met Tunesië te geven kan als volgt worden geantwoord. Aangezien de vrijhandelsovereenkomst voor wat betreft de toegang van industrieproducten van Tunesische oorsprong tot de Europese markt alleen het al bestaande regime op basis van de samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en Tunesië van 1976 bevestigt, brengt de totstandkoming van dit deel van het onderhavige verdrag geen nadere financiële gevolgen (kosten) voor Nederlandse en Europese bedrijven met zich mee. Immers vrije toegang tot de Europese markt zonder douane-rechten of heffingen van gelijke werking en zonder kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking werd al sinds de inwerkingtreding van genoemd akkoord uit 1976 toegestaan.

Voor wat betreft de landbouwproducten is nog geen situatie bereikt zoals voor de industrieproducten. In de afgelopen jaren heeft Nederland in de handel van landbouw- en visserijproducten met Tunesië een positief exportsaldo geboekt. De verwachting is dat de concessies die nu door partijen zijn gedaan, voor Tunesië voor wat betreft de handel met Nederland, positief zullen uitvallen.

Of het Nederlands en Europees bedrijfsleven in financiële zin zal kunnen profiteren van de (geleidelijke) openstelling van de Tunesische markt zal met name afhangen van de houding van bedrijven zelf. Daarbij is vanzelfsprekend van groot belang of, en zo ja hoe, bedrijven op de geboden kansen wensen in te spelen.

Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA nog, inzage te verschaffen in de wijze waarop handelsconcessies worden verleend voor de verschillende categorieën landbouwproducten en wat de inzet van EU-zijde terzake is voor de nog lopende of te voeren onderhandelingen, mede in relatie tot de vigerende handelsconcessie per categorie landbouwproducten, die deze landen nu reeds hebben voor de toegang tot de EU-markt. Ook vragen deze leden naar de doelstelling die de EU hanteert bij de creatie op termijn van een vrijhandelszone met deze landen voor de onderlinge handel in landbouwproducten en op welke termijn het realiseren van deze vrijhandelszone haalbaar wordt geacht. Hierop antwoorden wij als volgt. Op 27 en 28 november 1995 heeft in Barcelona de Europees-Mediterrane Conferentie plaatsgevonden. Hierbij stelden de deelnemers zich onder andere ten doel het proces van duurzame sociaal-economische ontwikkeling te versnellen, de levensomstandigheden te verbeteren, de ontwikkelingskloof in het Europees-Mediterrane gebied te verkleinen, alsmede de regionale samenwerking en integratie te bevorderen. Om deze doelstelling te kunnen bereiken is afgesproken dat een economisch en financieel partnerschap opgezet zal worden. Binnen het kader van dit partnerschap wordt naast passende economische samenwerking en een wezenlijke verhoging van de financiële bijstand van de EU aan de Mediterrane partners, de geleidelijke totstandbrenging van een vrijhandelszone voorzien.

De vrijhandelszone wordt onder andere tot stand gebracht door de Euro-Mediterrane overeenkomsten verder uit te bouwen. Het jaar 2010 is als streefdatum gesteld voor de geleidelijke totstandkoming van deze zone. De handel in landbouwproducten wordt geleidelijk geliberaliseerd via wederzijdse preferentiële toegang tussen de partners, uitgaande van de traditionele handelsstromen en voor zover het respectieve landbouwbeleid van de partners dit toelaat en met inachtneming van de resultaten van de GATT-onderhandelingen.

Aan de leden van de PvdA-fractie kan bevestigd worden dat de Euro-Mediterrane overeenkomst het recht van individuele lid-staten onverlet laat om bilateraal verdragen te sluiten met Tunesië op het gebied van illegale immigratie en terugkeer.

De leden van de fractie van het CDA wijzen er op dat gesteld wordt dat de lasten als gevolg van de vergroting van de markttoegang enigszins gelijkelijk verdeeld zijn over de diverse lid-staten. Deze leden vragen naar de verdeling van deze lasten over de lid-staten. De regering wijst erop dat tegenover de uitbreiding van de bestaande concessies voor Tunesië en een aantal nieuwe concessies, de concessies staan die aan de EG verleend zijn. Van de zijde van de Nederlandse regering is het uitgangspunt dat bij onderhandelingen van de EG met derde landen, de lasten niet eenzijdig op een groep producten of landen afgewenteld mogen worden. De producten waarvoor extra markttoegang voor Tunesië gecreëerd wordt, zoals citrusvruchten, nieuwe aardappelen, tomatenpuree, abrikozenmoes, asperges, venkel, komkommers, knoflook, peterselie, selderij en snijbloemen, omvatten dus zowel producten uit het noordelijke, als uit het zuidelijke deel van de EU.

Het overzicht van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Tunesië in 1995, onderverdeeld in industrieproducten, landbouw- en visserijproducten alsmede kapitaalverkeer, dat door de leden van de fractie van het CDA wordt gevraagd, is opgenomen in een bijlage bij deze nota.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of er bij het kabinet een indruk bestaat van de te verwachten gevolgen die de met betrekking tot de landbouw gememoreerde regels in 2001 voor Nederland zullen hebben. De regering gaat er vanuit dat bij de verdere toe te passen liberaliseringsmaatregelen per 1 januari 2001, de markttoegang voor producten uit de EU op de Tunesische markt verder vergroot zal worden. Hetgeen nu in protocol 3 als concessies aan de EG is verleend, beschouwt de regering als een eerste aanzet tot een verdere liberalisering van het onderlinge handelsverkeer tussen de EG en Tunesië.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de uitspraak dat de gemeenschap op verzoek van een lid-staat de import van snijbloemen uit Tunesië kan beperken voor Nederland van belang is. Hierop antwoorden wij dat Tunesië tot nu toe geen snijbloemen naar de EU exporteerde. Thans is door de EG een concessie voor een quotum van 750 ton snijbloemen toegekend die rechtenvrij ingevoerd mag worden. De mate waarin de bloemen producerende landen in de EU eventuele nadelen zullen ondervinden op lokale afzetmarkten van de EU, hangt hier nauw mee samen. Verzoeken om de import van bloemen uit Tunesië te beperken kunnen door de lid-staten aan de Europese Commissie worden gedaan in het kader van de procedure voor vrijwaringsmaatregelen. De uiterste consequentie in dit geval zou kunnen zijn dat de rechtenvrije import in de EU van bloemen uit Tunesië tot 500 ton beperkt wordt.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie wat de reden is dat Tunesië vooralsnog niet in de EG-voorstellen ten aanzien van vestiging van bedrijven en dienstverlening is geïnteresseerd. Hierop antwoorden wij dat Tunesië, ondanks diverse vragen in die richting van Europese zijde, nooit duidelijk heeft aangegeven waarom niet wordt ingegaan op EG-voorstellen ten aanzien van vestiging van bedrijven en dienstverlening. Duidelijk is echter dat Tunesië vreest, indien in deze fase afspraken zouden worden gemaakt over een wederzijdse preferentiële behandeling die verder gaat dan de meest-begunstigingsbehandeling waartoe partijen zich op basis van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS; bijlage 1 bij het WTO-Verdrag) hebben verplicht, in een nadelige concurrentiepositie ten opzichte van de Europese Unie te komen. Het feit dat een en ander bovendien niet al uit een bestaande verplichting in GATS-kader voortvloeit, heeft bij de Tunesische besluitvorming terzake ongetwijfeld eveneens een rol van betekenis gespeeld.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de financiële verplichtingen van het indicatief driejarenprogramma, kan erop worden gewezen dat in het driejarenprogramma voor Tunesië een indicatief bedrag van 250 miljoen ecu beschikbaar is. Daarnaast kan Tunesië aanspraak maken op middelen die ter beschikking staan voor de uitvoering van regionale, grensoverschrijdende programma's. Het bilaterale financiële protocol met Tunesië (looptijd oktober 1992 – oktober 1996) had een omvang van 116 miljoen ecu (101 miljoen ecu aan schenkingen en 15 miljoen ecu aan risico-kapitaal), en 168 miljoen ecu aan EIB-leningen.

Genoemde leden vragen ook waarom geen koppeling is geregeld met een regeling ten aanzien van clandestiene immigratie en voorwaarden voor terugkeer van illegaal in de EU verblijvende onderdanen van Tunesië. Hierop antwoorden wij dat deze koppeling niet is gelegd omdat de discussie binnen de Unie om te komen tot de opname van dergelijke bepalingen op dat moment nog niet was afgerond.

Op 23 november 1995 heeft de Raad, onder andere op Nederlands initiatief, daartoe een aantal aanbevelingen aangenomen. Overigens, zoals eerder gesteld in de memorie van toelichting, biedt hoofdstuk 11 (artikelen 69 en 70) van het verdrag de mogelijkheid voor de partijen om deze kwestie aan te kaarten.

Ook vragen de leden van de CDA-fractie naar de sociale dialoog van artikel 69 van het verdrag. Hierop antwoorden wij dat de status van de sociale dialoog waarin partijen op politiek of ambtelijk niveau praten over onderwerpen zoals migratie, terugkeerregelingen en mobiliteit, niet bindend is. Deze gedachtenwisseling vindt formeel plaats in de Associatieraad, waarvan de bevoegdheden in het verdrag zijn geregeld. Binnen die bevoegdheden kan de Associatieraad overleggen, informatie uitwisselen of besluiten nemen. De bevoegdheden gaan echter niet verder dan overleg.

Op de vraag naar overleg in Koninkrijksverband over de positie van de Nederlandse Antillen en Aruba ten aanzien van het onderhavige verdrag, moet ontkennend worden geantwoord. Het Koninkrijk is slechts voor Nederland, als lid-staat van de Europese Unie, partij bij deze verdragen, zoals ook bij eerdere soortgelijke verdragen het geval was. Uitvoering van het onderhavige verdrag heeft geen effect op de relatie tussen de Nederlandse Antillen en Aruba met de EU.

De leden van de fractie van de RPF zijn van mening dat de aandacht voor en de omvang van de steun aan zuidelijke oeverstaten van de Middellandse Zee niet moet zijn ingegeven door het streven een tegenwicht tot stand te brengen voor de vermeende eenzijdige aandacht en financiële steun van de Unie ten aanzien van de landen in Midden- en Oost-Europa. De regering wijst er hierbij op dat Nederland zich van meet af aan achter het geheel aan maatregelen ter versterking van het reeds bestaande Middellandse Zeebeleid van de EU heeft gesteld. Dit wordt gezien als een goede bijdrage aan de bevordering van de politieke en sociaal-economische ontwikkeling en stabiliteit in deze voor de EU belangrijke nabuurregio.

De betrekkingen met de Middellandse Zee-landen zijn al van oudsher goed ontwikkeld. De intensivering van de betrekkingen bouwt dus voort op een goede traditie. Het Middellandse Zee-beleid vormt voorts een aanvulling op het beleid ten opzichte van de Midden-en Oost-Europese landen, en zal de geo-politieke samenhang van het externe optreden van de EU verstevigen. Vanuit die optiek bestaat er een samenhang tussen het beleid ten opzichte van de Midden- en Oost-Europese landen en het Middellandse Zee-beleid.

De leden van de fractie van het RPF verwijzen voorts naar een Memorandum dat de Tunesische regering heeft aangeboden aan de Arabische Liga. De regering is niet bekend met het Memorandum van de Tunesische regering aan de Arabische Liga, waarnaar de leden van de RPF-fractie verwijzen. Navraag bij de Tunesische autoriteiten door de Nederlandse ambassade in Tunis bracht genoemd Memorandum niet aan het licht.

De leden van de RPF-fractie begrijpen dat Tunesië sinds 1986 de economie geleidelijk verandert van een op totale overheidscontrole gebaseerde economie tot een vrije markteconomie. Zij vragen in hoeverre deze overgang naar de inschatting van het kabinet tot nu toe succesvol is.

Hierop antwoorden wij dat de overgang naar een vrije markteconomie tot nog toe goed verloopt. De liberalisering van de import is vrijwel voltooid. Hervorming van het fiscale systeem en van het bankwezen zijn in uitvoering. De privatisering van staatsbedrijven vindt langzaam haar weg. Mede onder druk van de Wereldbank heeft de Tunesische regering recent besloten het privatiseringstempo te verhogen.

De leden van de fractie van de RPF vragen zich af hoe nadelig het verdrag is voor de tuinbouwproducten, zoals snijbloemen, die ook in ons land worden geteeld. Hierop antwoorden wij dat de tuinbouwproducten die uit Tunesië geëxporteerd worden naar de EU overwegend behoren tot de categorie van mediterrane producten, waarvan de Nederlandse telers niet of nauwelijks hinder van ondervinden. Voor bloemen ligt dit anders. Tot nu toe exporteerde Tunesië geen snijbloemen naar de EU. Welke soort bloemen op basis van het contingent van 750 ton dit zullen worden is niet bekend. In hoeverre Nederland nadeel kan gaan ondervinden kan op dit moment dan ook niet beantwoord worden. Op de vraag van deze leden naar de status van de door de Commissie en de Raad gezamenlijke notulenverklaring, antwoorden wij dat een verklaring in de Raadsnotulen geen juridisch bindende werking heeft, noch onder de betrokken partijen, noch jegens derden. Het is in feite een politieke verklaring die een intentie dan wel interpretatie weergeeft.

De leden van de RPF informeren verder naar de milieu-eisen die in de tuinbouwsector en de landbouwsector in Tunesië worden gesteld. Hierop antwoorden wij, dat er geen specifieke milieu-eisen worden gesteld in de tuinbouwsector en de landbouwsector. De producten die vanuit Tunesië naar de EU geëxporteerd worden, zullen aan de geldende kwaliteitsnormen van de EU moeten voldoen. In artikel 48 van het verdrag is voorzien in samenwerking op het gebied van milieu, onder andere voor wat betreft de kwaliteit van bodem en water. In artikel 54 wordt onder meer samenwerking voorzien op sanitair en fytosanitair gebied, alsmede op het gebied van teeltmethoden.

De leden van de RPF-fractie vragen nog naar een beoordeling door de regering van de handhaving van de rechten van de mens in Tunesië en zij vragen tevens of de regering de zorg op dit gebied deelt die onlangs werd geuit door vijf internationale organisaties.

Zoals ook in de contacten met de Tunesische regering naar voren is gebracht, vindt de regering de handhaving van de rechten van de mens in Tunesië zorgwekkend en deelt zij in grote mate de zorg geuit door de vijf internationale organisaties. Eerbiediging van de democratische beginselen en fundamentele rechten van de mens vormt een wezenlijk onderdeel van de te sluiten associatieovereenkomst. Uitvoering van de associatie-overeenkomst zou kunnen bijdragen aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Tunesië.

Op de vraag van de leden van de RPF-fractie in hoeverre Tunesische bedrijfstakken als de textielsector en de landbouw in een kwetsbare positie terechtkomen door de nieuwe concurrentie waarmee zij te maken krijgen, kan gewezen worden op het comparatieve voordeel van lagere loonkosten in Tunesië ten opzichte van de EG. Het is dan ook niet verwachtbaar dat de textielsector in een kwetsbare positie ten opzichte van de EG terecht komt.

Tenslotte vragen deze leden in hoeverre het aantal leden en de bevoegdheden van de te vormen Associatieraden verschillen van de Associatieraden uit de verdragen die met Oost-Europa zijn gesloten. Hierop antwoorden wij dat de Associatieraad bestaat uit leden van de Raad en van de Commissie, enerzijds, en uit leden van de regering van de Republiek Tunesië, anderzijds. Een analoge bepaling is vastgelegd in de Europa-akkoorden, die met diverse Midden-Europese landen zijn gesloten. Het aantal leden is derhalve gelijk.

De bevoegdheden van de Associatieraden zijn vrijwel identiek. Het belangrijkste verschil betreft de instelling van het Associatiecomité. In het verdrag met Tunesië (artikel 82, tweede lid) is terzake bepaald dat het Associatiecomité zijn eigen reglement van orde vaststelt. In de Europa-akkoorden is vastgelegd dat de Associatieraad het reglement van orde van het Associatiecomité vaststelt.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

BIJLAGE

(behorende bij vraag 13) Overzicht van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Tunesië in 1995, onderverdeeld in industrieproducten, landbouw- en visserijproducten.

Export naar Tunesië in miljoenen1995 jan–dec
 TOTAAL308,5
   
 TOTAAL LANDBOUW71,7
   
0Voeding en levende dieren62,4
00Levende dieren, m.u.v. dieren uit afd. 033,0
001Levende dieren, m.u.v. dieren uit afd. 033,0
02Zuivelproducten en eieren15,9
022Melk, room en melkprod., ex. boter en kaas11,5
025Vogeleieren; ovoalbumine3,2
05Groenten en fruit9,9
054Groenten en wortels, vers, bekoeld, bevr.8,5
06Suiker en suikerwerken, honing26,2
061Suiker, melasse en honing26,1
   
4Dierl. en plantaardige oliën en vetten7,2
42Plantaardige oliën en vetten5,0
421Plantaardige fijne oliën en vetten4,9
   
 TOTAAL INDUSTRIE236,7
   
12Tabak en tabaksfabrikaten0,9
122Tabaksfabrikaten (incl. tabakssurrogaten)0,9
   
26Textielvezels, textielafval en lompen5,4
269Oude kleren e.d.; lompen en vodden5,1
274Zwavel en ijzerpyriet, niet gebrand0,0
   
3Minerale brandstoffen, smeermiddelen e.d.0,4
33Ruwe aardolie en aardolieproducten0,4
334Geraffineerde producten van aardolie0,0
   
5Chemische producten34,8
51Organische chemische producten7,2
511Koolwaterstoffen n.a.g.2,0
513Carbonzuren3,8
53Kleur, looi- en verfstoffen1,9
54Medicinale, farmaceutische producten6,0
542Geneesmiddelen (incl. veterinaire geneesm)5,6
57Kunststof in primaire vormen12,3
574Polyacetalen e.d. in primaire vormen3,8
575Ander kunststof, in primaire vormen5,6
59Andere chemische producten n.a.g.4,5
   
6Fabrikaten, gerangschikt naar grondstof 115,1
61Leder en -waren, bereide pelterijen2,2
611Leder2,2
62Rubberwaren, n.a.g.2,4
625Buiten- en binnenbanden van rubber2,2
65Garens, weefsels e.d.99,2
652Weefsels van katoen47,2
653Weefsels van synth. of kunstm. vezels29,2
654Andere weefsels1,3
655Brei- en haakwerk n.a.g.13,4
656Tule, kant, borduurwerk, lint, e.d.5,7
67IJzer en staal1,4
69Metaalwaren, n.a.g.3,8
   
7Machines en vervoermaterieel33,7
71Generatoren en motoren4,1
713Zuigermotoren4,0
72Gespecialiseerde machines10,6
723Delf- en graafmachines e.d.3,4
724Mach. voor de textiel- en lederindustrie2,5
726Mach. voor de drukkerij en boekbinderij0,3
74Diverse machines, n.a.g.7,1
741Verwarmings- en koelmachines2,6
742Pompen en elevatoren voor vloeistoffen0,3
743Andere pompen, compressors e.d.1,1
744Mechanisch transportmaterieel2,1
75Kantoor- en geautom. geg. verwerkende mach.2,6
76Toestellen voor telecommunicatie0,1
77Elektrische apparaten, n.a.g.5,5
778Elektrische machines en apparaten n.a.g.2,1
79Ander vervoermaterieel0,7
793Schepen en boten0,0
8Diverse gefabriceerde goederen44,8
84Kleding en toebehoren30,2
841Heren-, jongenskleding van textiel0,7
843Heren-, jongenskleding van brei-, haakwerk6,2
844Dames-, meisjeskleding van brei-, haakwerk5,3
845Babykleding e.d.; kleding van textiel n.a.g.15,1
846Kledingtoebehoren van textielstoffen1,1
88App. en benodigdh. voor fotografie e.d.4,3
882Producten voor fotografie en cinematogr.4,2
89Diverse fabraikaten, n.a.g.6,8
893Artikelen van kunststof, n.a.g.4,7
894Kinderwagens, speelgoed en sportartikelen0,0

Import uit Tunesië1995 jan–dec
 TOTAAL247,4
   
 TOTAAL LANDBOUW2,2
   
0Voeding en levende dieren2,2
05Groenten en fruit1,9
057Fruit; vers of gedroogd1,8
   
 TOTAAL INDUSTRIE245,1
   
28Metaalertsen en metaalafvallen5,7
287Andere ertsen van non-ferrometalen4,6
   
3Minerale brandstoffen, smeermiddelen e.d.0,0
33Ruwe aardolie en aardolieproducten0,0
334Geraffineerde producten van aardolie0,0
   
5Chemische producten0,6
54Medicinale, farmaceutische producten0,6
542Geneesmiddelen (incl. veterinaire geneesm)0,6
   
6Fabrikaten, gerangschikt naar grondstof6,8
62Rubberwaren, n.a.g.3,4
625Buiten- en binnenbanden van rubber3,4
   
7Machines en vervoermaterieel10,7
71Generatoren en motoren6,7
713Zuigermotoren6,7
   
8Diverse gefabriceerde goederen220,2
831Reisartikelen, handtassen e.d.3,5
84Kleding en toebehoren212,4
841Heren-, jongenskleding van textiel69,2
842Dames-, meisjeskleding van textiel63,7
843Heren-, jongenskleding van brei-, haakwerk0,1
844Dames-, meisjeskleding van brei-, haakwerk16,4
845Babykleding e.d.; kleding van textiel n.a.g.62,0
85Schoeisel3,5
851Schoeisel3,5

Bron: C.B.S.

Kapitaalverkeer Tunesië. Betalingsverkeer van de niet-monetaire sectoren. Miljoenen guldens.

  19911992199319941995dec '95 nov '96
Lopende rekening op kasbasis
        
 Goederenverkeer      
1.1.1Ontvangsten goederenuitvoer65628485153129
1.1.2Uitgaven goedereninvoer2623457172100
1.1Saldo goederenverkeer403838148150
        
 Onzichtbaar verkeer       
1.2.1Ontvangsten211418212310
1.2.2Uitgaven6077771477267
1.2Saldo onzichtbaar verkeer– 39– 63– 59– 126– 49– 57
 
1Saldo lopende rekening op kasbasis1– 25– 21– 11232– 27
        
Lang kapitaalverkeer particuliere sector1
        
 Toeneming (+) van verplichtingen      
2.1.1Verkoop/terugkoop (–) van NL effecten000002
2.1.2Directe investeringen in Nederland
2.1.3Opneming van leningen
2.1.4Overige verplichtingen000000
2.1Totale toeneming (+) van verplichtingen0– 10001
        
 Toeneming van vorderingen      
2.2.1Aankoop (–)/verkoop van buitenl. effecten001112
2.2.2Directe investeringen in het buitenland01
2.2.3Verstrekking van leningen0– 5
2.2.4Overige vorderingen000000
2.2Totaal toeneming (–) van vorderingen2– 2– 10– 3– 5– 2
2Totaal lang kapitaalverkeer particuliere sector2– 2– 10– 3– 50
        
Kort kapitaalverkeer particuliere sector
        
 Toeneming (+) van verplichtingen       
3.1.1Rekening-courant en geldmarktbeleggingen000098
3.1.2Opneming van kredieten000000
3.1.3Overige verplichtingen000000
3.1Totaal toeneming (+) van verplichtingen000098
        
 Toeneming (–) van vorderingen       
3.2.1Rekening-courant en geldmarktbeleggingen000000
3.2.2Verstrekking van kredieten
3.2.3Overige vorderingen00– 1211
3.2Totaal toeneming (–) van vorderingen00– 1211
        
3Totaal kort kapitaalverkeer particuliere sector00– 12109
        
 Overig kapitaalverkeer       
4.1Eenzijdige kapitaaloverdrachten0– 80– 9– 11– 11
4.2Totaal overheidskapitaalverkeer49751113
4Totaal overig kapitaalverkeer416– 5913
5Totaal kapitaalverkeer (2 t/m 4)6– 2– 5– 6913
6Overschot niet monetaire sector (1+5)7– 26– 26– 11737– 14

De posten 2 tot en met 6 betreffen saldo's. De Nederlands Bank Afdeling Statistische informatie en rapportages.

1 Met uitzondering van de posten 1.1.2 en 1.2.2 duidt een minteken op een uitgaande geldstroom. Om redenen van vertrouwelijkheid zijn enkele cijfers met betrekking tot lang kapitaalverkeer vervangen door streepjes.

Naar boven