24 821
Goedkeuring van de op 17 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen Euro-Mediterrane Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 31 oktober 1996

De algemene commissie voor Europese Zaken1, met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel belast, brengt onderstaand verslag uit. Met een tijdige en afdoende beantwoording acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De fractie van de PvdA staat positief tegenover intensivering van het Europese Middellandse Zeebeleid. Op deze manier wordt huns inziens een evenwichtiger politieke balans gevonden in het externe EU-beleid.

De politieke meerwaarde van de reeks nieuwe generatieverdragen tussen de EU en de landen van de Mediterrane regio acht de PvdA-fractie hoog. Politieke dialoog, samenwerking op verschillende terreinen en liberalisering van handel tussen de EU en Tunesië zijn in hun ogen goede ontwikkelingen.

Toch wil de PvdA-fractie de regering een aantal vragen voorleggen naar aanleiding van de Euro-Mediterrane Overeenkomst tussen de EU en Tunesië.

Uit de Memorie van Toelichting wordt het gemengde karakter van de overeenkomst duidelijk; er zijn zowel economische, politieke als sociale aspecten. De materie is breder dan de bevoegdheden van de gemeenschap. Juist de voor deze fractie belangrijkste meerwaarde van het verdrag, de politieke dialoog, valt buiten de bevoegdheid van de Gemeenschap. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of ten opzichte van het politieke aspect van dit verdrag de Raad een adequaat instrumentarium in handen heeft om politieke afspraken te toetsen. Genoemde leden willen graag de reactie van de regering hierop. Ook vraagt de PvdA-fractie of er, analoog aan de douane-unie met Turkije, periodiek landenrapporten worden uitgebracht waarin het politieke aspect wordt geëvalueerd. De PvdA-fractie wenst van de regering te vernemen hoe het nationale parlement geïnformeerd wordt over de verschillende politieke dialogen.

De Memorie van Toelichting beschrijft hoe de ontstane problemen van het invoercontingent op olijfolie worden opgelost door het bestaande arrangement met vier jaar te verlengen. Verandering van het invoer-regime was wenselijk met het oog op de GATT-afspraken. Kan de regering uitleggen hoe de oplossing (het handhaven van het bestaande arrangement) bijdraagt aan het voldoen aan de verplichtingen die de EU in GATT-kader op zich heeft genomen?

Onlangs hebben meerdere internationale organisaties Tunesië ervan beschuldigd op brede schaal de mensenrechten te schenden. De leden van de PvdA-fractie zouden graag willen weten of de regering in relatie met de tekst uit de overeenkomst (incl. artikel 90) initiatieven heeft ontplooid om de klachten over mensenrechtschendingen in Tunesië te toetsen. Ook zijn zij geïnteresseerd in de initiatieven hieromtrent die de regering in de toekomst zal ontwikkelen als de overeenkomst van kracht zou worden. Daarnaast willen zij weten welke criteria de regering gehanteerd wil zien voor opschorting van de associatie-overeenkomst tussen de EG-lidstaten en de Republiek Tunesië op grond van ernstige schendingen van mensenrechten.

De EU handhaaft bepaalde quota en tarieven voor belangrijke exportprodukten uit Tunesië, o.a. voor olijfolie. Tarief- en invoercontingenten blijven dus bestaan. De leden van de PvdA- fractie willen van de regering weten welke Europese landen tijdens de onderhandelingen het meest hechtten aan handhaving van de contingenten en welke argumenten deze landen daarbij aanvoerden.

Tunesië mag 750 ton snijbloemen rechtenvrij exporteren naar de Unie. Op verzoek van Nederland heeft de Unie de mogelijkheid ingebouwd deze import te beperken wanneer de Europese markt wordt verstoord. De PvdA-fractie heeft moeite met deze selectieve vorm van liberalisering, en vraagt de regering daarom naar de redenen van dit verzoek. Verder vraagt genoemde fractie de regering cijfermateriaal over het aandeel van snijbloemen in de totale import vanuit Tunesië naar de Unie, alsmede over de verhouding tussen de Nederlandse snijbloemenexport binnen de EU en de verwachte import van snijbloemen vanuit Tunesië naar de EU. Ook vraagt de PvdA-fractie wanneer gesproken kan worden van verstoring binnen een vrijhandelszone, wie de verstoring vaststelt en wat de consequenties zijn wanneer verstoring wordt vastgesteld.

Meer algemeen vragen de leden van de PvdA-fractie een overzicht van de financiële gevolgen (kosten en baten) per sector voor Nederland en voor de EU van de vrijhandelsovereenkomst met Tunesië.

Voorts vragen zij inzage te verschaffen in de wijze waarop per land voor de 9 potentiële partners in deze nieuwe Euro-Mediterrane Overeenkomst handelsconsessies worden verleend voor de verschillende categorieën landbouwprodukten, c.q. wat de inzet van EU-zijde terzake is voor de nog lopende of te voeren onderhandelingen, mede in relatie tot de vigerende handelsconsessies per categorie landbouwprodukten, die deze landen nu reeds hebben voor de toegang tot de EU-markt.

Welke doelstelling hanteert de EU bij de creatie op termijn van een vrijhandelszone met deze landen voor de onderlinge handel in landbouwprodukten en op welke termijn wordt het realiseren van deze vrijhandelszone nagestreefd, c.q. haalbaar geacht?

Tenslotte vraagt de PvdA-fractie wat de status is van de sociale dialoog over immigratie, terugkeerregelingen, mobiliteit e.d. Met name is zij geïnteresseerd in de vraag of de mogelijkheid van bilaterale overeenkomsten over deze onderwerpen blijft bestaan.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Alvorens hun standpunt te bepalen stellen zij het op prijs antwoord te krijgen op de navolgende vragen.

Gesteld wordt, dat de lasten als gevolg van de vergroting van de markttoegang enigszins gelijkelijk verdeeld zijn over de diverse EU-lidstaten. Hoe zijn de lasten over de lidstaten verdeeld?

Kan een overzicht worden gegeven van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Tunesië in 1995, onderverdeeld in industrieprodukten, landbouw- en visserijprodukten alsmede kapitaalverkeer?

Bestaat er bij het kabinet een indruk van de te verwachten gevolgen die de met betrekking tot de landbouw gememoreerde regels in 2001 voor Nederland zullen hebben?

In hoeverre en in welke mate is de uitspraak – in een gezamenlijke notulenverklaring van Raad en Commissie – dat de Gemeenschap op verzoek van een lidstaat de import van snijbloemen uit Tunesië kan beperken voor Nederland van belang? Op welke wijze dient een dergelijk verzoek te worden gedaan, en welke consequenties kan een dergelijk verzoek hebben?

Wat is de reden dat Tunesië vooralsnog niet in de EG-voorstellen ten aanzien van vestiging van bedrijven en dienstverlening is geïnteresseerd?

Welke financiële verplichtingen zijn vastgelegd ten behoeve van het indicatief driejarenprogramma? Welke middelen zijn beschikbaar boven de lopende financiële protocollen?

Waarom is geen koppeling gelegd met een regeling ten aanzien van clandestiene immigratie en voorwaarden voor terugkeer van illegaal in de EU verblijvende onderdanen van Tunesië?

Welke materiële betekenis heeft de eerste paragraaf op pagina 14 van de Memorie van Toelichting onder hoofdstuk II?

De CDA-fractie verbindt haar uiteindelijke oordeel over dit ontwerp-verdrag aan een adequate regeling op bovengenoemd punt.

Heeft het kabinet inmiddels in Koninkrijksverband gesproken over de positie van de Nederlandse Antillen en Aruba ten aanzien van het onderhavige verdrag en de nog te verwachten Euro-Mediterrane verdragen? Zo neen, waarom niet; zo ja, wat is het standpunt van de regering van de Nederlandse Antillen en Aruba ter zake?

De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Zij begrijpen dat de Euro-Mediterrane Associatie-overeenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië één van de vele initiatieven is die tot doel hebben een samenwerkingsverband op te richten dat zorgt voor vrede, veiligheid, stabiliteit, economische ontwikkeling en milieubescherming in het Middellandse Zeegebied. Andere voorbeelden zijn in dit verband de Euro-Arabische Dialoog en de Samenwerkingsconferentie voor de Middellandse Zee.

Deze leden waarderen het dat in overeenstemming met keuzen, die zijn vastgelegd op de verschillende bijeenkomsten van de Europese Raad in Lissabon (juni 1992), Corfu (juni 1994) en Essen (december 1994), de Europese Unie nu voor het eerst heeft besloten de betrekkingen met de andere landen van de Middellandse Zee te intensiveren. Op deze manier wordt naar de opvatting van de leden van de RPF-fractie terecht het strategisch belang benadrukt dat de Unie aan deze zone hecht. De hernieuwde belangstelling van Europa voor de mediterrane landen vinden deze leden een positieve ontwikkeling. De aandacht voor en de omvang van de steun aan zuidelijke oeverstaten van de Middellandse Zee moet naar de mening van deze leden niet zijn ingegeven door het streven een tegenwicht tot stand te brengen voor de vermeende eenzijdige aandacht en financiële steun van de Unie ten aanzien van de landen in Midden- en Oost-Europa. Deelt de regering dit standpunt?

Positief zijn de leden van de RPF-fractie ook over de verwijzingen naar immigratiekwesties, waardoor één van de moeilijkste problemen bij de betrekkingen tussen de Unie en de Maghreb tot een oplossing zou kunnen worden gebracht. Zij verwijzen in dat kader naar het Memorandum dat de Tunesische regering onlangs heeft aangeboden aan de Arabische Liga. De Tunesische regering maakt zich in dit Memorandum grote zorgen over de talrijke uitzettingen van Noordafrikanen uit Europa en met name uit Frankrijk. Hoe reageert het kabinet op de inhoud van dit Memorandum?

De leden van de RPF-fractie begrijpen dat Tunesië sinds 1986 de economie geleidelijk verandert van een op totale overheidscontrole gebaseerde economie tot een vrije markteconomie. In hoeverre is deze overgang naar de inschatting van het kabinet tot nu toe succesvol?

Tevens vragen deze leden hoe nadelig deze Overeenkomst is voor de tuinprodukten, zoals snijbloemen, die ook in ons land worden geteeld. Zij leiden uit de Memorie van Toelichting af dat in een gezamenlijke notulenverklaring van Raad en Commissie is opgenomen dat de Gemeenschap op verzoek van een lidstaat de import van snijbloemen uit Tunesië kan beperken. Welke status heeft zo'n verklaring? Is de Tunesische regering daarvan op de hoogte? Zo ja, is zij daar ook mee akkoord gegaan? Verder informeren deze leden naar de milieu-eisen, die in de tuinbouwsector en de landbouwsector in Tunesië worden gesteld. In hoeverre zullen deze eisen door de Overeenkomst worden aangescherpt?

De leden van de RPF-fractie waarderen de aandacht in de Preambule van de Overeenkomst voor de eerbiediging van de mensenrechten alsmede de politieke vrijheden. De verwijzing naar de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden als een essentiële grondslag voor de Overeenkomst is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud. Dat moge blijken uit het gegeven dat artikel 90 in combinatie met artikel 2 van het Verdrag de mogelijkheid biedt tot opschorting van het akkoord in geval van ernstige schendingen van de rechten van de mens. Hoe beoordeelt de regering de handhaving van deze rechten in Tunesië? Deelt de regering de zorg op dit gebied, die onlangs werd geuit door vijf internationale organisaties (Amnesty International, de Internationale Federatie van Mensenrechten, Human Rights Watch/Midden Oosten, het Advocaten-comité voor mensen en Reporters sans Frontières)?

Deze leden vrezen dat de Overeenkomst voor de Tunesische economie ook gevaren in kan houden. In hoeverre komen kwetsbare bedrijfstakken als de textielsector en landbouw in een kwetsbare positie terecht door de nieuwe concurrentie waarmee zij te maken krijgen?

De leden van de RPF-fractie vragen in hoeverre het aantal leden en de bevoegdheden van de te vormen Associatieraden verschillen van de Associatieraden uit de Overeenkomsten die met Oost-Europa zijn gesloten.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weisglas (VVD), Terpstra (CDA), Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ter Veer (D66), voorzitter, Ybema (D66), Van Middelkoop (GPV), Leers (CDA), Sipkes (GroenLinks), Van Rooy (CDA), Woltjer (PvdA), ondervoorzitter, Hendriks (HDRK), Voûte-Droste (VVD), Schuurman (CD), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Oven (PvdA), Ybema (D66), Hoogervorst (VVD), Rouvoet (RPF), Van Waning (D66), Houda (PvdA), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Traa (PvdA), Blaauw (VVD), Verhagen (CDA), Van der Ploeg (PvdA), De Jong (CDA), Deetman (CDA), De Graaf (D66), Van den Berg (SGP), Van der Hoeven (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Hillen (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), R. A. Meijer (Groep Nijpels), O. P. G. Vos (VVD), Poppe (SP), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Roethof (D66), Crone (PvdA), De Graaf (D66), Verbugt (VVD), Leerkes (U55+), Hoekema (D66), Adelmund (PvdA), Lilipaly (PvdA).

Naar boven