24 809
Wijziging van de Woningwet (tegengaan van bouwen op verontreinigde grond)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (tegengaan van bouwen op verontreinigde grond.

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Tavarnelle

11 juli 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Woningwet zodanig te wijzigen dat de in artikel 8 aan de gemeenteraad gegeven opdracht in de bouwverordening voorschriften te geven omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en omtrent het overleggen van een onderzoeksrapportage naar de gesteldheid van de grond, wordt verduidelijkt, opdat meer eenheid ontstaat in die voorschriften en een goede afstemming daarvan ontstaat met de Wet bodembescherming en dat voorts enkele juridisch-technische verbeteringen worden aangebracht (tegengaan van bouwen op verontreinigde grond);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Woningwet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, vervallen «(Stb. 1985, 626)» en «(Stb. 1984, 406)».

B

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, voor zover dat bouwen betrekking heeft op bouwwerken, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en waarvoor vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, is vereist. Deze voorschriften gelden niet voor bouwwerken die, ongeacht hun bestemming:

1°. hoewel vergunningplichtig, naar hun aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk als genoemd in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 42, eerste lid, of

2°. de grond niet raken en waarbij het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

De voorschriften hebben in elk geval betrekking op:

1°. het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem,

2°. aard en omvang van het onderzoek, en

3°. inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport;.

2. In het derde lid wordt onderdeel a vervangen door:

a. dat bij de aanvraag om bouwvergunning het in het tweede lid, onder 3°, bedoelde onderzoeksrapport wordt overgelegd, voor zover het verrichten van onderzoek naar de gesteldheid van de grond, overeenkomstig dat lid, verplicht is;.

3. In het derde lid, onderdeel d, vervalt «(Stb. 1982, 480)».

C

In artikel 40, tweede lid, vervalt «(Stb. 1981, 372)».

D

In artikel 43, tweede lid, vervalt «(Stb. 638)».

E

Het negende en het tiende lid van artikel 50 vervallen.

F

In artikel 53, eerste lid, vervallen «(Stb. 1982, 563)» en «(Stb. 1971, 268)».

G

Artikel 56 wordt gewijzigd als volgt:

Onder vernummering van het derde tot vierde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Indien uit het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, onder 3°, blijkt dan wel bij burgemeester en wethouders uit anderen hoofde een redelijk vermoeden bestaat dat de grond ter plaatse van het bouwen van het bouwwerk, waarop een bouwvergunning betrekking heeft, in zodanige mate is verontreinigd dat saneringsmaatregelen zijn vereist, is aan die vergunning de voorwaarde verbonden dat eerst mag worden begonnen met bouwen nadat het krachtens de Wet bodembescherming bevoegde gezag het daartoe strekkende saneringsplan overeenkomstig artikel 39 van die wet heeft goedgekeurd en, voor zover op grond van dat plan vereist, de saneringsmaatregelen naar het oordeel van dat gezag zijn genomen. Deze voorwaarde geldt niet voor gevallen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, onder 1° of 2°.

H

In artikel 110, tweede lid, vervalt «(Stb. K 258)».

I

In artikel 112 vervalt «(Stb. K 258)».

J

In artikel 121 vervalt «(Stb. 1992, 96)».

K

In artikel 124 vervalt «(Stb. 1964, 222)».

ARTIKEL II

De bouwverordening wordt binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze wet in overeenstemming gebracht met artikel I, onderdeel B, van deze wet.

ARTIKEL III

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Aanvragen om bouwvergunning, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wet, waarop de voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond ingevolge de Woningwet, zoals gewijzigd bij artikel I, onderdelen B en G, van deze wet, niet van toepassing zijn, worden afgedaan overeenkomstig de Woningwet, zoals gewijzigd bij artikel I, onderdelen B en G, van deze wet.

3. De in de bouwverordening gegeven voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, alsmede het voorschrift een onderzoeksrapportage naar de gesteldheid van de grond over te leggen, blijven buiten toepassing op aanvragen om bouwvergunning, waarop ingevolge de Woningwet, zoals gewijzigd bij artikel I, onderdeel B, van deze wet, die voorschriften niet van toepassing zijn.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven