24 797
Wijziging van de regels betreffende de registratie van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de registratie van persoonsdossiers (Wet justitiële documentatie)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 juli 2000

Het voorstel van wet justitiële documentatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift wordt vervangen door: Wijziging van de regels betreffende de verwerking van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers (Wet justitiële gegevens).

B

In de considerans wordt «de registratie van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de registratie van persoonsdossiers» vervangen door: het verwerken van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers.

C

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

De onderdelen d, e en f komen te luiden:

d. justitiële documentatie: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende justitiële gegevens die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd;

e. documentatie persoonsdossiers: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsdossiers die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd;

f. persoonsgegeven, verwerking van persoonsgegevens, betrokkene, het College bescherming persoonsgegevens en het verstrekken van persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

D

Het opschrift van titel 2 komt te luiden: TITEL 2. DE VERWERKING VAN JUSTITIËLE GEGEVENS

E

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister verwerkt in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.

2. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.

F

In artikel 3 wordt de eerste volzin vervangen door: Onze Minister treft de nodige maatregelen opdat de justitiële gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.

G

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «uit het register» vervangen door: uit de justitiële documentatie.

2. In het tweede lid wordt «de geregistreerde zaak» vervangen door: de zaak, waarvan de justitiële gegevens zijn verwerkt.

3. In het derde lid wordt «waarop het feit in het register is opgenomen» vervangen door: waarop de gegevens betreffende de zaak in de justitiële documentatie zijn vastgelegd.

H

In het eerste lid van artikel 5 wordt na «bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde» ingevoegd: onvoorwaardelijke.

I

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. Onze Minister legt passende technische en organisatorische maat- regelen ten uitvoer om de justitiële gegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van de justitiële gegevens met zich brengen.

2. Artikel 49, eerste tot en met derde lid, en artikel 50, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van overeenkomstige toepassing.

J

Het opschrift van afdeling 2 komt te luiden: AFDELING 2. HET VERSTREKKEN VAN JUSTITIËLE GEGEVENS

K

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Ten behoeve van de rechtspleging worden justitiële gegevens ver- strekt aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. Ten behoeve van de strafrechtspleging worden justitiële gegevens verstrekt aan Onze Minister.

3. Aan personen of instanties, aan wie ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten dezelfde bevoegdheid is verleend als die bij artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht aan de officier van justitie is toegekend, worden ten behoeve van de uitoefening van die bevoegdheid justitiële gegevens met betrekking tot economische delicten verstrekt.

3. In het nieuwe vierde lid wordt «de in het eerste lid genoemde» vervangen door: de in het eerste, tweede en derde lid genoemde.

4. In het nieuwe vijfde lid wordt «andere rechterlijke ambtenaren dan bedoeld in het eerste lid onder a of b. Het tweede lid is van toepassing.» vervangen door: andere rechterlijke ambtenaren dan bedoeld in het eerste lid dan wel aan andere autoriteiten. Het vierde lid is van toepassing.

L

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het nieuwe eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin wordt «Indien een zwaarwegend openbaar belang dit vordert en voor zover» vervangen door: Indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert en voorzover.

b. In de tweede zin wordt «in verband met de verstrekking» vervangen door: in verband met de verwerking en verdere verwerking.

3. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, worden de justitiële gegevens die zijn verstrekt niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

M

In het eerste lid van artikel 10 wordt «te zamen» vervangen door: tezamen.

N

In het eerste lid van artikel 12 wordt «te zamen» vervangen door: tezamen.

O

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het nieuwe eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin wordt «Indien een zwaarwegend openbaar belang dit vordert en voor zover» vervangen door: Indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert en voorzover.

b. In de tweede zin wordt «in verband met de verstrekking» vervangen door: in verband met de verwerking en verdere verwerking.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het tweede lid van artikel 9 is van toepassing.

P

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

1. Indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert en voorzover dit voor bijzondere doeleinden noodzakelijk is, kan Onze Minister in bijzondere gevallen toestemming geven tot het verstrekken van daartoe omschreven justitiële gegevens overeenkomstig door hem te geven voorschriften en onder door hem te stellen voorwaarden. Van zijn desbetreffend besluit zendt hij een afschrift aan het College bescherming persoonsgegevens.

2. Tenzij Onze Minister anders bepaald, worden de justitiële gegevens die zijn verstrekt niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

3. Onze Minister kan voorschriften geven in verband met de verwerking en verdere verwerking.

Q

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

Behoudens ontheffing van Onze Minister, kunnen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek desgevraagd slechts justitiële gegevens worden verstrekt in zodanige vorm dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen. Onze Minister kan voorwaarden verbinden aan de verwerking en verdere verwerking van deze gegevens.

R

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «op geautomatiseerde wijze door tussenkomst van een netwerk» vervangen door: door middel van telecommunicatie.

2. In de eerste volzin van het tweede lid vervalt «bij ministeriële beschikking» en in de tweede volzin wordt «Onze Minister treft de procedurele en technische voorzieningen» vervangen door: Onze Minister legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer.

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid, vervalt het derde lid.

4. In het nieuwe vierde lid wordt «Registratiekamer» vervangen door: College bescherming persoonsgegevens.

S

In afdeling 2 van titel 2 wordt na artikel 16 een nieuw artikel 16a ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

Voor het verstrekken van justitiële gegevens, als bedoeld in de artikelen 9, 13, 14 en 15, kan een kostenvergoeding worden verlangd die niet hoger mag zijn dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.

T

In het opschrift van Afdeling 3 wordt «BELANGHEBBENDE» vervangen door: BETROKKENE.

U

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «deze persoon betreffende gegevens in het justitiële documentatieregister zijn opgenomen» vervangen door: deze persoon betreffende gegevens in de justitiële documentatie zijn vastgelegd.

2. Aan het einde van het tweede lid wordt voor de punt ingevoegd: , tenzij hij weigert een mededeling te doen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verzoek en de wijze van kennisneming.

V

In het eerste lid van artikel 18 wordt «gegevens uit het justitiële documentatieregister» vervangen door: justitiële gegevens.

W

Aan het einde van het vierde lid van artikel 19 wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kunnen aan de bijzondere machtiging nadere eisen worden gesteld.

X

In artikel 20 wordt na «artikel 17, eerste lid» ingevoegd «en artikel 18, tweede lid,» en wordt «voor zover» vervangen door: voorzover.

Y

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 17 kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens, kan Onze Minister schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. Onze Minister bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Het eerste lid van artikel 37 Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing.

3. Onze Minister draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvul- ling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

Z

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

1. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 17, 18 of 21 geldt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2. De artikelen 47 en 48 van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van overeenkomstige toepassing.

AA

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien Onze Minister justitiële gegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd doet hij aan de in artikel 8, vijfde lid, 9, 13 en 14 bedoelde personen of instanties aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken gegevens zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

2. In het tweede lid wordt «voor zover» vervangen door «voorzover» en wordt na «de wettelijke vertegenwoordiger,» ingevoegd: desgevraagd.

BB

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

1. Onze Minister kan voor een mededeling als bedoeld in artikel 17 of 18 een vergoeding van kosten verlangen die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Daarbij wordt tevens de wijze van betaling bepaald.

2. De vergoeding wordt teruggegeven in geval Onze Minister op verzoek van de betrokkene, op aanbeveling van het College bescherming persoonsgegevens of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan of wanneer het verzoek moet worden geweigerd ingevolge artikel 20.

CC

In afdeling 3 van titel 2 wordt na artikel 24 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24a

1. Degene over wie één of meer justitiële gegevens zijn verwerkt kan bij Onze Minister verzet hiertegen aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.

2. Onze Minister beoordeelt, gehoord het openbaar ministerie, binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt hij terstond de verwerking.

3. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.

DD

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het nieuwe eerste lid wordt «De Registratiekamer ziet toe op de werking van het justitiële documentatieregister» vervangen door: Het College bescherming persoonsgegevens ziet toe op de verwerking van justitiële gegevens.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De artikelen 51, tweede lid, 60 en 61 van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van overeenkomstige toepassing.

EE

Artikel 26 vervalt

FF

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Het nummer «1.» voor de tekst vervalt.

b. In de eerste zin wordt «van de burgemeester» vervangen door: van Onze Minister.

c. Na «in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd» wordt ingevoegd: en na afweging van het belang van betrokkene.

d. De derde volzin vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

GG

In artikel 28 wordt aan het einde van de zin voor de punt ingevoegd: in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HH

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

1. De aanvraag om afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente, waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als inge- zetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. In alle andere gevallen wordt de aanvraag ingediend bij Onze Minister.

2. De burgemeester en Onze Minister onderzoeken de volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en verschaffen zich de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld ter uitvoering van het tweede lid.

4. De burgemeester zendt de aanvraag terstond door aan Onze Minister.

II

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

1. De burgemeester kan binnen tien dagen na de dag waarop bij hem de aanvraag is ingediend adviseren over de afgifte van die verklaring.

2. Ten behoeve van de advisering worden aan de burgemeester ter beschikking gesteld alle justitiële gegevens uit de justitiële documentatie met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 20 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, alsmede de gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters met betrekking tot de aanvrager.

3. De justitiële gegevens en de gegevens uit de politieregisters die zijn verstrekt worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

JJ

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De aanvraag tot het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon bevat de voornamen en de geboortedatum van de aanvrager, alsmede een omschrijving van het doel, waarvoor de afgifte van de verklaring wordt gevraagd.

2. In het derde lid vervalt na «de verklaring wordt verzocht» : en.

KK

De tweede volzin van artikel 31 vervalt.

LL

Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

1. Onze Minister neemt de aanvraag niet in behandeling, indien een onderzoek naar het gedrag van de aanvrager kennelijk niet noodzakelijk is om, gelet op het doel van de aanvraag, een risico voor de samenleving te beperken.

2. Onze Minister stelt de burgemeester, bedoeld in artikel 29, eerste lid, terstond in kennis van de beslissing tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag.

MM

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De burgemeester weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag indien in het justitiële documentatieregister met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld» vervangen door: Onze Minister weigert de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.

NN

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33

1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 20 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 17, eerste lid alsmede van gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters.

2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan Onze Minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon kennis nemen van met betrekking tot de betrokkenen, bedoeld in artikel 32, vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie, gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters alsmede gegevens uit de documentatie vennootschappen bij Onze Minister.

3. Voorzover dat voor een goede oordeelsvorming noodzakelijk is, kan Onze Minister inlichtingen omtrent betrokkene inwinnen bij het openbaar ministerie en bij instellingen die op grond van artikel 4, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 bevoegd zijn om reclasseringswerkzaamheden te verrichten.

4. De justitiële gegevens en de gegevens uit de politieregisters die zijn verstrekt worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

OO

Artikel 34 vervalt.

PP

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

1. Onze Minister beslist op de aanvraag met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2. Indien de verklaring omtrent het gedrag wordt afgegeven, zijn de artikelen 3:8 en 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

3. Alvorens te beslissen stelt Onze Minister de burgemeester in de gelegenheid om, gelet op zijn advies, zijn mening kenbaar te maken.

4. De bekendmaking geschiedt door tussenkomst van de burgemeester.

QQ

Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

1. Onze Minister beslist op de aanvraag met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2. Alvorens te beslissen tot weigering van de afgifte, stelt Onze Minister degene van wie een of meer gegevens als bedoeld in het tweede lid van artikel 33, ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing, in de gelegenheid om binnen twee weken een verzoek als bedoeld in artikel 21 van deze wet of artikel 22 van de Wet politieregisters dan wel artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens te doen.

3. De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, wordt opgeschort met ingang van de dag waarop Onze Minister de gelegenheid heeft geboden tot het doen van een verzoek en tot de dag waarop een schriftelijke mededeling is gedaan dat geen verzoek zal wor- den ingediend of twee weken zijn verstreken dan wel tot de dag waarop de procedure naar aanleiding van een verzoek is beëindigd.

4. De aanvrager van de verklaring wordt in kennis gesteld van de opschorting.

RR

Artikel 36 vervalt

SS

Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

1. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot afgifte van een verklaring omtrent het gedrag kunnen de burgemeester en Onze Minister een vergoeding van kosten verlangen.

2. De kostenvergoedingen zijn niet hoger dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.

3. Voorzover de aanvragen zijn ingediend bij de burgemeester, zijn de gemeenten ter zake van de afgifte van de verklaring door Onze Minister een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding verschuldigd aan Onze Minister.

4. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld met betrekking tot de wijze van afdracht van de vergoeding, bedoeld in het derde lid.

TT

Het opschrift van titel 3 komt te luiden: TITEL 3. DE PERSOONSDOSSIERS

UU

Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38

1. Onze Minister verwerkt persoonsgegevens in persoonsdossiers in de documentatie persoonsdossiers met als doel de bevordering van een juiste toepassing van het strafrecht.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de wijze bepaald waarop de rapporten die het persoonsdossier vormen worden verkregen.

3. De artikelen 3 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

VV

Artikel 39 vervalt.

WW

In titel 3 worden na artikel 40 de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 40a

1. Onze Minister kan afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten gebruiken ten behoeve van de behandeling van een gratieverzoek of met het oog op het onderzoek, bedoeld in artikel 27.

2. Onze Minister verstrekt ten behoeve van een goede rechtspleging, de vervolging en berechting van strafbare feiten, de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen en het geven van advies over een gratieverzoek desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan:

a. Nederlandse rechterlijke ambtenaren;

b. rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen;

c. andere dan de onder a en b genoemde rechterlijke ambtenaren, voorzover de Minister van Justitie dat bepaalt.

3. Onze Minister verstrekt ten behoeve van de selectie of bejegening desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan de penitentiaire consulenten en de hoofden van de inrichtingen waar de aan een persoon opgelegde straf of maatregel wordt ten uitvoer gelegd.

4. Onze Minister verstrekt ten behoeve van het voorbereiden van enig rapport of het uitoefenen van enig toezicht desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan:

a. de directeuren van de stichting en de reclasseringsinstellingen, bedoeld in artikel 1, onder b en c van de Reclasseringsregeling 1995;

b. de reclasseringswerkers, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995;

c. de directeur of ressortsdirecteur van de raad voor de kinderbescherming.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere personen of instanties worden aangewezen aan wie ten behoeve van een juiste toepassing van het strafrecht afschriften van rapporten uit een persoonsdossier kunnen worden verstrekt. Daarbij kan tevens worden bepaald van welke rapporten afschriften worden verstrekt. Tevens kunnen nadere voorschriften worden gegeven in verband met de verstrekking.

6. Behoudens ontheffing van Onze Minister, kunnen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek desgevraagd afschriften uit rapporten uit een persoonsdossier worden verstrekt in zodanige vorm dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen. Onze Minister kan voorwaarden verbinden aan de verstrek- king van deze gegevens.

Artikel 40b

1. Onze Minister deelt een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende rapporten in de persoonsdossiers in de documentatie persoonsdossiers zijn opgenomen.

2. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm, tenzij hij weigert een mededeling te doen.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verzoek en de wijze van kennisneming.

Artikel 40c

1. Elke verstrekking van afschriften van rapporten uit persoonsdossiers, overeenkomstig artikel 40 wordt vastgelegd en ten minste gedurende één jaar bewaard.

2. Onze Minister deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende afschriften van rapporten uit de per- soonsdossiers in het jaar voorafgaande aan het verzoek overeenkomstig artikel 40a zijn verstrekt.

Artikel 40d

Op de behandeling van verzoeken als bedoeld in het eerste lid van artikel 40b en het tweede lid van artikel 40c is artikel 19 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40e

1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 40b kennis is gegeven van hem betreffende rapporten, kan Onze Minister schriftelijk verzoeken de persoonsgegevens in deze rapporten te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. Het tweede en derde lid van artikel 21 zijn van toepassing.

Artikel 40f

1. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 40c of 40e geldt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2. De artikelen 47 en 48 van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40g

1. Indien Onze Minister persoonsgegevens in rapporten uit een persoonsdossiers heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd doet hij aan de in artikel 40a bedoelde personen of instanties aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken persoonsgegevens zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

2. Het tweede lid van artikel 23 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40h

1. Onze Minister kan voor een mededeling als bedoeld in artikel 40b of 40c een vergoeding van kosten verlangen die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Daarbij wordt tevens de wijze van betaling bepaald.

2. De vergoeding wordt teruggegeven in geval Onze Minister op verzoek van de betrokkene, op aanbeveling van de College bescherming persoonsgegevens of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan.

Artikel 40i

1. Degene over wie één of meer persoonsgegevens in persoonsdossiers zijn verwerkt kan bij Onze Minister verzet hiertegen aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.

2. Onze Minister beoordeelt, gehoord het openbaar ministerie en de instelling die het rapport heeft opgemaakt, binnen vier weken na ont- vangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt hij terstond de verwerking.

3. Artikel 40h is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40j

Artikel 25 is van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers.

XX

In artikel 41 wordt «voor zover» vervangen door: voorzover.

YY

De artikelen 43 en 44 vervallen.

ZZ

In artikel 45 wordt «Wet justitiële documentatie zijn geregistreerd of ten aanzien waarvan ingevolge artikel 41» vervangen door: Wet justitiële gegevens zijn geregistreerd of ten aanzien waarvan ingevolge artikel 41.

AAA

In artikel 46 wordt «Wet justitiële documentatie» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

BBB

Artikel 48 vervalt

CCC

Artikel 49 komt te luiden:

Artikel 49

In artikel 33 en 126, telkenmale het eerste lid, onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 395)» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

DDD

Artikel 50 komt te luiden

Artikel 50

In het eerste lid, onder a, van artikel 3 van de Wet op de expertisecentra wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 395)» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

EEE

Artikel 51 komt te luiden:

Artikel 51

In het eerste lid, onder a, van artikel 3 van de Wet op het primair onder- wijs wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen om- trent het gedrag (Stb. 1955, 395)» vervangen door: Wet justitiële gege- vens.

FFF

In artikel 52 wordt «Wet justitiële documentatie» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

GGG

Artikel 53 komt te luiden:

Artikel 53

In het eerste lid, onder a, van artikel 4.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

HHH

In de artikelen 54 en 55 wordt telkenmale «Wet justitiële documentatie» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

III

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56

De Wet van 6 mei 1878, Stb 30, houdende bepalingen omtrent de beëedigde vertalers wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt de zinsnede «en een getuigschrift overlegt van goed zedelijk gedrag, afgegeven door de burgemeester en wethouders der gemeente of gemeenten waar hij gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond» vervangen door: en een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 27 van de Wet justitiële gegevens, overlegt.

2. In artikel 2 wordt de zinsnede «en een getuigschrift overleggen van goed zedelijk gedrag, afgegeven door de burgemeester en wethouders der gemeente of gemeenten waar zij gedurende de twee laatste jaren hebben gewoond» vervangen door: en een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 27 van de Wet justitiële gegevens, overleggen.

JJJ

In artikel 57 wordt «wanneer hij een verklaring omtrent het gedrag overlegt» vervangen door: wanneer hij een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 27 van de Wet justitiële gegevens, overlegt.

KKK

Na artikel 57 worden zes nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 57a

Het eerste lid van artikel 15 van de Wet politieregisters wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 1°, wordt na «voor» ingevoegd: de advisering omtrent.

2. Er wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. de Minister van Justitie voorzover hij deze behoeft voor de afgifte van de verklaringen omtrent het gedrag.

Artikel 57b

De Wet veiligheidsonderzoeken wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder a, van artikel 7 wordt « justitiële inlichtingen» vervangen door: justitiële gegevens en wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

2. In het vierde lid, onder a, van artikel 13 wordt « justitiële inlichtingen» vervangen door: justitiële gegevens en wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

Artikel 57c

In het eerste lid, onder a, van artikel 29a van de Spoorwegwet wordt «met het oog op de vergunning verleende verklaring als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» vervangen door: met het oog op de vergunning verleende verklaring als bedoeld in artikel 27 van de Wet justitiële gegevens.

Artikel 57d

De Wet bescherming persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder e, van artikel 2 wordt «Wet justitiële documentatie» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

2. In het eerste lid van artikel 22 wordt «Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

Artikel 57e

In het tweede lid, onder c, sub 1 van artikel 6, van de Wet op het notarisambt wordt «de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag» vervangen door: de Wet justitiële gegevens.

Artikel 57f

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 november 1999 ingediende voorstel van wet, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoorde- lingen door het openbaar bestuur) (26 883) eerder tot wet wordt verheven en in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel komt het tweede onderdeel van artikel 57a als volgt te luiden:

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de Minister van Justitie voorzover hij deze behoeft voor de afgifte van de verklaringen omtrent het gedrag.

LLL

Na artikel 58 wordt twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 58a

Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 58b

Indien voor het moment van inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon is gedaan, zijn op de behandeling van de aanvraag en de daaruit voortvloeiende procedures de bepalingen van toepassing zoals die luiden voor inwerkingtreding van deze wet.

MMM

In artikel 60 wordt «Wet justitiële documentatie» vervangen door: Wet justitiële gegevens.

Toelichting

De onderdelen A, B, D, E, G, J, T, V, en TT zijn terminologische aanpassingen van respectievelijk het opschrift, de considerans, het opschrift van titel 2, artikel 2, artikel 4, het opschrift van de afdelingen 2 en 3, artikel 18 en het opschrift van titel 3 aan het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens (kamerstukken I 1999/2000, 25 892, nr. 92).

Artikel 1 is in onderdeel C ook aangepast aan het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens.

Aangezien het begrip register niet meer als uitgangspunt van het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens is gekozen, wordt dit begrip ook in het onderhavige wetsvoorstel niet langer meer gebruikt.

In onderdeel F wordt artikel 3 afgestemd op het tweede lid van artikel 11 van het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens.

Onderdeel H is in de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht bij artikel 5.

In onderdeel I wordt artikel 7 in overeenstemming gebracht met artikel 13 van het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens.

In onderdeel K wordt artikel 8 geherformuleerd. Daarbij is het doel waarvoor de rechterlijke ambtenaren justitiële gegevens kunnen verkrijgen verruimd. Rechterlijk ambtenaren hebben immers niet alleen behoefte aan justitiële gegevens in strafzaken, maar ook in bijvoorbeeld civielrechtelijke zaken. Gedacht kan hierbij worden aan ondertoezichtstellingen. Deze mogelijkheid is thans neergelegd in het eerste lid.

De wijziging van het nieuwe vijfde lid is toegelicht in paragraaf 1.3 van de nota naar aanleiding van het verslag.

De wijziging van het eerste lid van artikel 9 in onderdeel L vloeit voort uit artikel 23, eerste lid, onder e, van het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens. Een gelijksoortige wijziging van de artikelen 13 en 15 van de huidige Wet JD is ook voorgesteld in de aanpassingswet bij het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens (kamerstukken II 1998/99, 26 410, nr. 1–2, blz. 5).

De toevoeging van het tweede lid is toegelicht in paragraaf 1.4 en bij artikel 16 van de nota naar aanleiding van het verslag.

De wijzigingen in de onderdelen M, N en XX van de artikelen 10, 12 en 41 zijn van taalkundige aard.

De wijzigingen van de artikelen 13 en 14 in de onderdelen O en P zijn van gelijke strekking als de wijzigingen van artikel 9 in onderdeel L.

Ten gevolge van de herformulering van artikel 15 in onderdeel Q wordt het mogelijk ook persoonsgegevens te verstrekken voor wetenschappelijke doeleinden. Dit is van belang, omdat het parketnummer – een persoonsgegeven – het enige uniforme identificatiemiddel bij deverschillende registraties op het terrein van de strafrechtspleging is. Deze wijziging sluit bovendien aan bij artikel 23, tweede lid, van het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens.

Ook is de bevoegdheid gecreëerd dat de Minister van Justitie voorwaarden mag verbinden aan de verstrekking van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn als persoonsgegevens worden verstrekt.

De toevoeging van het tweede lid aan artikel 15 is toegelicht in paragraaf 1.4 en bij artikel 16 van de nota naar aanleiding van het verslag.

De wijzigingen van het eerste en het derde lid van artikel 16 in onderdeel R zijn aldaar in de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht. De overige wijzigingen betreffen aanpassingen aan het wetsvoorstel bescher- ming persoonsgegevens.

In onderdeel S wordt voorgesteld een nieuw artikel 16a in te voegen dat bepaald dat voor het verstrekken van justitiële gegevens een vergoeding van kosten kan worden gevraagd. Het is immers niet onredelijk dat aan degenen die concrete justitiële gegevens willen ontvangen kosten in rekening worden gebracht.

De aanpassing van het eerste lid van artikel 17 in onderdeel U betreft een terminologische aanpassing.

De aanvulling van het tweede lid van artikel 17 is toegelicht bij artikel 22 in de nota naar aanleiding van het verslag.

Ten gevolge van de toevoeging van een derde lid waarin wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent het verzoek en de wijze van kennisneming kunnen onder andere regels worden gesteld over de plaats van inzage.

In onderdeel W wordt artikel 19 met een vierde lid uitgebreid. In dit lid wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere eisen kunnen worden gesteld aan de bijzondere machtiging die de advocaat heeft ontvangen van een cliënt die gebruik wil maken van zijn recht op kennisneming dan wel zijn recht om te weten aan wie justitiële gegevens zijn verstrekt. Van deze mogelijkheid zal gebruik gemaakt worden als blijkt dat niet zorgvuldig met machtigingen wordt omgegaan.

Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 19 in de nota naar aan- leiding van het verslag.

Onderdeel X bevat herstel van een omissie. Het is evident dat wanneer geen mededeling kan worden gedaan aan de betrokkene of, en zo ja, welke deze persoon betreffende justitiële gegevens zijn verwerkt er ook geen mededeling kan worden gedaan van de gedane verstrekkingen in het afgelopen jaar. Op laatstgenoemde manier zou de betrokkene er immers achter kunnen komen dat er justitiële gegevens zijn.

De wijzigingen in de onderdelen Y, Z, AA en 88 betreffen afstemmingen op het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens. Voor de herziening van de artikelen 21, 22, 23 en 24 wordt gewezen op onderscheidenlijk de artikelen 36, 45, 38 en 39 van het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens.

Voorts wordt voor de wijziging van artikel 23 verwezen naar de toe- lichting bij artikel 23 in de nota naar aanleiding van het verslag.

De toevoeging van artikel 24a in onderdeel CC is uitgelegd in paragraaf 1.4 van de nota naar aanleiding van het verslag.

In onderdeel DD is artikel 25 aangepast aan het wetsvoorstel bescher- ming persoonsgegevens.

Bovendien is hetgeen in artikel 26 was geregeld in het tweede lid van artikel 25 opgenomen.

Hiermee is ook het laten vervallen van artikel 26 in onderdeel EE verduidelijkt.

De aanpassingen van het eerste lid van artikel 27 in onderdeel FF worden in de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht. Daarbij wordt in het bijzonder verwezen naar paragraaf 2.2 en de toelichting bij artikel 27. Het laten vervallen van de mogelijkheid om een model vast te stellen vloeit voort uit artikel 4:4 Awb.

Het tweede lid is vervallen, omdat de bevoegdheid om te mogen beschikken over justitiële en politiële gegevens voortvloeit uit het geherformuleerde eerste lid van artikel 33.

De aanvulling van artikel 28 in onderdeel GG is een verduidelijking.

In de nota naar aanleiding van het verslag is ingegaan op de afwegingstaak van de Minister van Justitie in het kader van de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag. De wijziging van artikel 29 in onderdeel HH vloeit voort uit de nieuwe opzet van de afgifte van de verklaring die is toegelicht in paragraaf 2 van de nota naar aanleiding van het verslag.

De aanvraag om afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente, waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Is de aanvrager niet ingeschreven in een basisadministratie persoonsgegevens of betreft het een aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon dan wordt de aanvraag ingediend bij de Minister van Justitie. De aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon behoeft niet te worden ingediend bij de gemeente.

Anders dan bij natuurlijke personen heeft de rechtspersoon geen behoefte aan een makkelijk toegankelijk loket. Net als bij de aanvraag om afgifte van de verklaring van geen bezwaar bij de oprichting van een vennootschap kan de rechtspersoon zijn aanvraag rechtstreeks richten tot de Minister van Justitie.

Degene bij wie de aanvraag wordt ingediend controleert de identiteit van de aanvrager. Ook wordt de volledigheid van de verstrekte gegevens onderzocht. Zo wordt in het derde lid van artikel 30 bepaald dat bij de aanvraag wordt overgelegd een schriftelijke opgave van degene te wiens behoeve de verklaring wordt verzocht van het risico voor de samenleving dat in het geding is. Bij ministeriële regeling kan bijvoorbeeld worden bepaald aan welke eisen deze schriftelijke opgave moet voldoen. Indien de aanvraag bij de burgemeester is ingediend, zendt hij de aanvraag terstond door aan de Minister van Justitie.

In onderdeel II wordt voorgesteld een nieuw artikel 29a in te voegen. In artikel 29a wordt het vervolg van de procedure met betrekking tot de aanvraag geschetst. De burgemeester kan tegelijk met het doorzenden van de aanvraag aan de Minister zijn mening over de afgifte van de verklaring meesturen. Op deze manier kunnen lokale belangen voorzover die betrekking hebben op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd onder de aandacht van de Minister van Justitie worden gebracht. De burgemeester kan ook later zijn mening kenbaar maken, mits binnen tien dagen nadat de aanvraag is ingediend.

Hierdoor is de burgemeester in staat enig onderzoek te verrichten. Aangezien de aanvraag terstond is doorgestuurd, kan de Minister van Justitie ook al de nodige activiteiten ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag verrichten. Dit bespoedigt de behandeling van de aanvraag.

Opdat de burgemeester het risico voor de samenleving in het juiste perspectief kan plaatsen, is hij bevoegd justitiële en politiële gegevens omtrent de betrokkene op te vragen. De burgemeester kan ook andere relevante gegevens bij de advisering betrekken. Door deze taak is de burgemeester een adviseur in de zin van het eerste lid van artikel 3:5 Awb.

Aangezien de justitiële en politiële gegevens voor een bepaald doel worden verstrekt, mag de burgemeester de ontvangen gegevens niet langer bewaren dan ten behoeve van de advisering noodzakelijk is. Immers, de gegevens mogen niet voor een ander doel worden gebruikt dan waarvoor de gegevens zijn verstrekt. Dit is in de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht in paragraaf 1.4.

De aanpassingen van de artikel 30 en 31 in de onderdelen JJ en KK zijn toegelicht bij de artikelen 30 en 31 in de nota naar aanleiding van het verslag.

De wijziging van het derde lid van artikel 30 betreft herstel van een omissie.

Het opnemen van de ontvankelijkheidstoets in artikel 31a in onderdeel LL is toegelicht in paragraaf 1.4 en 2.2 van de nota naar aanleiding van het verslag.

In onderdeel MM is de aanpassing van het eerste lid van artikel 32 een terminologische aanpassing aan het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens. Bovendien is de centralisering van de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag bij de Minister van Justitie in de tekst doorgevoerd.

Het tweede lid van artikel 32 is in die zin verbeterd dat nu duidelijk tot uitdrukking komt van welke personen de justitiële gegevens moeten worden beoordeeld. De afstemming op het tweede lid van artikel 30 komt thans beter tot uitdrukking.

Het tweede lid van artikel 33 is overgeheveld naar het derde lid van artikel 32 met dien verstande dat de tekst terminologisch is aangepast.

In onderdeel NN wordt artikel 33 gewijzigd. De wijziging van het eerste lid is aan de orde gesteld in paragraaf 2.2. van de nota naar aanleiding van het verslag.

Het tweede lid is overgeheveld naar het derde lid van artikel 32, aangezien de inhoud van dit lid beter past bij laatstgenoemd artikel.

Het nieuw voorgestelde tweede lid beschrijft duidelijk welke gegevens bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de rechtspersoon moeten worden betrokken. Enerzijds is de tekst beter afgestemd op de artikelen 30 en 32. Anderzijds wordt thans bepaald dat ook de gegevens uit het systeem Vennoot van de Minister van Justitie in de beoordeling kunnen worden meegenomen. In dit systeem zijn onder andere de gegevens over faillissementen opgenomen.

Deze gegevens worden ook gebruikt in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van bij een vennootschap betrokken beleidsbepalende personen met het oog op de afgifte van de verklaring van geen bezwaar in het kader van de oprichting van een vennootschap (artikelen 68 en 179, tweede lid, van Boek 2 van het BW). Ik acht het van belang dat deze gegevens ook in een later stadium dan de oprichting van een vennootschap kunnen worden gebruikt om de betrouwbaarheid te toetsen.

Het derde lid is in paragraaf 2.2 en bij artikel 36 van de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht.

Zoals in paragraaf 1.4 en bij artikel 16 van de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven worden justitiële en politiële gegevens niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de gegevens zijn verstrekt. Dit beginsel is in het vierde lid neergelegd.

Het laten vervallen van artikel 34 in onderdeel 00 vloeit voort uit het derde lid van artikel 33.

De wijziging van artikel 35 in onderdeel PP is gedeeltelijk toegelicht bij artikel 35 in de nota naar aanleiding van het verslag.

De termijn waarbinnen de Minister van Justitie op de aanvraag moet beslissen is verhoogd van vier naar acht weken. De reden hiervan is dat de afgifteprocedure complexer is geworden met als gevolg dat er meer tijd nodig is om op de aanvraag te kunnen beslissen. Indien de burgemeester heeft geadviseerd over de afgifte van de verklaring, zou dit op grond van artikel 3:8 Awb bij de beschikking vermeld moeten worden. Wordt de verklaring afgegeven, dan is het echter niet wenselijk dat bij de beschikking een vermelding omtrent de advisering wordt gedaan.

Een dergelijke vermelding kan leiden tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager. De aanvrager kan immers worden geconfronteerd met de situatie dat degene die om overlegging van de verklaring heeft gevraagd, meestal een werkgever, de aanvrager vraagt of advies door de burgemeester is gegeven. Een bevestigende beantwoording zal het vermoeden doen rijzen dat over de aanvrager justitiële gegevens bekend zijn. Het gevolg kan zijn dat bijvoorbeeld een werkgever de betrokken sollicitant afwijst. De maximale bescherming van de persoonlijke levenssfeer die het systeem van de verklaring omtrent het gedrag biedt wordt daardoor onnodig ondergraven. Om die reden rechtvaardigt het grondwettelijk recht op eerbiediging van de persoonlijke levensfeer een afwijking van artikel 3:8 Awb. Om dezelfde reden wordt ook niet bij de afgifte vermeld dat in tegenstelling tot het advies van de burgemeester wel tot afgifte van de verklaring is overgegaan. Artikel 3:50 Awb is dus ook uitgesloten.

In het derde lid is bepaald dat de burgemeester die de aanvraag in ontvangst heeft genomen in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening over de voorgenomen beslissing kenbaar te maken.

Deze mogelijkheid is van belang als de burgemeester het niet eens is met de voorgenomen beslissing. In een overleg kan dan worden besproken of de beslissing aanpassing behoeft.

Artikel 3:43 Awb bepaalt dat van de uiteindelijke beslissing de burgemeester op de hoogte wordt gesteld. Aangezien de bekendmaking geschiedt door tussenkomst van de burgemeester, is hij in alle gevallen op de hoogte van de beslissing.

In het nieuw voorgestelde artikel 35a in onderdeel QQ wordt bepaald dat op de aanvraag om afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon niet binnen vier, maar binnen acht weken moet worden beslist. De afgiftetermijn is langer dan die voor de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon, omdat de beoordeling van de betrouwbaarheid van een rechtspersoon complexer is. Zo wordt de betrouwbaarheid beoordeeld aan de hand van het strafrechtelijk verleden van vaak meerdere personen. Bovendien worden de gegevens uit het systeem Vennoot meegewogen.

In het tweede lid wordt een extra rechtsbescherming geboden aan degenen van wie het strafrechtelijk verleden is getoetst in het kader van de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon. Is de Minister voornemens de verklaring te weigeren, dan moeten eerst degenen van wie de strafrechtelijke gegevens en de gegevens uit het systeem Vennoot ten grondslag hebben gelegen aan deze weigering, worden geïnformeerd over deze weigering. Deze personen worden in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadat zij zijn geïnformeerd een verzoek te doen tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een of meer gegevens. Op deze manier kan worden voorkomen dat het oordeel over de betrouwbaarheid op onjuiste gegevens is gebaseerd, hetgeen de betrokkene kan schaden.

Een verzoek om verbetering, aanvulling of verwijdering kan betrekking hebben op justitiële gegevens, gegevens uit het politieregister of op gegevens uit het systeem Vennoot. Het eerstgenoemde en laatstgenoemde verzoek moet tot de Minister van Justitie worden gericht.

Het verzoek om herbeoordeling van een politiegegeven moet worden gericht tot de politie.

Gedurende de tijd dat de procedure met betrekking tot dergelijke verzoeken loopt, wordt de termijn voor het geven van een beslissing op de aanvraag om afgifte van de verklaring opgeschort. Van deze opschorting wordt mededeling gedaan aan de aanvrager van de verklaring.

Maakt degene van wie de gegevens bij de beoordeling van de betrouwbaarheid is betrokken geen gebruik van de mogelijkheid om binnen twee weken een verzoek om verbetering, aanvulling of verwijdering te doen, dan deelt de Minister van Justitie gemotiveerd mede dat de afgifte van de verklaring wordt geweigerd.

Het laten vervallen van artikel 36 in onderdeel RR is toegelicht bij artikel 36 in de nota naar aanleiding van het verslag.

De wijziging van artikel 37 in onderdeel SS is toegelicht bij artikel 37 in de nota naar aanleiding van het verslag. De herziening van het afgiftesysteem brengt met zich dat de burgemeester die de aanvraag om afgifte in behandeling neemt ook de kostenvergoeding van de aanvrager in ontvangst neemt. Het gedeelte van de kosten dat door de Minister van Justitie wordt gemaakt wordt door de gemeenten overgedragen aan het Ministerie van Justitie.

In paragraaf 3 van de nota naar aanleiding van het verslag is naar aanleiding van vragen gesteld door de leden van de CDA-fractie aangegeven dat het wenselijk is de regeling omtrent de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers te regelen bij wet in formele zin. De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen UU, VV en WW vloeien daaruit voort. Bij de opzet van de regeling is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Regeling persoonsdossiers strafrechtspleging van 15 februari 1994, Stb. 40 en titel 2 inzake de verwerking van justitiële gegevens. Zo stemt artikel 38 overeen met de artikelen 2 en 3 in titel 2. Door het uitschrijven van de regeling in het onderhavige wetsvoorstel kan artikel 39 vervallen.

In artikel 40a wordt bepaald wie afschriften uit een persoonsdossier kunnen krijgen. Gelet op het doel van de verwerking, worden deze afschriften alleen met het oog op de bevordering van een juiste toepassing van het strafrecht verstrekt. De uitzonderingen zijn in het eerste en tweede lid opgenomen. In het eerste lid is bepaald dat afschriften van in persoonsdossiers opgenomen rapporten door de Minister van Justitie kunnen worden gebruikt voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager van een verklaring omtrent het gedrag. Deze bepaling sluit aan bij het derde lid van artikel 33 waarin is bepaald dat de Minister van Justitie voor een goede oordeelsvorming inlichtingen bij een Reclasseringsinstelling kan inwinnen.

Uit het tweede lid volgt dat rechterlijke ambtenaren ook voor andere dan strafzaken, gebruik mogen maken van afschriften van in persoonsdossiers opgenomen rapporten. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 8.

Het eerste, tweede, derde en vierde lid van artikel 40a stemmen voor het overige overeen met het eerste lid van artikel 9 van de regeling persoonsdossiers strafrechtspleging. In het vijfde lid wordt de mogelijkheid geboden om aan andere personen of instanties afschriften van rapporten uit persoonsdossiers te verstrekken ten behoeve van een juiste toepassing van het strafrecht.

Deze personen of instanties kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen.

Op dit moment ligt het niet in de bedoeling om het aantal ontvangstgerechtigden uit te breiden.

Het zesde lid stemt overeen met artikel 15.

De artikelen 40b, 40c, 40d, 40e, 40f, 40g, 40h, 40i en 40j zijn afgestemd op onderscheidenlijk de artikelen 17, 18, 19, 21 , 22, 23, 24, 24a en 25.

De wijziging van artikel 43 in onderdeel YY is toegelicht bij artikel 43 in de nota naar aanleiding van het verslag.

Artikel 44 vervalt, omdat het onderhavige wetsvoorstel is afgestemd op het wetsvoorstel bescherming persoonsgegevens.

De onderdelen ZZ tot en met KKK en MMM behelzen terminologische aanpassingen in andere wetten en aanpassingen aan de nieuwe regelgeving.

Met name met het oog op het vernieuwde systeem met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag is in artikel 58a in onderdeel LLL een evaluatiebepaling opgenomen. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet wordt een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet aan de Staten-Generaal verzonden. Ten overvloede wordt vermeld dat deze bepaling met zich brengt dat ook de doelmatigheid wordt geëvalueerd.

In artikel 58b is voorzien in overgangsrecht met betrekking tot het systeem inzake de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag. Daarbij worden de aanvragen om afgifte van een verklaring die zijn ingediend voor het moment van inwerkingtreding van deze wet, afgedaan op grond van het huidige recht. Hetzelfde geldt voor daaruit voortvloeiende procedures bij de commissaris van de koningin en de rechtbank. Dit houdt ook in dat het huidig recht van toepassing is op procedures die voor het moment van inwerkingtreding van deze wet zijn ingesteld.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven