24 797
Wijziging van de regels betreffende de verwerking van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers (Wet justitiële gegevens)

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2002

Tijdens het wetgevingsoverleg met betrekking tot het wetsvoorstel justitiële gegevens van 25 maart jl. zijn een aantal amendementen ingediend. Twee van de ingediende amendementen zijn nadien in gewijzigde vorm opnieuw ingediend. Aangezien ik heb toegezegd schriftelijk te zullen reageren op nieuwe amendementen, zet ik hieronder mijn opvattingen over beide amendementen uiteen.

Amendement Jonker

Mevrouw Jonker stelt voor om de justitiële gegevens met betrekking tot zedendelicten niet eerder te verwijderen dan na het overlijden van de betrokken persoon. Ik ontraad dit amendement.

In het wetsvoorstel is een algemene regeling met betrekking tot het bewaren van justitiële gegevens opgenomen. Opdat de bewaartermijnen in zijn algemeenheid recht doen aan de ernst van het misdrijf, wordt in het wetsvoorstel de lengte van de bewaartermijn bepaald door objectieve normen. De bewaartermijn wordt niet gerelateerd aan het type delict, maar aan de ernst van het delict. Een zedendelict wordt dan op dezelfde wijze gewogen als bijvoorbeeld een mishandeling of een moord.

Uitgangspunt is dat de justitiële gegevens niet langer dan twintig jaar nadat de zaak onherroepelijk is afgedaan, worden bewaard. Bij ernstige misdrijven is het wenselijk dat deze termijn wordt verlengd. Gekozen is voor een verlenging met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf indien deze de duur van drie jaar te boven gaat, alsmede met de duur van de terbeschikkingstelling of van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bij zeer ernstige misdrijven wordt de verlenging van de bewaartermijn nog eens extra verhoogd met tien jaar. Daarbij is een zeer ernstig misdrijf een misdrijf waarop een gevangenisstraf van in ieder geval acht jaar of meer staat.

Op het plegen van een ernstig zedendelict, zoals verkrachting en aanranding staat een gevangenisstraf van acht jaar of meer. Zoals hierboven is aangegeven worden op grond daarvan de bewaartermijnen in ieder geval verlengd met tien jaar als een vrijheidsstraf is opgelegd. Op deze manier blijven ernstige zedendelicten gedurende lange tijd bewaard. De bewaartermijn eindigt in ieder geval als de betrokkene tachtig jaar oud is. Alhoewel deze leeftijd arbitrair is, wordt ervan uitgegaan dat deze persoon zo oud is dat niet meer voorstelbaar is dat hij nog een delict pleegt.

Overtredingen worden vijf jaar bewaard. Indien een vrijheidsstraf is opgelegd worden ze tien jaar bewaard.

Een dergelijk uniform en objectief bewaarsysteem brengt met zich dat een geregistreerde in alle gevallen de mogelijkheid krijgt te resocialiseren. Het is redelijk dat dit ook geldt voor degene die bijvoorbeeld twintig jaar geleden een zedendelict heeft gepleegd en nadien geen strafbare feiten meer heeft gepleegd.

Bij dit systeem past niet dat er een aparte bewaartermijn voor zedendelicten wordt opgenomen, omdat een zedendelict als zodanig niet ernstiger is dan een ander delict. Ook huiselijk geweld en andere vormen van mishandeling en moord worden als zeer ernstig ervaren.

In de toelichting bij het amendement wordt erop gewezen dat de hoge percentages recidive rechtvaardigen dat de justitiële gegevens met betrekking tot zedendelicten langer worden geregistreerd dan die met betrekking tot andere delicten. In de justitiële documentatie worden zedendelicten in ieder geval twintig jaar bewaard. Veelvuldige recidive zal dus altijd blijken uit deze registratie. Een langere bewaartermijn zal niet bijdragen aan het recidivebeeld dat al uit de registratie blijkt.

Overigens kan niet worden gezegd dat ingeval van zedendelicten meer recidive is geconstateerd dan bijvoorbeeld bij geweldsdelicten.

Amendement Rouvoet

In het amendement Rouvoet wordt voorgesteld om de burgemeester te verplichten te adviseren over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente met het oog op de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag.

Ik acht dit amendement overbodig. In het wetsvoorstel is voorgesteld om de burgemeester een discretionaire bevoegdheid te geven met betrekking tot deze advisering. Deze discretionaire bevoegdheid sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid die de burgemeester heeft met betrekking tot het behartigen van de belangen in zijn gemeente. Het systeem van de verklaring omtrent het gedrag biedt in alle gevallen de mogelijkheid om aan deze verantwoordelijkheid uitvoering te geven.

Bij de gemeente worden alle aanvragen met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ingediend. De burgemeester neemt dus kennis van al deze aanvragen en kan op basis van het doel waarvoor de verklaring wordt gevraagd in het licht van degene die de aanvraag doet beoordelen of het lokale risico ermee is gediend om te adviseren. Aangezien het gaat om lokale risico's heeft de burgemeester er belang bij om te adviseren. Om die reden ben ik van mening dat het opleggen van een adviesplicht niet nodig is.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven