nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2002
Tijdens het wetgevingsoverleg met betrekking tot het wetsvoorstel justitiële
gegevens van 25 maart jl. zijn een aantal amendementen ingediend. Twee van
de ingediende amendementen zijn nadien in gewijzigde vorm opnieuw ingediend.
Aangezien ik heb toegezegd schriftelijk te zullen reageren op nieuwe amendementen,
zet ik hieronder mijn opvattingen over beide amendementen uiteen.
Amendement Jonker
Mevrouw Jonker stelt voor om de justitiële gegevens met betrekking
tot zedendelicten niet eerder te verwijderen dan na het overlijden van de
betrokken persoon. Ik ontraad dit amendement.
In het wetsvoorstel is een algemene regeling met betrekking tot het bewaren
van justitiële gegevens opgenomen. Opdat de bewaartermijnen in zijn algemeenheid
recht doen aan de ernst van het misdrijf, wordt in het wetsvoorstel de lengte
van de bewaartermijn bepaald door objectieve normen. De bewaartermijn wordt
niet gerelateerd aan het type delict, maar aan de ernst van het delict. Een
zedendelict wordt dan op dezelfde wijze gewogen als bijvoorbeeld een mishandeling
of een moord.
Uitgangspunt is dat de justitiële gegevens niet langer dan twintig
jaar nadat de zaak onherroepelijk is afgedaan, worden bewaard. Bij ernstige
misdrijven is het wenselijk dat deze termijn wordt verlengd. Gekozen is voor
een verlenging met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf indien deze de duur van drie jaar te boven gaat, alsmede met
de duur van de terbeschikkingstelling of van de plaatsing in een inrichting
voor jeugdigen.
Bij zeer ernstige misdrijven wordt de verlenging van de bewaartermijn
nog eens extra verhoogd met tien jaar. Daarbij is een zeer ernstig misdrijf
een misdrijf waarop een gevangenisstraf van in ieder geval acht jaar of meer
staat.
Op het plegen van een ernstig zedendelict, zoals verkrachting en aanranding
staat een gevangenisstraf van acht jaar of meer. Zoals hierboven is aangegeven
worden op grond daarvan de bewaartermijnen in ieder geval verlengd met tien
jaar als een vrijheidsstraf is opgelegd. Op deze manier blijven ernstige zedendelicten
gedurende lange tijd bewaard. De bewaartermijn eindigt in ieder geval als
de betrokkene tachtig jaar oud is. Alhoewel deze leeftijd arbitrair is, wordt
ervan uitgegaan dat deze persoon zo oud is dat niet meer voorstelbaar is dat
hij nog een delict pleegt.
Overtredingen worden vijf jaar bewaard. Indien een vrijheidsstraf is opgelegd
worden ze tien jaar bewaard.
Een dergelijk uniform en objectief bewaarsysteem brengt met zich dat een
geregistreerde in alle gevallen de mogelijkheid krijgt te resocialiseren.
Het is redelijk dat dit ook geldt voor degene die bijvoorbeeld twintig jaar
geleden een zedendelict heeft gepleegd en nadien geen strafbare feiten meer
heeft gepleegd.
Bij dit systeem past niet dat er een aparte bewaartermijn voor zedendelicten
wordt opgenomen, omdat een zedendelict als zodanig niet ernstiger is dan een
ander delict. Ook huiselijk geweld en andere vormen van mishandeling en moord
worden als zeer ernstig ervaren.
In de toelichting bij het amendement wordt erop gewezen dat de hoge percentages
recidive rechtvaardigen dat de justitiële gegevens met betrekking tot
zedendelicten langer worden geregistreerd dan die met betrekking tot andere
delicten. In de justitiële documentatie worden zedendelicten in ieder
geval twintig jaar bewaard. Veelvuldige recidive zal dus altijd blijken uit
deze registratie. Een langere bewaartermijn zal niet bijdragen aan het recidivebeeld
dat al uit de registratie blijkt.
Overigens kan niet worden gezegd dat ingeval van zedendelicten meer recidive
is geconstateerd dan bijvoorbeeld bij geweldsdelicten.
Amendement Rouvoet
In het amendement Rouvoet wordt voorgesteld om de burgemeester te verplichten
te adviseren over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente met het oog
op de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag.
Ik acht dit amendement overbodig. In het wetsvoorstel is voorgesteld om
de burgemeester een discretionaire bevoegdheid te geven met betrekking tot
deze advisering. Deze discretionaire bevoegdheid sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid
die de burgemeester heeft met betrekking tot het behartigen van de belangen
in zijn gemeente. Het systeem van de verklaring omtrent het gedrag biedt in
alle gevallen de mogelijkheid om aan deze verantwoordelijkheid uitvoering
te geven.
Bij de gemeente worden alle aanvragen met betrekking tot de afgifte van
de verklaring omtrent het gedrag ingediend. De burgemeester neemt dus kennis
van al deze aanvragen en kan op basis van het doel waarvoor de verklaring
wordt gevraagd in het licht van degene die de aanvraag doet beoordelen of
het lokale risico ermee is gediend om te adviseren. Aangezien het gaat om
lokale risico's heeft de burgemeester er belang bij om te adviseren. Om die
reden ben ik van mening dat het opleggen van een adviesplicht niet nodig is.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals