nr. 60
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2000
Begin 1999 heb ik ten behoeve van de voortgang van de geluidszonering
van luchthaven Rotterdam wethouder Simons van de gemeente Rotterdam aangeboden
een studie te verrichten naar de mogelijkheden van het uitplaatsen van klein
recreatief verkeer van Rotterdam naar Lelystad. Het ging hierbij om een verkennende
studie naar de economische effecten, de effecten op de geluidsbelasting en
de juridische aspecten.
Hierbij bied ik u mede namens minister Pronk het onderzoeksrapport aan
over de mogelijkheden en effecten van uitplaatsing van de kleine luchtvaart
van Rotterdam naar Lelystad1.
Korte inhoud en conclusies van het onderzoek
Naast de twee uitplaatsingsalternatieven uit het MER voor de aanwijzingsprocedure
van Rotterdam Airport («volledige uitplaatsing» en «gedeeltelijke
uitplaatsing») is er na overleg met direct betrokken partijen een derde
alternatief opgesteld: het zogenaamde «prijsalternatief». Het
prijsalternatief gaat, in tegenstelling tot de twee alternatieven uit het
MER, niet uit van een verbod in de aanwijzing Rotterdam, maar van een verdringing
van kleine luchtvaart als gevolg van prijsbeleid.
Het onderzoek laat zien dat de economische en milieueffecten op zowel
Rotterdam als op Lelystad bij beide uitplaatsingsalternatieven uit het MER
niet veel van elkaar verschillen. De toename van het volume op Lelystad wordt
laag ingeschat. Naar verwachting zal uitplaatsing de doelstelling van business-airport
die op Lelystad nagestreefd wordt dan ook niet in de weg staan.
Echter vanuit juridisch oogpunt blijken zich grote knelpunten voor te
doen bij uitvoering van een gedwongen uitplaatsing van de kleine luchtvaart.
De kern van het probleem is dat uitplaatsing noodzakelijk moet zijn om het
gewenste doel te bereiken (i.c. de bestemming van Rotterdam Airport als zakenluchthaven).
De aanwezigheid van klein verkeer lijkt op voorhand niet strijdig met de beoogde
ontwikkeling van Rotterdam Airport als zakenluchthaven. Bovendien
dient het doel deugdelijk gemotiveerd te zijn en moet er een volwaardig alternatief
voorhanden zijn. Dit laatste betekent dat vliegveld Lelystad dan plaats moet
bieden aan alle kleine luchtvaart van Rotterdam. De infrastructuur zoals die
is voorzien in de business-airport-ontwikkeling, vergt dan ingrijpende aanpassingen.
Er zal in dat geval nog een extra baan moeten worden aangelegd.
Overigens is ook het prijsbeleid aan juridische voorwaarden verbonden
(tarieven mogen niet discriminatoir zijn en moeten kostendekkend zijn) en
zal nader moeten worden onderzocht welk prijsbeleid houdbaar is.
Standpunt
Gezien het gebrek aan juridische haalbaarheid zal geen gedwongen uitplaatsing
vanaf Rotterdam nagestreefd worden. Gelet op de wettelijke verplichting tot
het vaststellen van geluidszones zal ik overgaan tot het vaststellen van een
Bkl-zone voor Rotterdam-Airport, gebaseerd op de huidige vlootomvang.
De door de gemeenteraad van Rotterdam gewenste ontmoediging van de kleine
luchtvaart lijkt nagestreefd te kunnen worden via prijsbeleid. Aangezien de
verantwoordelijkheid voor het bepalen van de tarieven in eerste instantie
bij de luchthaven ligt, komt het initiatief voor het inzetten van prijsbeleid
bij de exploitant en de gemeente Rotterdam te liggen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos