24 772
Wijziging van de Algemene bijstandswet in verband met de preventie en bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Algemene bijstandswet in verband met de preventie en bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting.

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage,

13 juni 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene bijstandswet te wijzigen om actiever dan thans het geval is armoede en sociale uitsluiting in ons land te kunnen voorkomen en te bestrijden, alsook om enkele meer technische wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene bijstandswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

3. In het nieuwe derde lid wordt «eerste, tweede en derde lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

B

In artikel 39 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. In afwijking van artikel 6, onderdeel b, kan bijzondere bijstand ook aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.

C

Artikel 43 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma een nieuw onderdeel l toegevoegd, luidende:

l. inkomsten uit arbeid tot f 150,– per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 275,– per maand, beide voor zover hij algemene bijstand ontvangt en behoort tot een categorie van personen voor wie een of meer van de verplichtingen bedoeld in artikel 113, eerste lid, niet gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 107, tweede lid, of 113, vierde lid.

2. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Onze Minister kan regels stellen omtrent de gevallen waarin:

a. het tweede lid, onderdeel i, niet van toepassing is;

b. een uitkering als bedoeld in het tweede lid, onderdeel j, niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend wordt.

D

In artikel 56, tweede lid, wordt de zinsnede «onderdeel h en i» vervangen door: onderdelen h, i en l.

E

Artikel 65, vierde en vijfde lid, wordt vervangen door:

4. De belanghebbende is voorts verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

5. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet ten aanzien van een belanghebbende op wie de verplichting bedoeld in het vierde lid rust, de identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en nemen de aard en het nummer daarvan op in de administratie.

F

Na artikel 115 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 115a

1. Onze Minister kan, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, ten laste van 's Rijks kas op aanvraag aan gemeenten uitkeringen verstrekken als tegemoetkoming in de door deze te maken kosten voor het realiseren van kinderopvang ten behoeve van alleenstaande ouders die:

a. algemene bijstand ontvangen en:

1°. arbeid verrichten; of

2°. ten aanzien van wie het volgen van scholing of een opleiding noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid; dan wel

b. geen algemene bijstand meer ontvangen wegens het verrichten van arbeid, waarbij naar het oordeel van burgemeester en wethouders het bekostigen van de kinderopvang nog steeds noodzakelijk is om die arbeid te kunnen blijven verrichten.

2. Met algemene bijstand, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt gelijkgesteld een uitkering ingevolge enige sociale zekerheidswet van de hoogte de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder niet te boven gaat indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het ontbreken van de bekostiging van kinderopvang ten aanzien van de betreffende alleenstaande ouder zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

3. Geen uitkering wordt verleend ten aanzien van kosten als bedoeld in het eerste lid voor zover die uit anderen hoofde worden vergoed.

4. Onder kinderopvang wordt in dit artikel verstaan: het in georganiseerd verband tegen vergoeding verzorgen en opvoeden van kinderen in de leeftijd van 0 tot en met einde basisschoolleeftijd jaar door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders op uren dat deze zelf hiervoor niet beschikbaar zijn wegens het verrichten van een van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

G

Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «de bedragen die de gemeente in verband hiermee ontvangt door de toepassing van artikel 14a, alsmede».

2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

3. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Voor de vaststelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde ten laste van de gemeente gebleven kosten van algemene bijstand wordt de verhouding berekend tussen het totaal van de in hoofdstuk IV, afdeling 1, paragraaf 2 en 3, bedoelde bijstandsnormen en het totaal aan toeslagen op grond van artikel 33. Vervolgens worden in de aldus berekende verhouding op de voormelde bijstandsnormen in mindering gebracht het totaal van de verlagingen van de uitkeringen op grond van artikel 14, het totaal van de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 14a, de in aanmerking genomen inkomsten van alle belanghebbenden gezamenlijk, alsmede alle ontvangsten van de gemeente in verband met de verlening van algemene bijstand, voor zover die bijstand is verleend in 1996 of in een later jaar.

ARTIKEL II

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 41, eerste lid, onderdeel a, wordt «beslissingen» vervangen door: besluiten.

B

Artikel 45, eerste lid, onderdeel g, wordt vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL III

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 41, eerste lid, onderdeel a, wordt «beslissingen» vervangen door: besluiten.

B

Artikel 45, eerste lid, onderdeel g, wordt vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL IV

1. Behoudens artikel I, onderdeel G, treedt deze wet in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

2. Artikel I, onderdeel G, van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven