24 758
Verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid en een uitkeringsregeling in verband met bevalling voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende een verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid en een uitkeringsregeling in verband met bevalling voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

4 juni 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de intrekking van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een regeling te treffen met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering alsmede om een regeling te treffen ter zake van een uitkering in verband met bevalling voor personen die als zelfstandige werkzaam zijn, voor beroepsbeoefenaren en voor meewerkende echtgenoten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Algemene begrippen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, bedoeld in hoofdstuk II van de Organisatiewet sociale verzekeringen;

c. Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming: het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming, bedoeld in hoofdstuk IV van de Organisatiewet sociale verzekeringen;

d. bedrijfsvereniging: een bedrijfsvereniging als bedoeld in hoofdstuk V van de Organisatiewet sociale verzekeringen;

e. Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen: het Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen, bedoeld in artikel 77;

f. verzekerde: de persoon, bedoeld in artikel 3;

g. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet;

h. dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 2. Begrip arbeidsongeschiktheid

1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de verzekerde die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

2. De verzekerde die op en sedert het tijdstip dat zijn verzekering een aanvang neemt, reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

3. Indien de bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen.

4. Onder de in het eerste en tweede lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

5. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

6. Bij de toepassing van dit artikel wordt buiten beschouwing gelaten, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid nadere regels worden gesteld.

8. Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:

a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het zevende lid;

b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur getroffen ministeriële regeling, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat tien weken na die mededeling zijn verstreken.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

HOOFDSTUK 2. KRING VAN VERZEKERDEN

Artikel 3. De verzekerde

1. Verzekerd op grond van deze wet is:

a. de zelfstandige;

b. de beroepsbeoefenaar; en

c. de meewerkende echtgenoot.

2. Tevens is verzekerd de persoon:

a. die aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, doch uitsluitend omdat de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, op hem van toepassing is, geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft;

b. die na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak;

c. die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering;

d. wiens recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, doch met toepassing van artikel 20 of 21 in aanmerking komt voor toekenning of heropening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering;

e. die aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, en met toepassing van artikel 20 in aanmerking komt voor toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering;

f. die recht heeft op een uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet;

g. die recht heeft op een voorziening, dan wel op een toelage of vergoeding als bedoeld in artikel 31.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden.

Artikel 4. Zelfstandige

Zelfstandige is de persoon jonger dan 65 jaar,:

a. die in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet als bedoeld in Hoofdstuk II, Afdeling 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;

b. die niet in Nederland woont en die winst uit binnenlandse onderneming geniet, als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 48, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 5. Beroepsbeoefenaar

Beroepsbeoefenaar is de persoon jonger dan 65 jaar die, anders dan uit dienstbetrekking, inkomsten uit tegenwoordige arbeid in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geniet.

Artikel 6. Meewerkende echtgenoot

1. Meewerkende echtgenoot is de persoon jonger dan 65 jaar die anders dan in dienstbetrekking, als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar, meewerkt in de onderneming van zijn niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot.

2. Met meewerkende echtgenoot wordt gelijkgesteld de persoon, jonger dan 65 jaar, die arbeid verricht anders dan in dienstbetrekking, als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar, in de onderneming van de persoon met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert en met wie hij niet gehuwd is, tenzij met laatstbedoelde persoon bloedverwantschap in de eerste graad bestaat.

3. Voor de toepassing van het tweede lid is slechts sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee niet met elkaar gehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het derde lid.

HOOFDSTUK 3. DE UITKERINGEN

AFDELING 1. HET RECHT OP EN DE HOOGTE VAN DE UITKERING

§ 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 7. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering

1. Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt indien hij in de 52 weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, arbeid in het bedrijfsof beroepsleven heeft verricht gericht op het verwerven van winst of inkomsten.

2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat niet eerder in dan nadat de arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd en na afloop van dat tijdvak voortduurt.

3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het tweede lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

4. Met een periode van arbeidsongeschiktheid wordt gelijkgesteld het tijdvak van ten minste 16 weken, bedoeld in artikel 22, waarin de vrouwelijke verzekerde recht heeft op uitkering in verband met haar bevalling.

5. Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde die na afloop van het in het tweede lid bedoelde tijdvak van 52 weken niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier onafgebroken weken na afloop van dat tijdvak.

6. Voor de toepassing van het eerste tot en met vijfde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.

Artikel 8. Grondslag van de uitkering

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend naar de grondslag.

2. Voor de verzekerde, bedoeld in artikel 4, is de grondslag:

a. hetgeen hij in het boekjaar, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid als zelfstandige gemiddeld per dag aan winst heeft genoten; of, indien dit leidt tot een hoger bedrag,

b. hetgeen hij in de drie boekjaren, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid als zelfstandige gemiddeld per dag aan winst heeft genoten.

3. Voor de verzekerde, bedoeld in artikel 5, is de grondslag:

a. hetgeen hij in het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid gemiddeld per dag aan inkomsten heeft genoten; of, indien dit leidt tot een hoger bedrag,

b. hetgeen hij in de drie kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid gemiddeld per dag aan inkomsten heeft genoten.

4. Voor de verzekerde, bedoeld in artikel 6, is de grondslag hetgeen hij over een tijdvak, gelegen in de in het tweede lid genoemde perioden, op basis van de geleverde arbeidsinbreng gemiddeld per dag aan inkomsten geacht kan worden te hebben genoten.

5. Indien de verzekerde, bedoeld in artikel 4 en 6, tevens verzekerde is op grond van artikel 5 wordt de grondslag bepaald op een bedrag dat de uitkomst vormt van de samentelling van de gemiddelde winst of inkomsten per dag als bedoeld in het tweede lid en vierde lid en de gemiddelde inkomsten per dag als bedoeld in het derde lid.

6. De grondslag bedraagt ten hoogste het minimumloon.

7. Onder het in het zesde lid bedoelde minimumloon wordt verstaan het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het minimumloon per maand dat voor zijn leeftijd geldt op grond van artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, gedeeld door 21,75.

8. Indien het minimumloon wordt herzien wordt de grondslag, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid naar evenredigheid herzien.

9. Op een beschikking als gevolg van een herziening van de grondslag op grond van het achtste lid zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de winst, de inkomsten en de periode waarover de winst en de inkomsten worden berekend, bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid.

Artikel 9. Percentage arbeidsongeschiktheidsuitkering

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van:

25–35%:21% van de grondslag;
35–45%:28% van de grondslag;
45–55%:35% van de grondslag;
55–65%:42% van de grondslag;
65–80%:50,75% van de grondslag;
80% of meer:70% van de grondslag.

2. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden.

3. Indien de verzekerde zonder redelijke gronden weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing, of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van uitgegaan dat die opleiding of scholing is afgerond.

Artikel 10. Verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt, indien de verzekerde verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste zijn grondslag verhoogd. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de verzekerde in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

Artikel 11. Buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid

1. De bedrijfsvereniging kan met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking laten:

a. gehele arbeidsongeschiktheid, die bestond op het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam;

b. arbeidsongeschiktheid, die binnen een half jaar na het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de verzekerde ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.

2. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid die binnen een half jaar na de aanvang van de verzekering is ingetreden.

3. Zolang de bedrijfsvereniging op grond van het eerste lid arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat, vindt artikel 2, tweede lid, overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de verzekerde aan deze wet nog te ontlenen aanspraken, met dien verstande, dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip, met ingang waarvan de bedrijfsvereniging arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat.

Artikel 12. Herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer de verzekerde, aan wie zij is toegekend, op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

2. Onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, beziet de bedrijfsvereniging binnen een jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet zijnde een voortzetting als bedoeld in artikel 34, vierde lid, of er gronden aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming kan, onder goedkeuring van Onze Minister, ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten bepalen dat geen tijdvak geldt dan wel een tijdvak zal gelden, dat afwijkt van het in het tweede lid genoemde tijdvak.

4. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van de artikelen 13 tot en met 16.

5. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde die deelneemt aan een voor hem gewenste opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet herzien in verband met een daaruit voortvloeiende afneming van de arbeidsongeschiktheid, tenzij artikel 9, derde lid, van toepassing is. Indien de verzekerde tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 57, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13. Herziening bij minder dan 45% arbeidsongeschiktheid

1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 15 en 16, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd.

2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, is voortgekomen.

3. Indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toeneming van de arbeidsongeschiktheid of in de 52 weken onmiddellijk voorafgaande aan de toeneming van de arbeidsongeschiktheid arbeid verricht of heeft verricht als bedoeld in artikel 7, eerste lid, vindt de in het eerste lid bedoelde herziening plaats, ook indien de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, is voortgekomen.

4. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 14. Herziening bij 45% arbeidsongeschiktheid of meer

1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 15, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, doch minder dan 80%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, doch binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering is herzien, de arbeidsongeschiktheid weer toeneemt, is het eerste lid van toepassing, onder afwijking van artikel 13.

3. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 15. Herziening uitkering zonder wachttijd

1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats zodra de toeneming van de arbeidsongeschiktheid optreedt, indien deze intreedt:

a. binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend;

b. binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien;

c. binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%;

d. binnen een bij ministeriële regeling aan te geven tijdvak in daarbij aan te wijzen gevallen.

2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, met toepassing van artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 37, tweede lid, geldt met betrekking tot het eerste lid, onderdeel a en b, als dag met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend onderscheidenlijk herzien de dag, met ingang waarvan die uitkering zou zijn toegekend, onderscheidenlijk zou zijn herzien, indien artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 37, tweede lid, geen toepassing zou hebben gevonden.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor gevallen waarbij direct herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt. Op grond van deze regels kan bedoelde herziening slechts plaatsvinden ten behoeve van de verzekerde die bij hervatting van de arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven winst of inkomsten geniet, die minder bedragen dan evenredig is aan zijn nog bestaande arbeidsgeschiktheid.

Artikel 16. Herziening bij toeneming arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar

1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, is voortgekomen, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

2. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

3. Dit artikel vindt geen toepassing, indien recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 14 of 15, eerste lid, onderdelen a tot en met c.

Artikel 17. Grondslagvaststelling bij toeneming arbeidsongeschiktheid

1. Indien wegens toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft plaatsgevonden, vindt hernieuwde vaststelling van een grondslag plaats overeenkomstig artikel 8 en de daarop berustende bepalingen, mits dat leidt tot een hogere grondslag dan die, welke laatstelijk aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag werd gelegd.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt in artikel 8 in plaats van «het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid» gelezen: de toeneming van zijn arbeidsongeschiktheid.

Artikel 18. Overige gronden voor herziening of intrekking

1. Onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsook ter zake van een weigering van een zodanige uitkering, herziet de bedrijfsvereniging een dergelijke beschikking of trekt zij deze in:

a. ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 11;

b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 44, 45 of 69 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 44, 45 of 69 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.

2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 19. Einde van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering

1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt:

a. met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt;

b. wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd, of beneden 25% is gedaald, met ingang van de dag, aangegeven in de daartoe strekkende beschikking van de bedrijfsvereniging, doch niet later dan drie maanden na de aanzegging van de intrekking door de bedrijfsvereniging.

2. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde die deelneemt aan een voor hem gewenste opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet ingetrokken in verband met een daaruit voortvloeiende afneming van de arbeidsongeschiktheid, tenzij artikel 9, derde lid, van toepassing is. Indien de verzekerde tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 57, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

3. Indien de intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze intrekking niet eerder in dan een jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de verzekerde eerder inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 57, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20. Toekenning uitkering binnen vijf jaar na intrekking of niet-toekenning

1. Indien de verzekerde:

a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken; of

b. die aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, maar geen recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was; binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voortkomt, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

2. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

3. Dit artikel vindt geen toepassing:

a. indien op grond van artikel 21 aanspraak bestaat op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering; of

b. voor zover artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden.

4. In de gevallen, waarin dit artikel toepassing vindt wordt de grondslag van de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering niet lager gesteld dan de grondslag die voor de berekening van de laatstelijk ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking werd genomen, dan wel de grondslag die in aanmerking zou zijn genomen, indien na het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, recht zou hebben bestaan op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals die sinds de beëindiging van de uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 8 zou zijn herzien.

Artikel 21. Heropening van de uitkering

1. De verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, in verband met artikel 19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, heeft, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

2. Het eerste lid is mede van toepassing ten aanzien van de verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45% in verband met artikel 19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, indien hij weer arbeidsongeschikt wordt binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering, die voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.

3. De verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met artikel 19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken met ingang van een dag, gelegen binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering werd toegekend of wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, heeft, indien hij binnen die vier weken weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 15, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. De verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met artikel 19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, heeft, onverminderd het tweede en het derde lid, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, niet kennelijk uit een andere oorzaak dan die, waaruit de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, is voortgekomen, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

5. De heropening vindt plaats naar de mate van arbeidsongeschiktheid op de dag, waarop de heropening ingaat.

6. Voor de toepassing van het eerste tot en met vijfde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.

§ 2. Uitkering in verband met bevalling

Artikel 22. Recht op uitkering in verband met bevalling

1. Voor de vrouwelijke verzekerde, bedoeld in artikel 3, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, ontstaat recht op uitkering in verband met haar bevalling.

2. Recht op uitkering in verband met bevalling bestaat gedurende ten minste zestien weken.

3. Het recht op uitkering in verband met bevalling gaat in op de eerste dag dat de bevalling, blijkens een verklaring van een arts of een verloskundige waarop de vermoedelijke bevallingsdatum wordt aangegeven, binnen zes weken is te verwachten. De vrouwelijke verzekerde kan het recht op uitkering op een latere dag doen ingaan, doch niet later dan de dag waarop de bevalling binnen vier weken is te verwachten, blijkens bedoelde verklaring.

4. Het recht op uitkering in verband met bevalling eindigt op de dag, gelegen zestien weken na de bevallingsdatum. Indien reeds voor de bevallingsdatum recht op uitkering in verband met bevalling bestond, eindigt het recht zoveel dagen eerder als dat recht heeft bestaan in het tijdvak van de eerste dag waarop de bevalling binnen zes weken was te verwachten tot en met de vermoedelijke bevallingsdatum, of, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke bevallingsdatum.

Artikel 23. De hoogte van de uitkering

1. De uitkering in verband met bevalling wordt berekend naar de grondslag.

2. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op de uitkering in verband met bevalling, met dien verstande dat:

a. voor de verzekerde, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, in plaats van de perioden, bedoeld in artikel 8, tweede lid, in aanmerking wordt genomen het boekjaar of de drie boekjaren, onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering in verband met bevalling;

b. voor de verzekerde bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, in plaats van de perioden, bedoeld in artikel 8, vierde lid, in aanmerking wordt genomen het kalenderjaar of de drie kalenderjaren, onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering in verband met bevalling.

3. De uitkering in verband met bevalling bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, 100% van de grondslag.

§ 3. Vakantie-uitkering

Artikel 24. Recht op vakantie-uitkering

De verzekerde die over een maand recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering of een uitkering in verband met bevalling, heeft over die maand recht op vakantie-uitkering.

Artikel 25. Hoogte van de vakantie-uitkering

1. De vakantie-uitkering bedraagt acht procent van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel het bedrag aan uitkering in verband met bevalling, waarop recht bestond in het tijdvak van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei.

2. Indien artikel 57 of 58 is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het eerste lid, verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat dat artikel toepassing heeft gevonden.

3. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over het tijdvak aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat.

4. Op de ambtshalve toekenning van een vakantie-uitkering zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 26. Recht op vakantie-uitkering over overlijdensuitkering

De artikelen 24 en 25, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 60.

§ 4. Reïntegratiemaatregelen

Artikel 27. Inkomenssuppletie gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toekenning van inkomenssuppletie aan zelfstandigen, die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, en die de uitoefening van hun onderneming voortzetten.

Artikel 28. Garantie voor oudere arbeidsongeschikten

Indien een verzekerde van 45 jaar of ouder die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die als verzekerde bedoeld in artikel 3, eerste lid, winst of inkomsten gaat genieten in verband waarmee zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beëindigd, wordt, indien hij binnen vijf jaar na de datum van aanvang van zijn werkzaamheden opnieuw recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, de grondslag van die uitkering niet lager gesteld dan de grondslag die voor de berekening van de laatstelijk ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking werd genomen.

Artikel 29. Voorzieningen

1. De bedrijfsvereniging kan de verzekerde in aanmerking brengen voor voorzieningen die strekken tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of die de arbeidsgeschiktheid bevorderen.

2. De bedrijfsvereniging kan een verzekerde in aanmerking brengen voor voorzieningen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden indien:

a. het vervoersvoorzieningen betreft die deel uitmaken van, dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen waarvoor hij op grond van het eerste lid in aanmerking is of wordt gebracht; of

b. de voorziening bestaat uit het beschikbaar stellen van een blindengeleidehond en deze voorziening deel uitmaakt van, dan wel rechtstreeks samenhangt met voorzieningen waarvoor hij op grond van het eerste lid in aanmerking is of wordt gebracht.

3. De bedrijfsvereniging kan de in het eerste en tweede lid bedoelde voorzieningen blijven verstrekken na het eindigen van de verzekering op grond van deze wet en na de intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot dit artikel regels gesteld. Deze regels treden niet eerder in werking dan acht weken na hun bekendmaking.

Artikel 30. Overeenkomstige toepassing artikel 18 op voorziening

Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing op een beschikking inzake een voorziening als bedoeld in artikel 29.

Artikel 31. Toelage en vergoeding

1. Indien het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 29 tot gevolg heeft dat een verzekerde geen of slechts gedeeltelijk arbeid kan verrichten en uit dien hoofde inkomsten derft, heeft hij tijdens de duur van die voorziening aanspraak op een toelage die overeenkomt met het bedrag van de gederfde inkomsten, met dien verstande, dat de toelage of, ingeval een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt genoten, de toelage vermeerderd met die uitkering, per dag de grondslag, bedoeld in artikel 8, niet te boven gaat. De bedrijfsvereniging kan, indien het bedrag per dag aan gederfde inkomsten meer bedraagt dan de grondslag, bedoeld in artikel 8, een hogere toelage verlenen dan bedoeld in de eerste zin.

2. Indien naar het oordeel van de bedrijfsvereniging daartoe aanleiding bestaat kan tijdens de duur van een voorziening als bedoeld in artikel 29 een vergoeding worden verleend wegens kosten van onderhoud en huisvesting.

3. De bedrijfsvereniging kan toelagen wegens inkomstenderving, alsmede vergoedingen verlenen anders dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

AFDELING 2. HET GELDEND MAKEN VAN HET RECHT OP UITKERING

§ 1. Melding

Artikel 32. Melding gedurende wachttijd

1. Ten einde een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering geldend te kunnen maken meldt de verzekerde zijn arbeidsongeschiktheid binnen vijf maanden na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid aan de bedrijfsvereniging.

2. Voor het bepalen van het tijdvak van vijf maanden, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 33. Melding tijdens zwangerschap

1. Ten einde een recht op uitkering in verband met bevalling geldend te kunnen maken meldt de verzekerde uiterlijk drie maanden voor de vermoedelijke bevallingsdatum aan de bedrijfsvereniging:

a. haar zwangerschap, onder overlegging van de verklaring, bedoeld in artikel 22, derde lid, of een kopie daarvan;

b. met ingang van welke datum zij het recht op uitkering wenst te doen ingaan, met inachtneming van artikel 22, derde lid.

2. De bedrijfsvereniging kan in bijzondere gevallen ten gunste van verzekerde afwijken van het eerste lid.

§ 2. Toekenning

Artikel 34. Toekenning arbeidsongeschiktheidsuitkering

1. Onverminderd hetgeen in deze wet ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is bepaald, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering op aanvraag toegekend over tijdvakken van drie jaar.

2. De bedrijfsvereniging stelt de verzekerde schriftelijk in kennis van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag uiterlijk vier maanden voor de datum waarop:

a. het in artikel 7, tweede lid, genoemde tijdvak van 52 weken eindigt;

b. een tijdvak van drie jaar als bedoeld in het eerste lid, verstrijkt.

3. Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing, indien de verzekerde de melding, bedoeld in artikel 32, eerste lid, niet of niet tijdig heeft gedaan. Indien de verzekerde deze melding niet tijdig heeft gedaan, geldt de in het tweede lid bedoelde verplichting voor de bedrijfsvereniging uiterlijk drie maanden nadat de verzekerde de melding heeft gedaan.

4. De verzekerde die in aanmerking wenst te komen voor toekenning dan wel voortzetting van de uitkering, doet zijn aanvraag binnen negen maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid, onderscheidenlijk uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van een tijdvak als bedoeld in het eerste lid.

5. Indien niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een beschikking is gegeven op een tijdig ingediende aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag is bekendgemaakt.

6. Een aanvraag is tijdig ingediend, indien de bedrijfsvereniging de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.

7. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming kan, onder goedkeuring van Onze Minister, ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten bepalen dat geen tijdvak geldt dan wel een tijdvak zal gelden dat afwijkt van het in het eerste lid genoemde tijdvak.

Artikel 35. Ingangsdatum uitkering

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang waarvan de verzekerde aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.

2. In afwijking van het eerste lid kan de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. De bedrijfsvereniging kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.

3. Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien deze zou ingaan op of na de in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, bedoelde dag.

Artikel 36. Herziening en heropening op aanvraag of ambtshalve

1. Herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt op aanvraag of ambtshalve plaats.

2. Herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt in elk geval ambtshalve plaats in geval van een beslissing op grond van artikel 12, tweede lid.

3. Heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt op aanvraag plaats.

Artikel 37. Ingangsdatum herziening en heropening uitkering

1. De herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, waarop de verzekerde op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

2. Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, die een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, alsmede met betrekking tot de heropening van de uitkering is artikel 35, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

3. De herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van afneming van de arbeidsongeschiktheid gaat in op de dag, aangegeven in de daartoe strekkende beschikking van de bedrijfsvereniging, doch niet later dan drie maanden na de aanzegging van de herziening door de bedrijfsvereniging.

4. Indien de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze herziening niet eerder in dan een jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de verzekerde eerder inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 57, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.

5. De heropening van de uitkering, bedoeld in artikel 21, gaat in op de dag, met ingang waarvan de verzekerde weer arbeidsongeschikt is geworden.

6. Heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien deze zou ingaan op of na de in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, bedoelde dag.

Artikel 38. Toekenning uitkering in verband met bevalling

1. De uitkering in verband met bevalling wordt op aanvraag door de bedrijfsvereniging toegekend.

2. De verzekerde die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van de uitkering, doet haar aanvraag uiterlijk twee weken voor de datum waarop zij het recht op uitkering wenst te doen ingaan, met inachtneming van artikel 22, derde lid.

3. De bedrijfsvereniging kan in bijzondere gevallen ten gunste van verzekerde afwijken van het tweede lid.

Artikel 39. Toekenning andere uitkeringen op aanvraag of ambtshalve

1. De vakantie-uitkering wordt ambtshalve of, ingeval artikel 59, eerste lid, tweede zin, toepassing vindt, op aanvraag door de bedrijfsvereniging toegekend.

2. De voorziening, bedoeld in artikel 29, wordt op aanvraag of ambtshalve door de bedrijfsvereniging toegekend.

3. De toelage en de vergoeding, bedoeld in artikel 31, worden op aanvraag of ambtshalve door de bedrijfsvereniging toegekend.

Artikel 40. Oproep en onderzoek door of namens bedrijfsvereniging

1. De bedrijfsvereniging kan, telkens wanneer zij dat nodig oordeelt, oproepen of doen oproepen en op een door of namens haar te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen:

a. de verzekerde;

b. de verzekerde, die de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 7, tweede lid, doormaakt;

c. de verzekerde, die aanspraak maakt op of recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;

d. de vrouwelijke verzekerde of andere persoon die aanspraak maakt op of recht heeft op een uitkering in verband met haar bevalling;

e. de verzekerde of andere persoon ten aanzien van wie voorzieningen als bedoeld in artikel 29 worden getroffen of overwogen of aan wie een toelage of vergoeding als bedoeld in artikel 31 is verleend.

2. De bedrijfsvereniging kan de in het eerste lid, onderdeel a, b, c en e, bedoelde personen op een door of namens haar te bepalen plaats door een of meer daartoe door haar aangewezen deskundigen doen onderzoeken.

3. De daartoe door de bedrijfsvereniging aangewezen deskundige kan, ook zonder opdracht van de bedrijfsvereniging, de in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, doen oproepen, doen ondervragen en, behoudens de persoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onderzoeken of doen onderzoeken door een of meer door hem daartoe aangewezen deskundigen.

Artikel 41. Vergoeding kosten en tijdverlies

Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels die door Onze Minister worden vastgesteld.

Artikel 42. Voorschriften van medische of administratieve aard

De bedrijfsvereniging of de door haar daartoe aangewezen deskundige kan aan de in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, b, c en e, bedoelde personen voorschriften geven in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid, dan wel tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Artikel 43. Controlevoorschriften

De bedrijfsvereniging kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften behoeven de goedkeuring van het College van toezicht sociale verzekeringen en mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

§ 3. Maatregelen en boeten

Artikel 44. Gevolgen weigeren onderzoek

1. De bedrijfsvereniging weigert de uitkering, de inkomenssuppletie of de toelage tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een verzekerde als bedoeld in artikel 40, eerste lid, na tijdig te zijn opgeroepen niet is verschenen of heeft geweigerd:

a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door de bedrijfsvereniging of de door haar daartoe aangewezen deskundige;

b. zich te laten onderzoeken door de door de bedrijfsvereniging daartoe aangewezen deskundige; of

c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door de bedrijfsvereniging of de door haar daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting.

2. De bedrijfsvereniging handelt overeenkomstig het eerste lid bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond.

Artikel 45. Gevolgen niet-naleving voorschriften

De bedrijfsvereniging handelt overeenkomstig artikel 44, indien de verzekerde:

a. de door de bedrijfsvereniging of de door haar daartoe aangewezen deskundige krachtens artikel 42 in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid dan wel tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gegeven voorschriften zonder deugdelijke grond niet opvolgt;

b. zich niet, zolang als de bedrijfsvereniging of de door haar daartoe aangewezen deskundige te kennen heeft gegeven dit noodzakelijk te achten, onder geneeskundige behandeling stelt of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

c. zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mee te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;

d. de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 43, of de verplichting, bedoeld in artikel 91, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen niet of niet behoorlijk is nagekomen of de verplichting, bedoeld in artikel 69, niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;

e. zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt;

f. zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld in artikel 34, vierde lid, of 38, tweede lid.

Artikel 46. Afstemming maatregel op ernst gedraging

1. Een maatregel als bedoeld in artikel 44 of 45 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten.

2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

3. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 47 wordt opgelegd.

4. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 47. Boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting

1. Indien de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger de verplichting, bedoeld in artikel 69, niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van ten hoogste f 5000,-.

2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

4. De persoon aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van de persoon aan wie zij is opgelegd.

6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

Artikel 48. Voorschriften rond voorgenomen boete-oplegging

1. Indien de bedrijfsvereniging jegens de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet langer verplicht ter zake van die gedragingen enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

2. Indien de bedrijfsvereniging voornemens is aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

3. Op verzoek van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de bedrijfsvereniging de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

5. Indien de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de bedrijfsvereniging er op verzoek van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 49. Voorschriften rond boetebesluit

1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 53 zal worden tenuitvoergelegd.

2. Op verzoek van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 50. Niet-oplegging van boete

1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken bedrijfsvereniging.

Artikel 51. Termijnstelling van boete

1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de bedrijfsvereniging de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 48, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien ter zake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt het tijdvak van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de bedrijfsvereniging heeft meegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 52. Afwijking 8:69 Awb

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

Artikel 53. Boetebesluit executoriale titel

1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.

2. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd een uitkering, voorziening, toelage of vergoeding ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.

3. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering, voorziening, toelage, vergoeding of toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere bedrijfsvereniging dan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.

4. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.

5. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd geen uitkering, voorziening, toelage, vergoeding of toeslag als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering, voorziening, toelage, vergoeding of toeslag toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend tenuitvoergelegd.

6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.

7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

8. Op het executoriaal beslag op grond van dit artikel door de bedrijfsvereniging op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, die derden verschuldigd zijn of worden aan de persoon aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de bedrijfsvereniging.

9. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

10. Het negende lid geldt niet, zolang de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 47, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

AFDELING 3. DE BETALING VAN DE UITKERING

Artikel 54. Betaalbaarstelling

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering en de uitkering in verband met bevalling worden betaalbaar gesteld door de bedrijfsvereniging. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.

2. De bedrijfsvereniging kan een uitkering als bedoeld in het eerste lid, over een door haar te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.

3. Onverminderd het tweede lid, schort de bedrijfsvereniging de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of de uitkering in verband met bevalling op of schorst zij de betaling, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;

b. recht op een lagere uitkering bestaat;

c. de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 44, 45 of 69 niet of niet behoorlijk is nagekomen.

4. Ingeval de arbeidsongeschiktheidsuitkering of de uitkering in verband met bevalling in het buitenland wordt betaald worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht.

5. Wanneer de verzekerde, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering of uitkering in verband met bevalling is toegekend, een ander machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstijdvak, aanvangende na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk de mededeling.

Artikel 55. Inhouding vereveningsbijdrage

1. De bedrijfsvereniging houdt op de arbeidsongeschiktheidsuitkering, op de uitkering in verband met bevalling, op de vakantie-uitkering en op de toeslag op de uitkering op grond van de Toeslagenwet een bedrag in, dat gelijk is aan het bedrag van de premie die een werkgever op grond van de Werkloosheidswet op het overeenkomstige loon van een werknemer, die verzekerd is op grond van die wet, inhoudt.

2. Voor het deel van de premie, bedoeld in het eerste lid, dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds, bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling voor de toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage vastgesteld.

Artikel 56. Betaling aan instellingen

1. Indien de verzekerde, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een uitkering in verband met bevalling is toegekend, op grond van artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, kan de bedrijfsvereniging de uitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de verzekerde zonder diens machtiging betalen aan de Ziekenfondsraad.

2. Indien de verzekerde, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een uitkering in verband met bevalling is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en de bedrijfsvereniging van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de arbeidsongeschiktheidsuitkering of de uitkering in verband met bevalling aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, kan de bedrijfsvereniging dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden inwilligen.

3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of de uitkering in verband met bevalling, dat niet aan de Ziekenfondsraad wordt betaald.

4. Op de herziening van een beschikking op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 57. Inkomsten uit arbeid tijdens uitkering

1. Indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:

a. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of

b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.

2. Toepassing van het eerste lid kan ten hoogste plaatsvinden over een aaneengesloten tijdvak van drie jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid wordt genoten. Dit tijdvak wordt niet onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Na afloop van het in de eerste zin genoemde tijdvak wordt de in het eerste lid bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid.

3. Indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, bestaande uit loon op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening, vindt het tweede lid geen toepassing.

4. Na afloop van een kalenderkwartaal wordt het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet zijn uitbetaald wegens het genieten van dat loon, alsmede van de dientengevolge niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat de werkgever bij uitbetaling daarover verschuldigd zou zijn, aan 's Rijks kas afgedragen.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de gelijkstelling van inkomsten in verband met arbeid met inkomsten als bedoeld in het eerste lid.

6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het tweede lid geen toepassing vindt ten aanzien van andere vormen van arbeid die de verzekerde gaat verrichten.

Artikel 58. Samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met andere uitkeringen

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet uitbetaald indien de persoon die recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van dezelfde dag recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, tenzij:

a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering lager is dan 70% van het minimumloon per dag; of

b. de in dit lid bedoelde persoon in het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid in betekenende mate geregeld zowel arbeid als werknemer verrichtte als arbeid als verzekerde.

2. Indien het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet uitbetaald voor zover deze uitkering tezamen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering meer bedraagt dan 70% van het minimumloon per dag.

3. Indien het eerste lid, onderdeel b, van toepassing is wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering uitbetaald tot een nader te bepalen bedrag.

4. Indien ter zake van arbeidsongeschiktheid zowel recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met de artikelen 12 tot en met 17 als op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet uitbetaald voor zover deze uitkering tezamen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering meer bedraagt dan 70% van het minimumloon per dag, doch in ieder geval uitbetaald tot de hoogte van het bedrag onmiddellijk voorafgaande aan de herziening.

5. Indien ter zake van arbeidsongeschiktheid zowel recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met de artikelen 36 tot en met 40 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering uitbetaald voor zover deze uitkering hoger is dan het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering na herziening is verhoogd.

6. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vijfde lid wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering tevens verstaan de vakantie-uitkering waarop uit hoofde van die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen recht bestaat, voor zover die vakantie-uitkeringen over dezelfde periode zijn berekend.

7. Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op de persoon die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op grond van de vrijwillige verzekering als bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld en kunnen zo nodig afwijkende regels worden gesteld:

a. met betrekking tot het eerste tot en met zevende lid. Deze nadere regels houden in ieder geval in, regels met betrekking tot het begrip «in betekenende mate», bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het bedrag, bedoeld in het derde lid;

b. ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet of met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van andere wetten;

c. ter voorkoming of beperking van samenloop van uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet met uitkering in verband met bevalling of arbeidsongeschiktheid op grond van andere wetten.

9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkering op grond van de sociale wetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba of van een andere Mogendheid.

Artikel 59. Betaling van vakantie-uitkering

1. De betaling van de vakantie-uitkering vindt eenmaal per jaar plaats in de maand mei over de aan die maand voorafgaande 12 maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand. De bedrijfsvereniging kan de vakantie-uitkering op een ander tijdstip betalen, mits die betaling plaatsvindt over een of meer voorliggende maanden waarover reeds recht op vakantie-uitkering bestaat.

2. De artikelen 54, 56 en 60 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vakantie-uitkering, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald.

Artikel 60. Overlijdensuitkering

1. Na het overlijden van de verzekerde, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een uitkering in verband met bevalling is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de uitkering in de vorm van een overlijdensuitkering betaald:

a. aan de langstlevende van de echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

2. Met de verzekerde aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, de persoon wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel a, over de dag van zijn overlijden geen recht op uitkering had.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden mede als echtgenoot aangemerkt niet met elkaar gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht, die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste graad bestaat.

4. Artikel 6, derde en vierde lid, is van toepassing met betrekking tot het derde lid.

5. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de uitkering over één maand, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, berekend naar de hoogte van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van de verzekerde.

6. In verband met het overlijden van de verzekerde aan wie een uitkering is toegekend, zijn de artikelen 19, eerste lid, onderdeel a, en 22, vierde lid, niet van toepassing.

7. De overlijdensuitkering wordt op aanvraag aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in het eerste lid, door de bedrijfsvereniging betaald.

8. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens betaald.

9. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering of uitkering in verband met bevalling dat over na het overlijden gelegen dagen reeds is betaald.

Artikel 61. Verjaringstermijn

Uitkeringen op grond van deze wet die niet in ontvangst zijn genomen of zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag van betaalbaarstelling, worden niet meer betaald.

Artikel 62. Terugvordering

1. De uitkering of voorziening die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 18 of 30 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de bedrijfsvereniging van de belanghebbende teruggevorderd.

2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 63.

4. De persoon van wie of de instelling waarvan wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

Artikel 63. Besluit als executoriale titel

1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Artikel 53 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64. Nadere regels

Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt regels met betrekking tot de terugvordering en de tenuitvoerlegging van besluiten tot terugvordering als bedoeld in de artikel 62 en 63.

Artikel 65. Onvervreemdbaarheid van verstrekkingen

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering, de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 10, de uitkering in verband met bevalling, de vakantie-uitkering, de voorziening, de inkomenssuppletie, alsmede de toelage en de vergoeding, bedoeld in artikel 31, zijn:

a. onvervreemdbaar;

b. niet vatbaar voor verpanding of belening.

2. Volmacht tot ontvangst van een uitkering onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

3. Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.

Artikel 66. Niet voor beslag vatbare verstrekkingen

Niet vatbaar voor beslag zijn:

a. de verhoging, bedoeld in artikel 10;

b. de voorziening, bedoeld in artikel 29;

c. de vergoeding, bedoeld in artikel 31; en

d. de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 60.

HOOFDSTUK 4. DE INVLOED VAN DE VERZEKERING OP HET BURGERLIJK RECHT

Artikel 67. Samenloop aanspraken

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij op grond van deze wet heeft.

Artikel 68. Regresrecht

1. De bedrijfsvereniging heeft voor de op grond van deze wet gemaakte kosten verhaal op de persoon die in verband met het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

2. De bedrijfsvereniging kan in plaats van het bedrag van de periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan vorderen in de vorm van een jaarlijks vast te stellen afkoopsom die aan de bedrijfsvereniging wordt vergoed voor de totale schadelast ten gevolge van het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid.

HOOFDSTUK 5. HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 69. Verplichting tot verstrekken van inlichtingen

1. De verzekerde, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling, bedoeld in artikel 56, waaraan arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald, zijn verplicht aan de bedrijfsvereniging, die bevoegd is tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.

2. Op de verzekerde die aanspraak maakt op of recht heeft op vakantie-uitkering of op een uitkering in verband met bevalling als bedoeld in artikel 22, alsmede de verzekerde ten aanzien van wie voorzieningen als bedoeld in artikel 29 worden getroffen of overwogen of aan wie een inkomenssuppletie als bedoeld in artikel 27, dan wel een toelage of vergoeding als bedoeld in artikel 31 wordt verleend of overwogen, alsmede op diens wettelijke vertegenwoordiger, rusten overeenkomstige verplichtingen als omschreven in het eerste lid.

HOOFDSTUK 6. FINANCIERING

Artikel 70. Premieplicht

1. De verzekerde, bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, is premie verschuldigd over zijn premie-inkomen.

2. De premieplicht eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de premieplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 71. Maatstaf voor premieheffing

1. Onder het premie-inkomen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van de winst uit onderneming, de winst uit binnenlandse onderneming, zoals die begrippen luiden in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de anders dan uit dienstbetrekking genoten inkomsten uit tegenwoordige arbeid nadat deze inkomsten zijn verminderd met de aftrekbare kosten die betrekking hebben op de inkomsten uit tegenwoordige arbeid.

2. Het premie-inkomen wordt voor de premieheffing tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Financiën bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag.

Artikel 72. Franchise en tarief

1. De premie voor de verzekering wordt vastgesteld op een percentage van het in aanmerking te nemen premie-inkomen verminderd met een door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Financiën bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag dan wel, indien dit bedrag hoger is, met het bedrag van de inkomsten uit dienstbetrekking.

2. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt, onder goedkeuring van Onze Minister, het premiepercentage vast, alsmede het tijdvak waarvoor dat percentage geldt, voor de verzekering op grond van deze wet.

3. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan het door het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming vastgestelde percentage of aan het tijdvak, waarvoor dat premiepercentage is vastgesteld, stelt hij het percentage of het tijdvak vast.

Artikel 73. Gemiddeld premiepercentage

Indien een wijziging van een premiepercentage ingaat op een ander tijdstip dan met ingang van 1 januari, wordt bij ministeriële regeling, in overeenstemming met de Minister van Financiën, een gemiddeld premiepercentage vastgesteld voor door Onze Minister aan te wijzen tijdvakken.

Artikel 74. Heffing en invordering van premie

1. De op grond van dit hoofdstuk verschuldigde premie wordt geheven en ingevorderd overeenkomstig de voor de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting geldende regels, met dien verstande dat de artikelen 64, 65 en 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 buiten toepassing blijven.

2. De premie wordt geheven en ingevorderd door de rijksbelastingdienst.

3. De aanslag voor de premie wordt gelijktijdig met de aanslag voor de inkomstenbelasting vastgesteld en verzonden.

4. Indien geen aanslag voor de inkomstenbelasting wordt vastgesteld, wordt eveneens geen aanslag voor de premie vastgesteld.

Artikel 75. Rijksbijdragen

Indien de op grond van dit hoofdstuk door de verzekerden, bedoeld in artikel 5, verschuldigde premie onvoldoende is om de uitgaven, bedoeld in artikel 79, met betrekking tot deze verzekerden in een kalenderjaar te bekostigen, komt het verschil ten laste van het Rijk.

Artikel 76. Nadere regels

Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met de Minister van Financiën nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 70 tot en met 75.

Artikel 77. Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen

Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming beheert en administreert afzonderlijk de in artikel 78 bedoelde middelen tot dekking van de uitgaven en de uitgaven, bedoeld in artikel 79, alsmede de middelen benodigd voor het in stand houden van een reserve, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen dat deel uitmaakt van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming.

Artikel 78. Bedragen ten gunste van Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen

Ten gunste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen komen:

a. de premies, bedoeld in de artikelen 72 en 90;

b. het bedrag, bedoeld in artikel 55;

c. de boeten, bedoeld in artikel 47;

d. de bedragen die de bedrijfsvereniging ontvangt met toepassing van verhaal als bedoeld in artikel 68;

e. de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 75.

Artikel 79. Uitgaven ten laste van Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen

Ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen komen:

a. de op grond van deze wet te betalen uitkeringen;

b. de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 27;

c. de voorzieningen, bedoeld in artikel 29;

d. de toelagen en vergoedingen, bedoeld in artikel 31;

e. de op grond van enige wet over de uitkeringen op grond van deze wet door de bedrijfsvereniging verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

f. de toelagen, bedoeld in artikel 86;

g. de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten.

HOOFDSTUK 7. UITVOERING

Artikel 80. Uitvoering door bedrijfsverenigingen

In de uitvoering van de in deze wet geregelde verzekering wordt, behoudens de uitvoering die op grond van enig artikel van deze wet aan een ander is opgedragen, voorzien door de bedrijfsverenigingen.

Artikel 81. Bevoegde bedrijfsvereniging

1. De persoon, bedoeld in artikel 4, is verzekerd bij de bedrijfsvereniging, waarbij hij als werkgever bij of krachtens de artikelen 64 en 65 van de Organisatiewet sociale verzekeringen is aangesloten of zou zijn aangesloten, indien hij personeel in zijn dienst had.

2. De persoon, bedoeld in artikel 5, is verzekerd bij de bedrijfsvereniging waarbij hij zou zijn aangesloten indien hij zijn werkzaamheden in dienstbetrekking zou hebben verricht.

3. De persoon, bedoeld in artikel 6, is verzekerd bij de bedrijfsvereniging, waarbij zijn echtgenoot op grond van het eerste lid verzekerd is. Indien zijn echtgenoot niet verzekerd is, is de persoon, bedoeld in artikel 6, verzekerd bij de bedrijfsvereniging waarbij zijn echtgenoot aangesloten zou zijn indien hij wel verzekerd zou zijn geweest.

4. De verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet, dan wel geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, omdat de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, op hem van toepassing is, is verzekerd bij de bedrijfsvereniging, tegenover welke hij die aanspraak heeft.

Artikel 82. Bevoegde bedrijfsvereniging bij samenloop

1. Indien de verzekerde bij meer dan een bedrijfsvereniging is aangesloten, geschiedt de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering door de bedrijfsvereniging die haar werking uitstrekt over het onderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven, waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor door hem in de periode waarover de grondslag voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend, het grootste bedrag aan winst of inkomsten wordt genoten.

2. Indien de verzekerde in geval van arbeidsongeschiktheid tevens aanspraak heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geschiedt de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door de bedrijfsvereniging tegenover welke hij die aanspraak heeft.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waarbij een bevoegde bedrijfsvereniging wordt aangewezen in geval van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met een voordien toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Artikel 83. Bevoegde bedrijfsvereniging bij herziening

Ongeacht artikel 81 en 82 geschiedt de herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering door de bedrijfsvereniging, die de uitkering heeft toegekend.

Artikel 84. Bevoegde bedrijfsvereniging bij toekenning binnen vijf jaar na intrekking of niet-toekenning

Bevoegd tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 20 is de bedrijfsvereniging, die de in het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel bedoelde uitkering heeft ingetrokken dan wel de bedrijfsvereniging die de beslissing tot niet toekenning van de in het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel bedoelde uitkering heeft genomen.

Artikel 85. Bevoegde bedrijfsvereniging bij heropening

1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt heropend door de bedrijfsvereniging, die de uitkering heeft ingetrokken.

2. De heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beschouwd als een voortzetting van de ingetrokken uitkering. Voor de toepassing van de artikelen 14, tweede lid, en 15, eerste lid, onderdeel c, wordt daarbij met herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 86. Bevoegde bedrijfsvereniging bij reïntegratiemaatregelen

Met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk 3, Afdeling 1, 4, zijn de artikelen 81, 83 en 85 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87. Verlening toelagen

Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming kan in het belang van de bij deze wet geregelde verzekering toelagen verlenen aan instellingen of organisaties, die ten doel hebben het nemen of bevorderen van maatregelen, die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid.

HOOFDSTUK 8. GEMOEDSBEZWAREN

Artikel 88. Ontheffing wegens gemoedsbezwaren

1. Van verplichtingen die bij of krachtens hoofdstuk 6 zijn opgelegd, wordt op zijn aanvraag ontheven de persoon, die gemoedsbezwaren heeft tegen de in deze wet geregelde verzekering.

2. Een ontheffing wordt verleend door de bedrijfsvereniging. Een ontheffing gaat in op de eerste dag van het kalenderjaar volgend op de datum waarop de ontheffing is verleend.

3. De bedrijfsvereniging doet van het verlenen van een ontheffing, alsmede van het intrekken van een ontheffing mededeling aan de inspecteur der directe belastingen binnen wiens ambtsgebied de persoon, ten aanzien van wie ontheffing is verleend dan wel is ingetrokken, woont of is gevestigd.

Artikel 89. Heffing van premievervangende inkomstenbelasting

Indien op grond van artikel 88 ontheffing is verleend, wordt geen premie geheven, doch vindt voor de verzekering op grond van deze wet heffing en invordering van een premievervangende inkomstenbelasting plaats op zodanige wijze dat van de persoon, van wie anders premie zou worden geheven, inkomstenbelasting wordt geheven tot een bedrag van die premie.

Artikel 90. Belasting beschouwd als premie voor bepaalde wetten

De op de voet van artikel 89 verschuldigde premievervangende inkomstenbelasting wordt geheven en ingevorderd op de voet van hoofdstuk 6, als ware de premievervangende inkomstenbelasting premie.

Artikel 91. Premie ten laste van het Rijk

Premie voor de verzekering op grond van deze wet, die als gevolg van een ontheffing als bedoeld in artikel 88, niet wordt geheven, komt ten laste van het Rijk.

Artikel 92. Nadere regels

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk. Deze regels betreffen:

a. de voorschriften, waaronder een ontheffing wordt verleend;

b. de verdere gevolgen die voor de toepassing van deze wet aan een ontheffing zijn verbonden;

c. de gevallen, waarin een ontheffing wordt ingetrokken; en

d. de gevolgen die voor de toepassing van deze wet zijn verbonden aan een ontheffing en aan een intrekking van een ontheffing.

HOOFDSTUK 9. BEPALINGEN IN VERBAND MET DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT EN HET BEROEP IN CASSATIE

Artikel 93. Begrip belanghebbende

Bij een besluit op grond van deze wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid is belanghebbende de persoon op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.

Artikel 94. Beslistermijnen

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen een beschikking op aanvraag en op grond van deze wet door de bedrijfsvereniging dient te worden gegeven. Deze algemene maatregel van bestuur vervalt met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 95. Beslistermijn bedrijfsvereniging bij bezwaarschrift

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de bedrijfsvereniging binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 96. Medische bezwaarschriftprocedure

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 97. Beroep in cassatie

1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 3 tot en met 6.

2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

HOOFDSTUK 10. STRAFBEPALINGEN

Artikel 98. Strafbepaling

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 99. Verval van recht tot strafvordering

Het recht tot strafvordering vervalt indien de bedrijfsvereniging aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 100. Overtredingen

De in artikel 98 bedoelde strafbare feiten zijn overtredingen.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 101. Buiten toepassingverklaring van Algemene termijnenwet

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de tijdvakken van vier weken, genoemd in de artikelen 7, derde en vijfde lid, 13, vierde lid, 14, 15, eerste lid, 16, 20 en 21.

Artikel 102. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 103. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven