24 724
Studiefinanciering

30 933
Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet

nr. 68
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2007

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 933) heb ik uw Kamer toegezegd rond 1 mei te komen met een evaluatie over de meeneembare studiefinanciering in het mbo. Ook heb ik toen toegezegd nader te zullen ingaan op de voorlichting over mogelijkheden om tegen een beslissing van de IB-Groep in bezwaar of beroep te gaan. In deze brief informeer ik u over beide onderwerpen.

Meeneembare studiefinanciering in het mbo

Sinds augustus 2005 is het mogelijk om met behoud van Nederlandse studiefinanciering een voltijd bol-opleiding te volgen in de economisch-administratieve sector, de metaal- en elektrosector en de sector welzijn en gezondheidszorg in Vlaanderen en Duitsland, en unieke opleidingen in de hele Europese Economische Ruimte.

Aanvankelijk zou de meeneembare studiefinanciering in het mbo worden ingevoerd als pilot. In een overleg met uw Kamer op 7 december 2004 is besloten meeneembare studiefinanciering direct en permanent in te voeren, maar wel stap voor stap. Om die reden is, vooruitlopend op de complete evaluatie van 2009, een tussenevaluatie uitgevoerd. Deze treft u hierbij aan1.

Zoals uit de tussenevaluatie blijkt gaat het om een klein aantal deelnemers (130) die met Nederlandse studiefinanciering een opleiding in het buitenland volgen, het overgrote deel in de directe grensregio’s van Vlaanderen. Veel van deze deelnemers wonen nog bij hun ouders. Een enkeling heeft studiefinanciering aangevraagd voor een opleiding in Duitsland of voor een unieke opleiding in een ander Europees land.

Bij meeneembare studiefinanciering staan, in het bijzonder in het mbo, drie aspecten centraal. De behoefte van de deelnemers, de aard en kwaliteit van de opleiding en de beschikbaarheid van informatie over de opleiding.

In de nu lopende Studentenmonitor Middelbaar Beroepsonderwijs wordt gevraagd naar de behoefte die deelnemers hebben aan het volgen van een opleiding in het buitenland. De voorlopige resultaten laten zien dat slechts een klein deel van de mbo’ers (ongeveer 5%) liever een opleiding in het buitenland had gevolgd. Een klein gedeelte wil dat in een grensregio, veel meer in Europa of buiten Europa.

Waar het gaat om de aard en de kwaliteit van de opleidingen geldt dat deze vergelijkbaar moeten zijn met die van bol-opleidingen in Nederland. Daarnaast moet er voldoende informatie beschikbaar zijn in toegankelijke talen om over de aard en kwaliteit een oordeel te kunnen uitspreken.

Bij de invoering van meeneembare studiefinanciering in het mbo is altijd de intentie geweest dit op termijn breed mogelijk te maken. Die termijn is mede afhankelijk van de behoefte van deelnemers en de internationale ontwikkelingen in de mbo-sector.

Op dit moment acht ik de tijd nog niet rijp voor een uitbreiding van meeneembare studiefinanciering in het mbo naar alle landen van Europa of de wereld.

Mbo-opleidingen zijn vaak moeilijker vergelijkbaar dan opleidingen in het hoger onderwijs en ook laat de beschikbare informatie vaak te wensen over. Het internationale netwerk is in de mbo-sector nog niet zo ver ontwikkeld. Er zijn diverse initiatieven gaande die in de toekomst meer en betere samenwerking in Europa mogelijk maken, maar die bevinden zich nu veelal nog in een vroeg stadium.

Ook is de behoefte van deelnemers om een volledige opleiding in het buitenland te volgen nog beperkt. Het grootste gedeelte van de deelnemers die nu in het buitenland een opleiding volgen woont nog bij hun ouders. Dat lijkt erop te wijzen aan dat het hen vooral gaat om de mogelijkheid een opleiding in de buurt te volgen.

Voor de invoering van meeneembare studiefinanciering was, naast de beperking van het aantal landen, ook het aantal sectoren beperkt. Hierdoor kon op een beheersbare manier ervaring worden opgedaan met meeneembare studiefinanciering. Die beperking van de drie sectoren in Vlaanderen en Duitsland levert in de praktijk problemen op. Het onderscheid tussen vergelijkbare opleidingen van verschillende sectoren is niet altijd duidelijk en ook vallen na aanpassing van de kwalificaties opleidingen soms onder een andere sector. Uit de afgewezen aanvragen blijkt dat deelnemers de behoefte hebben om ook in andere sectoren een opleiding te volgen.

Daarom heb ik het voornemen om per 1 augustus 2007 de meeneembare studiefinanciering uit te breiden naar alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland. Zoals uit de evaluatie blijkt, is er vraag naar deze uitbreiding en is het mogelijk haar op deze termijn te realiseren. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om met Nederlandse studiefinanciering unieke opleidingen in heel Europa te volgen. Na de evaluatie in 2009 kan worden bezien of eventuele verdere uitbreiding wenselijk is.

Ik zal de Regeling studiefinanciering 2000 aanpassen om de uitbreiding naar sectoren mogelijk te maken. De beschikbare financiële middelen voor meeneembare studiefinanciering in het mbo zijn voldoende om de uitbreiding naar alle sectoren te dekken.

Nu meeneembare studiefinanciering voor alle opleidingen in Vlaanderen en Duitsland mogelijk zal worden, is het van belang om daarover goede voorlichting te geven. Naast de informatie die de IB-Groep biedt wil ik de bekendheid van meeneembare studiefinanciering op middelbare scholen vergroten, waardoor aankomende mbo’ers beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden die ze hebben.

Bezwaar- en beroepsprocedures

In het debat met uw Kamer over onder meer de meeneembare studiefinanciering in het hoger onderwijs op 28 maart heeft het lid Pechtold een vraag gesteld over de bekendheid van de bezwaar- en beroepsprocedures van de IB-Groep. Ik heb toegezegd na te gaan of de informatievoorziening voldoende is.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing op alle besluiten, zowel de primaire als die na bezwaar, die de IB-Groep neemt in het kader van de uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000.

In het wetsvoorstel Uitbreiding studiefinanciering buitenland is niet voorgesteld om voor besluiten terzake de toekenning of afwijzing van studiefinanciering voor opleidingen in het buitenland uitzonderingen te maken op het regime van de Awb. Dit betekent dat de normale procedures van toepassing zijn. Dit houdt in dat in iedere primaire beslissing van de IB-Groep expliciet is opgenomen dat, wanneer een studerende het niet eens is met deze beslissing, hij hiertegen bezwaar kan aantekenen bij de IB-Groep. Ook wordt aangegeven waar het bezwaarschrift kan worden ingediend en binnen welke termijn. Hetzelfde geldt voor de beslissing op een bezwaarschrift. Hierin staat eveneens aangegeven dat beroep mogelijk is bij de administratieve kamer van de bevoegde rechtbank. In de beschikking wordt aangegeven bij welke rechtbank de betreffende student terecht kan.

De IB-Groep verstrekt via de haar ter beschikking staande communicatiemiddelen informatie over het proces van bezwaar en beroep. De internetsite van de IB-Groep is bij uitstek het medium voor de studenten die met studiefinanciering in het buitenland studeren of dat willen gaan doen. Op de website wordt op een heldere en overzichtelijke manier aangegeven hoe dit proces verloopt. Daarnaast heeft de IB-Groep een speciale brochure ontwikkeld die eveneens via het internet kan worden geraadpleegd dan wel opgevraagd.

De IB-Groep heeft mij laten weten geen klachten van studenten of belangenvertegenwoordigers te hebben ontvangen over de kwaliteit van de voorlichting over het proces van bezwaar en beroep.

Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de IB-Groep al het nodige doet voor studenten op het terrein van de voorlichting over het proces van bezwaar en beroep. Het is dus niet nodig aanvullende inspanningen te plegen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven