24 724
Studiefinanciering

nr. 40
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 april 2000

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 29 maart 2000 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over kosten en planning van het Herontwerptraject van de IB-groep.

Hierbij konden worden betrokken:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 30 juni 1999 inzake kosten en planning van het herontwerptraject van de IB-groep (24 724, nr. 34);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 13 juli 1999 ter aanbieding van het rapport «Evaluatie verzelfstandiging IB-groep van VB Deloitte & Touche» (24 724, nr. 35);

– lijsten met vragen en antwoorden (Kamerstuk 24 724, nrs. 36 en 37);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 9 februari 2000 inzake kosten herontwerp Informatie beheer groep (24 724, nr. 38);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 10 maart 2000 inzake de voortgang van het project herontwerp bij de IB-groep (24 724, nr. 39).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Het functioneren van de IB-groep baarde mevrouw Hamer (PvdA) al geruime tijd zorgen. De laatste rapporten schetsen het beeld van een slechtlopende organisatie, waarvan de kosten voortdurend stijgen, waar de kostenramingen structureel gebrekkig zijn en waarin de planning en uitvoering voortdurend vertraging oplopen. Bovendien klaagt het personeel over grote knelpunten in het reorganisatieproces. De notities van de minister hebben de zorgen tot nu toe niet kunnen wegnemen. Tegen deze achtergrond is het de vraag of op de ingeslagen weg van verzelfstandiging moet worden voortgegaan. De waarde van een goede organisatie van de verstrekking van studiefinanciering staat buiten kijf. Is het instrumentarium waarover de IB-groep beschikt hiervoor wel toereikend? Zullen de uitvoeringsproblemen op termijn verdwijnen en zullen de kosten in de hand kunnen worden gehouden? Mevrouw Hamer vroeg de minister om harde garanties. Is diens toezicht, controle en sturing bij het proces wel voldoende?

Bij de instelling van de IB-groep als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) in januari 1994 werden afspraken gemaakt over de evaluatie van de effecten van de Wet verzelfstandiging IB-groep (WVIB). Uit de evaluatie daarvan concludeert de minister dat de verzelfstandiging een goede zaak is gebleken. Op het punt van kostenbeheersing, planning en uitvoering hebben inmiddels echter majeure wijzigingen plaatsgevonden. Het eindresultaat is desondanks onbevredigend en daarmee rijst de vraag of de minister wel voldoende bij de sturing betrokken is geweest.

Mevrouw Hamer herinnerde eraan dat met het project herontwerp een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening, een grotere flexibiliteit en een reductie van apparaatskosten zijn beoogd. De nieuwbouw in het studiefinancieringssysteem zorgt voor een vertraging in de realisatie van deze doelen. Kent deze vertraging haar oorzaak in de opeenstapeling van beleidswijzigingen of moet de oorzaak intern worden gezocht, bijvoorbeeld in het automatiseringssysteem?

De kosten van het project waren oorspronkelijk geraamd op 135 mln. Op basis van een scenariostudie in 1999 is gekozen voor een traject dat 185 mln. kost. Een groot deel van de extra kosten is gelegen in IT-investeringen. In tegenstelling tot eerdere uitlatingen van de minister blijkt de geraamde 185 mln. nu echter ook onvoldoende. Was deze stijging niet te voorzien, omdat destijds ook sprake was van een alternatief scenario van 223 mln.? Is deze kostenstijging geen verdere indicatie dat de IB-groep geen greep op de kosten heeft? In hoeverre heeft de minister zicht op de inspanningen van de IB-groep om de kosten te beheersen en wat onderneemt hij zelf om een verdere overschrijding van de kosten te voorkomen? Over de aangepaste kostenraming van 249 mln. kan immers ook geen zekerheid worden gegeven. Specifieke aandacht vroeg mevrouw Hamer voor het sociaal plan: daarin is nogal geschoven met posten als de wachtgeldregeling en de seniorenregeling. Hoe is dit te verklaren?

Er is uiteindelijk niet gekozen voor stopzetting van het project herontwerp om de doelstellingen van flexibiliteit en kostenbeheersing, de bereikte resultaten en de uitvoering van de reguliere taken niet in gevaar te brengen. Van kostenbeheersing is echter geen sprake geweest en de vertraagde uitvoering waartoe nu is besloten draagt dezelfde gevaren in zich als een volledige stopzetting. De IB-groep is opgedragen om de projectaanpak te verbeteren, hetgeen zes tot negen maanden in beslag zal nemen. Wie voert de evaluatie daarvan uit en wanneer zijn de resultaten te verwachten?

Extra middelen boven de 185 mln. blijven uit totdat de nieuwe plannen zijn gepresenteerd. De IB-groep heeft inmiddels te kennen gegeven dat de oplevering pas in 2003 kan worden verwacht. In hoeverre heeft de minister zicht op de aanpak van de IB-groep en leidt die vertraging niet tot hogere kosten? Waarom is overigens 62 mln. van de beschikbare 185 mln. nog niet besteed? In de oorspronkelijke voorstellen droeg de IB-groep bij aan de kosten van het project herontwerp. Ook met de geraamde doelmatigheidswinst zal de IB-groep echter worden geconfronteerd met een negatief bedrijfsresultaat. Is zij tot die bijdrage dus wel in staat? Uit de evaluatie blijkt dat de taakverdeling tussen de raad van toezicht en het ministerie om een verbetering vraagt. Gaat de in de wijziging van de WVIB voorgestelde beperking van de taak van de raad van toezicht gepaard met een versterking van het toezicht door OCW?

Verder vroeg mevrouw Hamer naar de resultaten van het traject integrale klantafhandeling. Uit een enquête georganiseerd door het universiteitsblad SUM blijken studenten de dienstverlening van de IB-groep «organisatorisch een puinhoop», «ontoegankelijk en gesloten» en «traag en log» te vinden. Uit een telefonische enquête in april vorig jaar kwam echter een rapportcijfer van 7,5 naar voren voor de kwaliteit van de dienstverlening. Mevrouw Hamer vroeg de minister om een verklaring voor deze opmerkelijke discrepantie.

Verder informeerde mevrouw Hamer naar de met het project herontwerp gepaard gaande reorganisatie en herplaatsing van het personeel. Het huidige personeel klaagt over een grote werkdruk en een slecht bedrijfsimago. Dit baart zorgen, zeker omdat het ziekteverzuim binnen de IB-groep hoog is. Welke maatregelen kunnen worden genomen?

Mevrouw Hamer concludeerde dat men op basis van de geschetste problemen kan overwegen om de huidige weg van verzelfstandiging van de IB-groep te verlaten en te kiezen voor een andere vorm van verzelfstandiging, bijvoorbeeld een agentschap. Het GAK kampte ooit met een vergelijkbare problematiek; wellicht kan de minister daar zijn licht opsteken. Ziet de minister in het licht van het voorgaande aanleiding om de bestuurlijke afstand tussen ministerie en IB-groep te verkleinen?

De heer Brood (VVD) herinnerde aan de oorspronkelijke overwegingen rond het besluit tot verzelfstandiging in 1994: een grotere doelmatigheid, een onverstoorbare uitvoering en het voorkomen van de aanspreekbaarheid van de minister voor individuele gevallen. Door de verzelfstandiging kon het parlement niet langer via de ministeriële verantwoordelijkheid wijzigingen in de dagelijkse uitvoering van de taken van de IB-groep afdwingen, maar in feite kwam dit overeen met de toenmalige praktijk.

De recente ontwikkelingen rond de hoofdstructuur wijzen duidelijk op een ingrijpen van de minister. De heer Brood vond het een teken aan de wand dat de IB-groep dergelijke verregaande beslissingen kennelijk niet zelfstandig heeft kunnen nemen. Met verbazing had hij kennisgenomen van een aantal elementen in het evaluatierapport van Deloitte & Touche. Zo bleek dat rapport een «prospectief» karakter te hebben, werd een «participatieve evaluatiebenadering» gehanteerd en bleek de heer R. in 't Veld, die volgens het organogram een functie in de IB-groep vervult, bij de evaluatie betrokken te zijn geweest. Een en ander getuigt van een kleine afstand tussen subject en object van evaluatie; bovendien maakt een en ander het verschil tussen het gevoerde en het voorgenomen beleid en de waarde daarvan ondoorzichtig.

Verder merkte de heer Brood op dat in het rapport wordt geconcludeerd dat een duidelijke eindverantwoordelijkheid voor de hoofddirecteur van de IB-groep ontbreekt. Het ligt dus voor de hand dat bij een nieuwe aanpak wordt voorzien in een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden, met liefst één aanspreekbare persoon. De transparantie van het registratiesysteem laat duidelijk te wensen over; kosten worden niet aan projecten gerelateerd, wat het inzicht in de ontwikkeling van de projectkosten bemoeilijkt. Deze bevinding staat in schril contrast met de memorie van antwoord op de WVIB uit 1994, waarin de toenmalige de minister van Onderwijs stelde dat een begin was gemaakt met de bedrijfseconomische kostentoerekening aan kostenplaats en kostendragers. Wat is dan in de afgelopen vijf jaar gebeurd? Het rapport concludeert verder dat adequaat cijfermateriaal ontbreekt voor een eenduidige beoordeling van de ontwikkeling van de doelmatigheid van de uitvoering. Over het bereiken van een van de kerndoelen van de verzelfstandiging kan dus geen duidelijkheid worden verschaft. Daarnaast valt op dat pas in 1998 is besloten tot de instelling van een externe adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriftenprocedures, terwijl de AWB al in 1994 in werking is getreden. Wat was hiervoor de reden? Tevens zijn bij de instelling van het ZBO in 1994 geen evaluatiecriteria vastgesteld, hetgeen een evaluatie uiteraard niet vergemakkelijkt.

De instelling van het ZBO heeft de afhankelijkheid van één dienstverlener niet voorkomen, terwijl dit altijd als bezwaar tegen privatisering is aangevoerd. Tegen de uitvoering van publieke taken door privaatrechtelijke organisaties golden in 1994 wellicht bezwaren, maar inmiddels beschikken wij over voldoende jurisprudentie en regelingen van overheidswege om een private uitvoering van publieke taken in goede banen te leiden. De behandeling van individuele gevallen en de wens tot stevige aansturing worden gebruikt tegen de optie van het agentschap, maar de motivering hiervoor vond de heer Brood verre van overtuigend.

In het licht van het voorgaande vond de heer Brood de kritiek op de inrichting de IB-groep dus terecht, al zijn de bezwaren tegen privatisering en het agentschap volgens hem niet doorslaggevend. De stopzetting van het project herontwerp vond hij omwille van bedrijfseconomische en zorgvuldigheidsoverwegingen niet aan de orde, al deelde hij de zorgen over de kostenbeheersing. Verder wenste hij dat de IB-groep zich richt op haar kerntaken: de verstrekking van gelden aan rechthebbenden en de informatievoorziening aan burgers, tegen zo laag mogelijke kosten. Zij moet zich niet inlaten met activiteiten voor derden, maar zich slechts oriënteren op haar core business. Een goedkope, rechtmatige en doelmatige organisatie kan worden bereikt door een totale privatisering. Is dit niet mogelijk, dan moet de deling of opsplitsing van de organisatie en haar taken in een publieke en een private tak worden overwogen; te denken valt aan een agentschap met private outsourcing, bijvoorbeeld van het beheer van het SF-systeem. Bij vele ministeries zijn daarvoor al precedenten te vinden. In ieder geval moet de creatie van nog een nieuw ZBO met marktactiviteiten, dus van nog een pseudo-staatsbedrijf dat concurreert met particulieren op een markt met vergelijkbare producten, worden voorkomen. Graag vernam de heer Brood hierover een standpunt van de regering voor juli 2001.

De heer Eurlings (CDA) benadrukte dat een van de oorspronkelijke overwegingen voor verzelfstandiging de vergroting van de doelmatigheid was; die dient daarom centraal te staan. Veel elementen van de voorgestelde structuur van de IB-groep bleven hem onduidelijk; een veel explicietere stellingname en visie van de minister vond hij derhalve zeer gewenst. Zo blijft de rol van de overheid ten opzichte van de IB-groep halfslachtig. Deze behoeft een duidelijke keuze: of men kiest expliciet voor een relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer of er wordt duidelijk gekozen voor een relatie tussen principaal en agent. De minister wekt de indruk dat hij kiest voor de rol van opdrachtgever. De heer Eurlings stemde daarmee in, mits die keuze gepaard gaat met een daadwerkelijke versterking van de mogelijkheden tot uitoefening van controle en sturing. Het is opvallend dat er geen duidelijkheid kan worden gegeven over de kostentoerekening en de doelmatigheidsvergroting, nota bene een van de hoofddoelen van verzelfstandiging.

De heer Eurlings wees op de noodzaak van benchmarking. Opvallend is dat pas in 1999 werd besloten tot een onderzoek naar de beste manier van benchmarking. Heeft dit onderzoek resultaten opgeleverd? Waarom is een effectieve benchmarking niet al bij aanvang van de verzelfstandiging als volwaardig instrument ingezet? De beste vorm van benchmarking blijft uiteraard een daadwerkelijke concurrentie in de markt. In hoeverre streeft de minister naar het afbouwen van de effectieve monopoliepositie van de IB-groep?

De sturing vanuit OCW van de IB-groep moet duidelijker worden. Deloitte en Touche constateert dat naast outputindicatoren ook throughput-, dus doorstroomindicatoren, bij de sturing moeten worden betrokken. In een duidelijke en gezonde relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer moet echter, net als in de markt, op resultaat worden afgerekend; een nadruk op through-putindicatoren kan afbreuk doen aan de helderheid van de sturing. Deelt de minister de mening dat een sturing op outputindicatoren verreweg de voorkeur verdient en is hij bereid om over te gaan tot de ontwikkeling van eenduidige prestatie-indicatoren? Ook zag de heer Eurlings graag meer duidelijkheid over eventuele sancties als afspraken niet worden nagekomen.

De minister dient er sterker op toe te zien dat marktactiviteiten van de IB-groep geen afbreuk doen aan de uitvoering van haar publieke taak. Wanneer kan het voorstel van wijziging van de WVIB, waardoor deelname in of medeoprichting van een rechtspersoon door de IB-groep een expliciete ministeriële goedkeuring behoeft worden verwacht, evenals de voorgenomen algemene regeling voor marktactiviteiten? Zijn er argumenten tegen een meer direct toezicht van OCW op marktactiviteiten? Hoe staat het overigens met de opstelling van de criteria die door de regering is aangehouden? De bescherming van vertrouwelijke gegevens van studenten moet met meer zekerheden worden omgeven. Zo kan aan studenten bij aanvang van de verstrekking van studiefinanciering de expliciete vraag worden voorgelegd of zij hun gegevens beschikbaar willen stellen voor nevenactiviteiten. Nu wordt deze beslissing ten onrechte aan het oordeel van de IB-groep overgelaten.

De heer Eurlings was er voorstander van dat naast de jaarplannen ook de meerjarenbeleidsplannen ter goedkeuring aan de minister worden voorgelegd, daar die een groot langetermijneffect op de onderwijsbegroting kunnen hebben. Over de middelen voor de IB-groep moeten meerjarenafspraken worden gemaakt. Hij toonde zich onaangenaam verrast door de grote kostenoverschrijdingen in de prognose; bovendien had hij de indruk dat alle betrokken partijen hierover nogal laconiek deden. Hij vroeg naar de oorzaken van de kostenoverschrijdingen. Waarom waren de oorspronkelijke ramingen te optimistisch? Waarom is niet tijdig een oordeel over de informatiebehoefte en de bijbehorende kosten gevormd, zodat reeds in een vroeger stadium een betere afweging tussen de verschillende reorganisatievormen kon worden gevormd? Waarom kunnen ook nu geen harde garanties worden gegeven? Het was de heer Eurlings onduidelijk waarom er tussen ministerie en IB-groep geen heldere budgetafspraken kunnen worden gemaakt. Hij pleitte ervoor om de 185 mln. als duidelijk plafond voor de operatie herontwerp te stellen. Een eventuele overschrijding zal door de IB-groep zelf door kostenreductie moeten worden opgebracht. Hij verwachtte dat de doelmatigheid met deze stok achter de deur zal worden bevorderd. Tot slot vroeg hij naar de personele gevolgen van de operatie.

Mevrouw Lambrechts (D66) deelde de algemene verontrusting over de gang van zaken bij de IB-groep. Ook twijfelde zij aan de onafhankelijkheid van het onderzoek van Deloitte & Touche door de verstrengeling van beoordelaar en bestuurder. Voor de in gang gezette verzelfstandiging zag zij geen duidelijk alternatief. Bovendien is de kwaliteit van de afspraken tussen ministerie en IB-groep essentieel, ongeacht de specifieke bestuursvorm van de laatste. Om kostenbeheersing te bevorderen kan de minister wellicht proberen om op een meer actieve manier alternatieven voor de IB-groep te creëren en zo een vorm van marktwerking te introduceren.

De kosten blijken flink uit de handen te zijn gelopen en niets garandeert dat in de toekomst wel van een zekere kostenbeheersing sprake zal zijn. Over welke sturingsinstrumenten beschikt de minister en waar ligt voor hem de grens van de kostenstijging? Waaruit blijkt de inspanningsverplichting tot kostenreductie van de IB-groep en hoe verhoudt die zich tot de overschrijdingen? Ook vroeg mevrouw Lambrechts hoe de extra investeringen in het project herontwerp zich verhouden tot de Voorjaarsnota. Zij was van mening dat de persoonsgegevens van studenten niet voor commerciële doelen door de IB-groep uit handen mogen worden gegeven.

Het antwoord van de regering

De minister nam nota van de bezorgdheid van de Kamer. Wel herinnerde hij eraan dat in mei 1998 zowel door ministerie als Kamer duidelijk is gekozen voor een compleet nieuwe opbouw van het SF-systeem, waardoor met de modernste technologie zou kunnen worden ingespeeld op wijzigingen in de door de IB-groep beheerde systemen, tegen zo laag mogelijke kosten. De gekozen aanpak kende geen duidelijke precedenten; een helder inzicht in de ontwikkeling van de kosten van de opbouw van het compleet nieuwe systeem was destijds daarom niet goed mogelijk. Uiteraard bracht de compleet nieuwe aanpak ook de nodige risico's met zich. Met deze gegevens heeft men vanaf de aanvang van het herontwerp rekening trachten te houden door geen specifiek budget voor het herontwerp beschikbaar te stellen; voor extra geld diende de raad van toezicht zich steeds te vervoegen bij de minister. Er zijn echter nog steeds geen harde garanties te geven voor definitieve kosten en tijdpad van het nieuwe SF-systeem. Er is voor gekozen om de R&D-fase nu af te ronden; de ontwikkelingsfase van het systeem had nog kunnen worden geprolongeerd, maar op een bepaald moment moet nu eenmaal de overgang op het nieuwe systeem plaatsvinden. Met de afsluiting van de R&D-fase wordt de productiefase ingezet en wordt begonnen met een kleine proefproductie. De hoofddirectie en de raad van toezicht zijn belast met de bewaking van de systeembouw, waarbij het ministerie voortdurend de vinger aan de pols houdt, mede via rapportage door twee externe adviseurs. Men moet zich overigens wel realiseren dat een R&D-fase, met de ontwikkeling van een geheel nieuw systeem, een geheel andere vorm van procesbegeleiding en -bewaking vereist dan de productiefase. In de productiefase zal de voortgang van het proces zeer nauwlettend door het ministerie worden bewaakt aan de hand van een binnenkort door de IB-groep op te stellen stappenplan. Uiteraard moet de IB-groep alle benodigde ruimte worden geboden om dit stappenplan daadwerkelijk uit te voeren en zullen de directie en de raad van toezicht, onlangs versterkt met het oog op het toezicht op het financieel beheer, een belangrijke rol blijven spelen. Als uit de rapportages blijkt dat de voortgang niet naar wens verloopt, dan zal de minister niet aarzelen om in te grijpen; stopzetting blijft daarbij een optie. De uiteindelijke beslissing over het vervolg wordt pas genomen als van beheersing sprake is. De Kamer zal in ieder geval tijdens de consolidatiefase voortdurend op de hoogte worden gehouden van de voortgang en zal ruim van tevoren over de afloop worden geïnformeerd.

De minister herinnerde eraan dat in de oorspronkelijke opzet van het herontwerp drie doelstellingen werden nagestreefd: de invoering van een integrale klantenafhandeling, de reorganisatie en de nieuwbouw van het SF-systeem. Daarin lag voor de organisatie uiteraard de complexiteit van het herontwerp. De eerste twee doelen zijn inmiddels gerealiseerd. De vertraging in het derde onderdeel is voornamelijk te wijten aan de tijd die voor de omschakeling van een op ontwikkeling gerichte organisatie naar een productorganisatie nodig is. Met andere woorden: de afronding van de R&D-fase kost meer tijd en dus meer geld dan voorzien. Door deze vertraging dient het huidige SF-systeem langer operationeel te worden gehouden. Hiervoor zijn reeds aanvullende maatregelen genomen. Naast de vertraging en de aanvullende maatregelen leidde ook de invoering van de euro tot extra kosten. Pas na de consolidatiefase is de opleverdatum van het project bekend.

De risico's van stopzetting van het herontwerp zijn reeds in de brief van 10 maart jl. aangegeven. Het huidige SF-systeem dient hoe dan ook binnen enkele jaren te worden vervangen, omdat de voortdurend benodigde nieuwe aanpassingen aan het inflexibele systeem kosten met zich brengen. Bovendien is het concept van de integrale klantenafhandeling, met de beoogde kwaliteits- en productiviteitsverbetering zonder de nieuwe technologie ondenkbaar. De afronding van de consolidatiefase zal dus zekerheid verschaffen en de second opinions en het komende stappenplan dragen zorg voor een sterkere beheersbaarheid en betrouwbaarheid van het productieproces. De risico's uit het verleden zullen dus zeker niet worden gecontinueerd, al is vanwege het zeer technische karakter van het proces een absolute zekerheid niet te geven. Toch is er volop reden om de toekomst van het project met optimisme en vertrouwen tegemoet te zien. De positieve bevindingen in het rapport van Het expertise centrum zijn in dit opzicht zeker bemoedigend.

De extra kosten van de vertragingen bedragen in totaal zo'n 20 mln. De minister vond het plafond van 185 mln. een aantrekkelijk idee, maar gezien de financiële knelpunten in het reguliere budget is het de vraag of de IB-groep wel in staat is om eventuele meerkosten terug te verdienen. In de afgelopen jaren is op de IB-groep sterk bezuinigd in het kader van de efficiencykorting. Daarom kan pas na afronding van de consolidatiefase, als er dus over de verschillende aspecten helderheid bestaat, tot een plafond worden besloten.

De oorspronkelijke raming van het sociaal plan bedroeg bijna 56 mln.; in de brief van april 1998 was sprake van 22 mln. en de huidige raming is 33,4 mln. In de oorspronkelijke planning is de post voor wachtgelden geschrapt en ondergebracht bij de PM-kosten, omdat men verwachtte dat die kosten lager zouden uitvallen en zouden kunnen worden gedekt uit een besparing ten gevolge van de personeelsreductie. De IB-groep heeft in november 1999 besluiten genomen over de reorganisatie. Op grond daarvan zijn de kosten herijkt op maximaal 22 mln. Door de verslechtering van de financiële positie van de IB-groep moet nader worden bezien in hoeverre zij in staat is om de kosten te dekken met de personeelsreductie. Overigens hebben de kostenstijgingen van het herontwerp betrekking op systeemkosten; de kosten voor de reorganisatie en voor de invoering van de integrale klantenafhandeling zijn vrijwel volledig binnen de oorspronkelijke begroting gebleven. Vanwege de bepalingen in de Voorjaarsnota zijn die extra uitgaven overigens aangehouden.

In de personeelsreductie zijn inmiddels 133 fte's gerealiseerd. Er bestaan geen garanties dat de geplande personeelsreductie van 350 fte's tot 1 januari 2003 zal worden gehaald. Het huidige tekort op de reguliere exploitatie van 17 mln. is deels veroorzaakt door een structurele kostenstijging. Pas na de consolidatiefase kan meer duidelijkheid worden verschaft over de gerealiseerde besparingen. Tot die tijd is derhalve sprake van financiële risico's voor de begroting van OCW.

Uiteraard streefde de minister naar een heldere relatie tussen ministerie en IB-groep, met duidelijke afspraken over opdracht, budget en resultaten. Zijn voorkeur ging uit naar een daadwerkelijke contractrelatie. In de discussie over de aanpassing van de WVIB in 2001 zal de toekomst van de IB-groep en haar relatie met het ministerie zeker weer aan de orde komen. Door middel van benchmarking wordt bezien of in de markt mogelijke alternatieven aanwezig zijn en wordt nagegaan welke eisen en prijzen reëel zijn. Maar zolang nog sprake is van een ontwikkelingsfase en er dus onvoldoende helderheid bestaat, kan van een gedegen invulling van een contractrelatie met de IB-groep nog geen sprake zijn. Het herontwerp moet leiden tot een modern systeem dat in eerste instantie is gericht op de robuuste en stabiele uitvoering van de kerntaken van de IB-groep, zoals de verstrekking van de studiefinanciering. Secundair is de vraag of met het nieuwe systeem ook andere zaken kunnen worden geregeld. Pas na de consolidatiefase bestaat hierover meer duidelijkheid. Uiteraard moet altijd worden gewaakt voor concurrentievervalsing. Een discussie over deling of opsplitsing van de IB-groep is tot de afsluiting van de consolidatiefase prematuur.

De minister zegde een notitie toe waarin de volgende zaken nadere aandacht krijgen, voorzien van een standpunt van de minister: de beschikbare benchmarkgegevens, met inzicht in de toekomstige kostenbeheersing en risicoberekening; de voortgang in het stappenplan; de mogelijke varianten in bestuursvormen, de alternatieve wegen tot uitvoering van de studiefinanciering en de daaraan verbonden kosten; en een nadere invulling van de beoogde contractrelatie met de IB-groep. Deze notitie zal in de tweede helft van het jaar verschijnen, als de benchmark beschikbaar komt. Daarbij zal de Kamer ook nader worden ingelicht over alle auteursrechtelijke kwesties met betrekking tot de nieuwbouw; het is immers mogelijk dat bepaalde elementen daarvan in de markt een ruimere, commercieel wellicht interessante, toepassing krijgen. Volgens het vigerende recht beschikt de opdrachtgever over het auteursrecht op maatwerksoftware. De IB-groep is dus de eigenaar van het gebouwde systeem, maar valt weer onder de minister.

De hoofddirectie is de wettelijke drager van de eindverantwoordelijkheid. De minister zag geen aanleiding om hierin verandering aan te brengen. Het verdient de voorkeur om in de toekomst de aanvraag van studiefinanciering gepaard te doen gaan met een vraag aan studenten naar hun bereidheid om persoonlijke gegevens beschikbaar te stellen voor doelen die niet direct aan de studiefinanciering zijn gerelateerd. Overigens bestaat al een regeling voor het wetenschappelijk gebruik van gegevens. De minister had begrip voor de onrust bij het personeel van de IB-groep na de forse personeelsreductie, maar vertrouwde erop dat de geconstateerde positieve ontwikkelingen een groot deel van de onrust zullen wegnemen. De minister zegde tot slot toe resterende vragen schriftelijk te beantwoorden.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Schutte (RPF/GPV), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, De Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wijn (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Örgü (VVD), Nicolaï (VVD), Kortram (PvdA), Halsema (GroenLinks), Eurlings (CDA), Belinfante (PvdA), Van Bommel (SP), Barth (PvdA) en Hamer (PvdA).

Plv. leden: Schimmel (D66), Stellingwerf (RPF/GPV), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Van Baalen (VVD), De Cloe (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Verhagen (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Rijpstra (VVD), Brood (VVD), Middel (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Visser-van Doorn (CDA), Gortzak (PvdA), Poppe (SP), Arib (PvdA) en Spoelman (PvdA).

Naar boven