24 724
Studiefinanciering

25 297
Bekostiging beroepsonderwijs tot 2000

25 635
Invoering WEB

26 060
De fiscale faciliteit voor het leerlingwezen

26 065
Beleidsvoorbereiding secundair beroepsonderwijs

nr. 32
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 november 1998

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 1 oktober 1998 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 8 april 1998 inzake bekostiging beroepsonderwijs (25 297, nr. 3);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 29 april 1998 inzake bekostigingsmodel beroepsonderwijs vanaf 2000 (25 297, nr. 4);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 26 mei 1998 inzake apparatuursituatie BVE-sector (OCW-98–500);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 8 juni 1998 betreffende rapport Kostenimplicaties van de WEB-invoering: gevolgen voor bekostigde onderwijsinstellingen (OCW-98–523);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 8 juni 1998 inzake toetsing MBO aan 850-urennorm WSF/WTS (24 724–25 297, nr. 30);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 27 augustus 1998 inzake agendering bekostigingsmodel beroepsonderwijs (OCW-98–694);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 31 augustus 1998 betreffende antwoorden op Kamervragen bij onderzoeken van de Rekenkamer (26 065, nr. 3 en 26 060, nr. 3); beleidsvoorbereiding secundair beroepsonderwijs (26 065, nrs. 1–2); fiscale faciliteit voor het leerlingwezen (26 060, nrs. 1–2);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 23 september 1998 over kostenimplicatie invoering WEB (25 635, nr. 10).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Dijksma (PvdA) constateerde dat integrale invoering van de plannen voor de bekostiging van het beroepsonderwijs na 2000, die zijn weergegeven in de brief van de vorige minister van 29 april 1998, volgens alle betrokkenen niet mogelijk is per 1 januari 2000. Niet eerder dan in 2004 kan de bekostiging van start gaan langs de hoofdlijnen die zijn opgenomen in een notitie waarover de vorige minister overeenstemming heeft bereikt met de BVE-raad en de AOC-raad. Onderdelen van de plannen die wel in 2000 kunnen worden ingevoerd, zullen dan reeds van start gaan. Kan deze minister ingaan op de stand van zaken van het overleg over de nadere uitwerking van kanttekeningen die de BVE-raad heeft geplaatst bij het overgangstraject? Kan hij aangeven of de sombere verwachtingen die enkele ROC's hebben van het conceptbekostigingsmodel, specifiek of algemeen zijn? Zijn de consequenties van de wijziging van de systematiek over de gehele linie reeds bekend bij de minister? Kan hij reageren op de brieven die de ROC's terzake hebben gestuurd? Gezien de bestaande overeenstemming met de BVE-raad en de AOC-raad, was mevrouw Dijksma van mening dat de Kamer akkoord dient te gaan met gedeeltelijke invoering van het bekostigingsmodel.

Uit onderzoeken die in opdracht van de minister zijn uitgevoerd naar de apparatuursituatie en de kostenimplicatie van de WEB, blijkt dat een tekort bestaat van ongeveer 510 mln.: voor 110 mln. is de apparatuur verouderd en er ontbreekt voor 400 mln. aan apparatuur. Voorts blijken de incidentele meerkosten in 1997 en 1998 75 mln. te belopen en de structurele per saldo ongeveer 67 mln. Mevrouw Dijksma vond het plezierig dat de minister hiervoor geld heeft vrijgemaakt, zoals blijkt uit zijn brief van 23 september jl. Kan hij aangeven in hoeverre de bestaande noden met het vrijgemaakte geld worden ondervangen en waar het geld vandaan komt? Wat wil de minister verder ondernemen in het kader van de plannen voor verbetering van het beroepsonderwijs die zijn aangegeven in het regeerakkoord? Op welke wijze zullen voorts de technocentra totstandkomen? Het is van belang dat daarbij wordt gekeken naar regionale spreiding, naar het evenwicht met projecten die elders worden gevestigd en naar de dynamiek van de omgeving in de plaats van vestiging. Kan de minister terzake een tipje van de sluier oplichten?

Is de minister bereid, het voorstel van de PvdA te volgen om de 850-urennorm niet meer in de WSF/WTS op te nemen, maar over te hevelen naar de WEB?

Mevrouw Dijksma was ongelukkig met de negatieve interpretatie van de Rekenkamer over de werkwijze in het beroepsonderwijs. Daarnaast vond zij het jammer dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen. Hoe zal de minister gebruik van deze faciliteit in de toekomst beter stimuleren?

De heer Cornielje (VVD) vond dat de rekenkamer in het rapport Beleidsvoorbereiding secundair beroepsonderwijs terecht heeft gesteld dat doelen en instrumenten van het beleid niet duidelijk waren vastgelegd of in meetbare termen geformuleerd, ook al is er wel sprake geweest van onder meer een goede politieke controle. Is de huidige minister bereid om de doelstellingen te volgen die zijn opgenomen in Werk maken van maatwerk? Is het gebruikelijk dat ex ante evaluatieonderzoeken plaatsvinden bij operaties als de onderhavige? Zijn deze onderzoeken wel uitgevoerd bij andere operaties op het gebied van onderwijs? Welke waren de vijftien andere maatregelen ter stimulering van het leerlingwezen die werden overwogen bij het ontwerpen van de huidige regeling? Deze is inmiddels verruimd, maar nog steeds wordt het beschikbare geld niet voldoende benut. Kan de regeling niet verder worden verruimd tot MKB-praktijkplaatsen voor HBO'ers, maar ook voor VBO'ers en MBO'ers? Wat vindt de minister van het advies van de rekenkamer om deze stimuleringsregeling te heroverwegen gezien het geringe gebruik dat ervan wordt gemaakt? De heer Cornielje vreesde dat het leerlingwezen bij een slechtere conjunctuur de dupe zal worden als niet nu al meer bekendheid wordt gegeven aan de regeling en als deze niet nu al wordt uitgebreid met mogelijkheden voor de zwakste groepen.

Terzake van het bekostigingsmodel beroepsonderwijs vanaf 2000 was de heer Cornielje zeer ingenomen met de gewijzigde input-outputverhouding van 80–20. Aangezien het budget gebaseerd is op een verdeelmodel, zal de vergoeding macro omlaag gaan bij een hoger aantal leerlingen of diploma's. Zijn dit wel goede incentives? Diverse instellingen zullen forse aderlatingen moeten doen door het nieuwe bekostigingsstelsel. Hoe groot wil de minister de bandbreedte maken: hoeveel mag een instelling erop voor- of achteruitgaan? Gefaseerde invoering van het nieuwe stelsel had de goedkeuring van de heer Cornielje. Betekent die wijze van invoering dat er meer AMvB's komen, of wordt het gehele, gefaseerde traject in één AMvB opgenomen? Dit laatste had de voorkeur van de heer Cornielje.

Het financiële kader voor de apparatuursituatie BVE-sector en de WEB-invoering is bekend. Hoe wil de minister het geld gaan verdelen over de verschillende doelen? Spoort die verdeling met de conclusies die zijn getrokken in het rapport Kostenimplicaties van de WEB-invoering?

De heer Van Bommel (SP) zag de geboden middelen en instrumenten ter oplossing van de problemen die het secundair beroepsonderwijs treffen als heel kleine doekjes voor het bloeden. Daarmee wordt de indruk gewekt dat de ernst van de problemen onvoldoende wordt onderkend.

Terzake van het nieuwe bekostigingsmodel valt nog steeds een aantal vraagtekens te plaatsen bij de input-outputverhouding van 80–20. Zo kan de toegankelijkheid in het geding komen. Wat is de visie van de minister hierop? Hoe is gekomen tot het percentage van 20? Is dit niet willekeurig en bestaat niet de kans dat het percentage in de toekomst weer wordt gewijzigd? Wat vindt de minister van de constatering van de BVE-raad dat het risico bestaat van selectie aan de poort? De heer Van Bommel vond dat het wegwerken van de achterstand in de apparatuursituatie zeer spoedig dient te gebeuren. Heeft de minister hierover inmiddels het toegezegde overleg gevoerd met de BVE-raad? Wat waren hiervan de resultaten? Is de minister van mening dat de WEB nog wel goed uit te voeren is, nu geconstateerd kan worden dat er niet voldoende middelen beschikbaar zijn? Wat vindt de minister ervan om bijvoorbeeld met zachte dwang het MKB ertoe te brengen om meer praktijkplaatsen te creëren voor het leerlingwezen indien de huidige regeling, enige uitbreiding daarvan of het geven van meer bekendheid aan de regeling daar niet toe leidt? De heer Van Bommel pleitte ervoor de doelstellingen van de WEB exacter en beter toetsbaar te formuleren, opdat gecontroleerd kan worden of deze daadwerkelijk worden gehaald. Wat is het oordeel van de minister over de betrouwbaarheid van de toetsing van de 850-urennorm?

De heer Van Bommel stelde vast dat de Kamer de verantwoordelijkheid heeft om zwakke leerlingen de mogelijkheid te bieden, hun kansen in de samenleving te verbeteren. Daartoe dient de organisatie van dit onderwijs in de toekomst in betere banen geleid te worden.

Mevrouw Schimmel (D66) was erg nieuwsgierig naar de oplossingen die in een nog te verschijnen geïntegreerd plan van aanpak worden geboden voor de gebleken tekortkomingen in het secundair beroepsonderwijs. Wordt het vrijgemaakte bedrag van 96 mln. incidenteel uitgetrokken voor de vervanging van oude apparatuur en investeringen in nieuwe apparatuur? Daarvoor zouden structurele middelen beschikbaar gesteld moeten worden.

Ter bestrijding van langdurige werkloosheid is in het regeerakkoord een plan van aanpak aangekondigd, waarvoor 250 mln. netto wordt uitgetrokken. In hoeverre wordt er overlegd tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en dat van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het opnemen van de beroepseducatie in dat plan van aanpak? Kan de minister duidelijk maken hoe hij zal proberen de beschikbare middelen voor apparatuur te vermeerderen, zoals is vermeld in zijn beleidsnotitie? Als uitwerking van de motie-Bolkestein waarin werd gevraagd om meer middelen beschikbaar te stellen voor de structurele taakverzwaring als gevolg van de invoering van de WEB, zou 30 mln. structureel worden toegevoegd aan de lumpsum. Is dat reeds gebeurd?

Mevrouw Schimmel wees erop dat het nadeel van de gefaseerde invoering van het nieuwe bekostigingsmodel is dat er in 2000, maar ook weer een paar jaar later, herverdeeleffecten ontstaan. Bovendien is het onduidelijk hoe de herverdeeleffecten zullen uitpakken en hoe de wachtgeldproblematiek zich verder zal ontwikkelen. Dit is vervelend voor een sector die in de laatste jaren al met erg veel veranderingen is geconfronteerd. Kan de minister hierop ingaan? De 80–20-verhouding kon de goedkeuring wegdragen van mevrouw Schimmel. Zij wilde echter wel weten hoe wordt beoordeeld welke leerling zwak is en welke niet. Hoe zal worden omgegaan met overaanmeldingen? Welke andere financieringsbronnen zullen eventueel worden toegestaan?

Het leek mevrouw Schimmel verstandig om de AMvB met betrekking tot het nieuwe bekostigingsmodel de Kamer te laten passeren, opdat zij alle aspecten daarvan nog eens kan bekijken.

De heer Rabbae (GroenLinks) constateerde dat er sprake is van een schrijnend tekort aan middelen voor het secundair beroepsonderwijs. Hij wenste de minister veel succes met zijn poging om extra middelen uit het ICES-budget te halen. Is hij er zeker van dat de extra middelen het tekort volledig zullen dekken? Langs welke weg zal dit gebeuren? Hoe zal het ter beschikking gestelde bedrag van 96 mln. worden verdeeld? Wordt een deel hiervan besteed aan de aanpak van schooluitval? Is de minister bereid zich volledig in te zetten voor een goed beleid ter voorkoming van schooluitval? De input-outputverhouding van 80–20 voor het nieuwe bekostigingsmodel vond de heer Rabbae beter dan de oorspronkelijke verdeling. Deze verhouding zal toch niet negatief uitpakken voor de ROC's in de grote steden? Kan er bij de ROC's een extra traject voor de risicoleerlingen worden ingebouwd van waaruit zij kunnen instromen in het reguliere ROC-systeem? Onderkent de minister dat, zoals de Rekenkamer heeft aangegeven, de doelstellingen en instrumenten van de WEB niet goed toetsbaar zijn geformuleerd? Is hij bereid dit te verbeteren, en zo ja, op welke wijze? Zou hij, bijvoorbeeld in een convenant, tot afspraken kunnen komen met het MKB over het creëren van praktijkplaatsen, en zo ja, op welke wijze?

De heer Reitsma (CDA) sprak de hoop uit dat de minister over vier jaar gekwalificeerd zal worden als een goede minister voor het beroepsonderwijs. Hij was blij met de eerste aanzet tot extra financiële ondersteuning van het secundair beroepsonderwijs, maar verzocht de minister om binnenkort duidelijk aan te geven welke middelen er werkelijk worden toegevoegd ter verbetering van de apparatuursituatie en de bekostiging van de uitvoering van de WEB. Hij raadde de minister aan in de komende tijd goed te overleggen met de sector, het bedrijfsleven en de onderwijsinstellingen.

De heer Reitsma vond het verheugend dat er overeenstemming bestaat met de BVE-raad en de AOC-raad over het nieuwe bekostigingsmodel, alsmede dat gekomen is tot de redelijk evenwichtige input-outputverhouding van 80–20. Helaas ontstaat door de WEB en het nieuwe bekostigingsmodel wel een grotere administratievelastendruk voor de instellingen. Kan in de komende vier jaar een inspanningsverplichting worden aangegaan om die druk te verlagen, eventueel na een nadere beschouwing van de WEB en het bekostigingsmodel? Voor de drukverlaging kan gedacht worden aan een vermindering van het aantal uit te brengen rapporten, aan een andere wijze van opstellen van jaarverslagen en aan een gewijzigde opstelling van bestaande overeenkomsten tussen uiteenlopende partijen. Overigens dient, bij welke systematiek dan ook, voorop te staan dat de zwakke groepen niet het kind van de rekening worden. Wanneer kan de AMvB met betrekking tot het nieuwe bekostigingsmodel worden verwacht?

De fiscale faciliteit voor het leerlingwezen diende volgens de heer Reitsma meer aandacht te krijgen. Op welke wijze kan de beoogde doelgroep beter instromen in het onderwijs? Hoe kan, als deze instroom plaatsvindt, daaropvolgend een praktijkplaats in het bedrijfsleven worden gecreëerd? De registratie van praktijkplaatsen is hierbij van groot belang. De heer Reitsma pleitte ervoor om na te gaan of de fiscale faciliteit voldoende aansluit bij de praktijk, alsmede om te overwegen of de studiefinanciering onder bepaalde voorwaarden toegankelijk gemaakt kan worden voor het leerlingwezen.

Het antwoord van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

De minister meldde dat de sector reeds informeel heeft ingestemd met de AMvB met betrekking tot het nieuwe bekostigingsmodel. De AMvB zal in december naar de Raad van State worden gestuurd. De instellingen zullen de bekostigingsbrieven voor 2000 in september 1999 ontvangen. De AMvB zal uiteraard tijdig worden voorgehangen. Overigens zijn ook nieuwe bekostigingsmodellen voor landelijke organen in voorbereiding, zodat ook deze kunnen worden meegenomen in de AMvB. Er is een overgangstermijn vastgesteld voor de invoering van het nieuwe bekostigingsmodel. Aan de hand van de resultaten die zich voordoen gedurende die termijn, zal bekeken worden wat uiteindelijk de hardheidsclausule zal zijn. De minister benadrukte overigens dat het bij intreding in de BVE-sector niet hoeft te gaan om zwakke of sterke leerlingen, aangezien alle leerlingen in de gelegenheid moeten zijn om in aanmerking te komen voor een kwalificatie.

Voor de vervanging en aanschaf van apparatuur blijkt minimaal 500 mln. nodig te zijn. De minister stelde voor om aan het incidentele bedrag van 100 mln. dat hiervoor in het regeerakkoord beschikbaar is gesteld, structureel 20 mln. toe te voegen die voortkomen uit herschikkingen op de begroting van Onderwijs. Voorts zal van de in het regeerakkoord beschikbaar gestelde 96 mln. een bedrag van 5 mln. worden gebruikt voor de verbetering van de apparatuursituatie in de BVE-sector. Voor het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten zal overigens met de staatssecretaris een plan van aanpak worden opgesteld. Van de 96 mln. wordt tevens 30 mln. gebruikt om te voldoen aan het verzoek in de motie-Bolkestein om meer middelen beschikbaar te stellen voor de structurele taakverzwaring als gevolg van de invoering van de WEB. De minister zegde toe, de berekeningen schriftelijk aan de commissie te doen toekomen. De BVE-raad heeft vooralsnog niet negatief gereageerd op de voorgaande plannen van de minister. De minister zegde toe dat hij vóór de behandeling van de begroting van OCW met zijn collega van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij overleg zal plegen over vergelijkbare voorstellen voor het landbouwonderwijs.

Er zijn vijftien aanvragen voor technocentra binnengekomen. Het overleg hierover loopt nog. Een desbetreffende notitie zal binnenkort met de minister van Economische Zaken worden besproken. Hierbij zijn de volgende aspecten van belang: regionale spreiding, lage vestigingskosten door te werken vanuit «virtuele centra», betrokkenheid van het bedrijfsleven, een goede schakeling naar de ROC's en samenwerking tussen MBO en VBO en eventueel HBO. Voor de technocentra is tot 2002 40 mln. uitgetrokken en daarna tot 2006 160 mln., waarbij duidelijk moet zijn dat de overheid met het beschikbaar stellen van deze middelen niet meer dan een aanjaagfunctie heeft. Het bedrijfsleven participeert in het opzetten van de plannen voor de centra.

De instellingen, en niet de studenten zelf, zijn verantwoordelijk voor het hanteren van de 850-urennorm. De minister zegde toe initiatieven te nemen om met de BVE-sector te overleggen over de hantering van deze norm, alsmede te zijner tijd terzake wijzigingen aan te brengen in de Wet op de studiefinanciering. Voorts zegde hij een notitie toe over de financiële consequenties van een eventuele verhoging van de contacturennorm, zodat hierover nader overlegd kan worden. Een nadere gedachtewisseling zal ook moeten plaatsvinden over het karakter van het beroepsonderwijs en over de wijze waarop het aantal contacturen totstandkomt.

Met het nieuwe bekostigingsmodel werd al enigszins voldaan aan het advies van de Algemene Rekenkamer om beter meetbare doelstellingen van de WEB te formuleren. Registratie aan de hand van een «onderwijsnummer» zou hieraan kunnen bijdragen. Deze optie zal nog worden bekeken. Over de fiscale faciliteit bestaat reeds contact met de sociale partners, waarbij onder meer de aandacht wordt gericht op het verhogen van de bekendheid met en dus het gebruik van de faciliteit. Zachte dwang is daarbij niet aan de orde. Overtuiging, motivatie en voorlichting spelen een belangrijkere rol. De minister zegde toe, de commissie op de hoogte te brengen van de resultaten van het overleg met de sociale partners. Hij zegde voorts toe de Kamer in te lichten over de vijftien andere maatregelen ter stimulering van het leerlingwezen die zijn overwogen bij het ontwerpen van de huidige regeling.

Er zullen nadere voorstellen worden ingediend voor de verlichting van de administratieve lasten voor de instellingen. De minister riep de Kamer op te accepteren dat er verschillen zullen ontstaan tussen de instellingen gezien de grotere autonomie waarvan voor hen sprake zal zijn.

De minister zegde toe, op specifieke vragen die onbeantwoord zijn gebleven of zullen blijven, schriftelijk te reageren.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Dijksma (PvdA) verzocht de minister de commissie te zijner tijd de gelegenheid te bieden om nader in te gaan op de financiële gevolgen van de taakverzwaring van de BVE. Zij had voorts de indruk dat de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen niet zo onbekend is als wordt verondersteld en dat er andere factoren zijn die het slecht functioneren van deze regeling veroorzaken. Wil de minister het idee overwegen om in het leerlingwezen convenanten met het MKB aan te gaan voor het creëren van praktijkplaatsen?

De heer Cornielje (VVD) vond het een goede prestatie van de minister dat hij op korte termijn voorstellen heeft gedaan met betrekking tot taakverzwaring, apparatuur en voortijdig schoolverlaten, alsmede dat hij met de geboden financiële middelen dicht in de buurt komt van de bedragen die terzake in het regeerakkoord zijn opgenomen. Hij was het eens met de criteria die de minister noemde voor de technocentra. Aan hoeveel centra denkt de minister? De heer Cornielje benadrukte dat met de contacturennorm in het regeerakkoord is gestreefd naar aansluiting bij de norm voor vergelijkbare doelgroepen in het voortgezet onderwijs. Terzake is een rigide systeem onwenselijk en maatwerk noodzakelijk. Kan de minister bevestigen dat de doelstellingen uit het rapport Werk maken van maatwerk ook voor het vervolgtraject zullen worden gehanteerd? De heer Cornielje was er voorstander van dat de minister een nieuwe beleidsagenda met de sector afspreekt.

De heer Van Bommel (SP) riep de minister op, zo spoedig mogelijk een concrete uitwerking voor te leggen van de voorstellen die hij heeft gedaan met betrekking tot het beschikbaar stellen van extra middelen voor de aanschaf en vervanging van apparatuur, alsmede voor de taakverzwaring van de BVE-sector. Wanneer kan deze uitwerking verwacht worden? Wanneer denkt de minister dat er verandering zal komen in de bekendheid met en het gebruik van de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen? Waar streeft de minister naar? Voorstellen ter verlichting van de administratievelastendruk voor instellingen dienen concreet ingevuld te worden.

Mevrouw Schimmel (D66) wachtte met veel belangstelling de uiteindelijke resultaten af van het overleg dat de minister zal voeren met de sociale partners over het beroepsonderwijs. Tevens zag zij uit naar de toegezegde notitie over de contacturennorm.

De heer Rabbae (GroenLinks) verzocht de minister, bij de outputfinanciering de diplomering van niveau 1 en 2 extra gewicht toe te kennen. Kan de minister, dieper dan hij in eerste termijn deed, ingaan op eventuele maatregelen die getroffen kunnen worden voor de risicoleerlingen? De heer Rabbae pleitte ervoor afspraken die met het bedrijfsleven over praktijkplaatsen worden gemaakt, vast te leggen in convenanten.

De heer Reitsma (CDA) complimenteerde de minister met de goede start die hij heeft gemaakt met zijn beleidsregels voor het beroepsonderwijs. Hij verzocht de minister in de toegezegde brief over de exacte financiële gevolgen van deze regels het gehele beroepsonderwijs, dus ook het landbouwonderwijs, te betrekken. Kan de minister te zijner tijd een inhoudelijke rapportage geven van een evaluatiegesprek met het bedrijfsleven over de fiscale faciliteit? Kan hij een percentage noemen waarmee hij denkt de administratievelastendruk voor instellingen te verlagen? De heer Reitsma was van mening dat de minister de sociale taak heeft om het probleem op te lossen van zwakke leerlingen die tussen de wal en het schip dreigen te vallen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zegde toe dat hij een overzicht zal verschaffen van de incidentele en structurele middelen die ter beschikking zullen worden gesteld voor apparatuur en taakverzwaring. Hij zegde toe zich ervoor in te zetten overeenstemming te bereiken met de sociale partners over de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord. De minister verzocht de commissie de tijd te nemen om te bezien of in de nabije toekomst beter gebruik wordt gemaakt van de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen. Daarna kan alsnog een evaluatie plaatsvinden. Met zijn uitspraak over het leerlingwezen wilde hij overigens niet aangeven dat zich in deze sector alleen de zwakke leerlingen in het onderwijs bevinden. Er worden stimuleringsmaatregelen voorbereid waarmee de ROC's op maat zullen kunnen inspelen op deze leerlingen, waarbij geen sprake is van een toelatingsdrempel. Het plan van aanpak met betrekking tot voortijdig schoolverlaten zal in overleg met het veld worden opgesteld. De minister erkende dat voortijdig schoolverlaten een probleem is, maar vond dat het zoeken naar een oplossing hiervoor niet alleen een taak is van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De waarnemend griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Reitsma (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Verburg (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD) en Verhagen (CDA).

Naar boven