24 724 Studiefinanciering

Nr. 140 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2015

Bij brief van 27 oktober 2015 heb ik de Eerste Kamer geïnformeerd over de uitvoering van mijn toezegging om extra aandacht te besteden aan de situatie van geneeskundestudenten in hun coschapfase.1 Deze brief is aanleiding geweest voor enkele aanvullende vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van D66 en Groen Links. Tegelijkertijd hebben de leden Grashoff c.s. in de Tweede Kamer een motie ingediend over het onderwerp.2 Deze motie roept op om in gesprek te gaan met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen om de wenselijkheid en mogelijkheden te bespreken om geneeskundestudenten voor een deel van hun coschappen te vergoeden. Graag behandel ik de motie en de aanvullende vragen vanwege de raakvlakken tussen beide, in samenhang.

Een vergoeding voor geneeskundestudenten in hun coschapfase is op twee verschillende manieren in het parlementaire debat over de Wet studievoorschot hoger onderwijs 3 aan de orde gesteld; zowel in de vorm van een stagevergoeding, als in de vorm van een vergoeding vanuit de studiefinanciering. Na overleg met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heb ik kunnen constateren dat een stagevergoeding niet aan de orde is en een overleg met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen dan ook niet zinvol.

Een student levert tijdens de coschappen nauwelijks productieve arbeid. Het coschap is een opleidingstraject, geen stage. Alles wat de geneeskundestudent tijdens zijn coschappen doet, moet wettelijk gedaan worden onder de directe supervisie van een bevoegde arts. Veel werkzaamheden van de coassistent moeten worden overgedaan door de begeleider. Een coassistent is voor het ziekenhuis financieel dus niet profijtelijk. Integendeel, de coschappen vragen de nodige begeleidingstijd van artsen. Uitgedrukt in kosten gaat het bij gematigde aannames om meer dan € 100 miljoen per jaar. Wanneer deze kosten stijgen door een stagevergoeding aan de studenten, zal de bereidheid van ziekenhuizen om coschappen aan te bieden, afnemen. Dit is slecht voor de opleiding, voor de studenten en uiteindelijk ook voor de zorg.

Wel zal ik in overleg treden met de Nederlandse Federatie van Universitaire Medisch Centra, om te bezien of er in de opleidingssfeer mogelijkheden zijn om deze studenten te helpen; te denken valt bijvoorbeeld aan een andere spreiding van de coschappen over de opleiding. Daarnaast zal ik in een nadere analyse bezien of er inderdaad aanleiding is om voor deze groep een speciale regeling te treffen, passend bij de karakteristieken van ons stelsel van studiefinanciering. Ik zal daarbij de door de leden van de D66-fractie gevraagde berekening als basis gebruiken: welke additionele studieschuld ontstaat er voor geneeskundestudenten in hun coschapfase door het wegvallen van de basisbeurs, en hoe verhoudt deze zich tot hun relatief gunstige toekomstige inkomensperspectieven? Ik zal u in het eerste kwartaal van 2016 informeren over de resultaten van zowel het overleg als de analyse.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 34 035 nr. P (bijlage)

X Noot
2

Kamerstuk 34 300-VIII, nr. 60.

X Noot
3

Kamerstuk 34 035, nr. 2.

Naar boven