24 707
Nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 november 1996

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 96 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 96a

De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst van het artikel wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De rechtbanken en de presidenten zijn verplicht tot het geven van inlichtingen wanneer die door de president van het College aan hen worden gevraagd.

B

Titel III komt te luiden:

TITEL III BEROEP EN HOGER BEROEP BIJ HET COLLEGE

HOOFDSTUK I BEROEP

Artikel 18

1. Het College oordeelt, bij uitsluiting, in eerste aanleg tevens in hoogste ressort over het beroep, door een belanghebbende ingesteld tegen:

a. een besluit van een lichaam, met uitzondering van een besluit op

grond van de Wet openbaarheid van bestuur en een besluit tot invordering bij dwangbevel, en

b. een andere handeling, door een lichaam ten aanzien van hem ter uitvoering van zijn bestuurstaak verricht, met uitzondering van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de wet het beroep tegen bepaalde besluiten of andere handelingen anders regelt.

3. Het College is voorts, bij uitsluiting, belast met de behandeling in eerste aanleg tevens in hoogste ressort van de bij de wet aan het College opgedragen geschillen.

4. Op de bevoegdheid van het College zijn de artikelen 8:1, derde lid, 8:2, 8:3 en 8:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 19

1. Ten aanzien van besluiten en andere handelingen is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en de artikelen 8:10 en 8:13, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 8:86, eerste lid, slechts kan worden toegepast indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Ook hierop worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, gewezen.

2. De zaken die bij het College aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

3. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

4. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

5. Verwijziging kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

HOOFDSTUK II HOGER BEROEP

Artikel 20

1. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen bij het College hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht en tegen een uitspraak van de president van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, inzake een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort.

2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:

a. een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,

b. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van die wet,

c. een uitspraak van de president als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van die wet, en

d. een uitspraak van de president als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, in verband met artikel 8:84, vierde lid, van die wet.

3. Tegen andere beslissingen van de rechtbank onderscheidenlijk de president kan slechts tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak hoger beroep worden ingesteld.

Artikel 21

1. De griffier doet van het ingestelde hoger beroep zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan.

2. De griffier van de rechtbank, bedoeld in het eerste lid, zendt de gedingstukken met vier afschriften van het proces-verbaal van de zitting, voor zover dit op de zaak betrekking heeft, en vier afschriften van de uitspraak binnen een week na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de griffier van het College.

Artikel 22

1. Op het hoger beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en de artikelen 8:10, 8:13, 8:41, 8:74 en 8:82, van overeenkomstige toepassing, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald. Artikel 8:86, eerste lid, kan slechts worden toegepast indien een enkelvoudige kamer of de president van de rechtbank uitspraak op het beroep heeft gedaan.

2. De zaken die bij het College aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

3. Indien een zaak die door een enkelvoudige kamer van de rechtbank of door de president van de rechtbank is behandeld naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

4. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

5. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

Artikel 23

1. In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroordeeld. Indien het hoger beroep mondeling wordt ingetrokken, wordt het verzoek door de partij die daarbij aanwezig is mondeling gedaan tegelijk met de intrekking van het hoger beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Indien het hoger beroep schriftelijk wordt ingetrokken, wordt het verzoek schriftelijk gedaan. De artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Artikel 8:75a, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven. Indien de uitspraak van de rechtbank, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, betrekking heeft op meer dan één besluit of indien het een gezamenlijk beroepschrift van twee of meer indieners ter zake van dezelfde uitspraak betreft, is eenmaal griffierrecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het tweede lid ter zake van een van de besluiten onderscheidenlijk door een van de indieners verschuldigde griffierecht.

2. Het griffierecht bedraagt:

a. f 300 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld, tenzij bij de wet anders is bepaald, en

b. f 600 indien anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.

3. Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de uitspraak van de rechtbank wordt in stand gelaten, wordt van de desbetreffende rechtspersoon een griffierecht geheven van f 600.

4. De griffier wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het College dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

5. Indien het hoger beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door de desbetreffende rechtspersoon. In de overige gevallen kan de desbetreffende rechtspersoon, indien het hoger beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

6. De in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening.

Artikel 25

1. Van de verzoeker om een voorlopige voorziening wordt door de griffier een griffierecht geheven. Artikel 24, eerste lid, tweede en derde volzin, tweede en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Artikel 24, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken bedraagt. De president kan een kortere termijn stellen.

3. Indien het verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan, onderscheidendelijk de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de president schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten dan wel de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen, wordt het betaalde griffierecht door de griffier terugbetaald. In de overige gevallen kan de desbetreffende rechtspersoon, indien het verzoek wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

4. De uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door de door de president aangewezen rechtspersoon geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

5. Indien het verzoek is gedaan door het bestuursorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan de desbetreffende rechtspersoon wordt terugbetaald.

6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening dat wordt gedaan nadat een verzoek om herziening is gedaan.

Artikel 26

Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

Artikel 27

1. Indien het College de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht door de door het College aangewezen rechtspersoon wordt vergoed.

2. In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de door het College aangewezen rechtspersoon geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

Artikel 28

1. Het College wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien:

a. de rechtbank haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en het College deze uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank onderscheidenlijk ontvankelijkverklaring van het beroep, of

b. het College om andere redenen dan bedoeld in onderdeel a van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.

2. De griffier zendt de gedingstukken, onder medezending van een afschrift van de uitspraak, zo spoedig mogelijk aan de griffier van de rechtbank.

Artikel 29

In de gevallen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, kan het College de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien zij naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel 30

Indien het College van oordeel is dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan het de onbevoegdheid voor gedekt verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

C

Artikel 20 (oud) wordt vernummerd tot artikel 31.

D

De bijlage, bedoeld in artikel 20 (nieuw), wordt als volgt vastgesteld:

BIJLAGE BIJ DE WET BESTUURSRECHTSPRAAK BEDRIJFSORGANISATIE

1. Mededingingswet

Artikel 96b

In artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State wordt na «Centrale Raad van Beroep» ingevoegd: of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Toelichting

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel is aangegeven dat het naar de mening van mijn ambtgenote van Justitie en mij bij nader inzien de voorkeur verdient het hoger beroep in zaken op grond van de Mededingingswet op te dragen aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De motivering daarvoor is, zoals daar ook is aangegeven, dat aldus de specifieke expertise van het College op dit terrein behouden blijft en op adequate wijze kan worden benut. Daar komt nog bij, dat het zich laat aanzien dat in de nabije toekomst in meer wetten en wetgevingscomplexen die thans tot de competentiesfeer van het College behoren, bestuurlijke boeten zullen worden ingevoerd. Handhaving van de aanvankelijk gemaakte keuze zou ertoe leiden dat ook op die terreinen de expertise van het College niet meer zou kunnen worden benut.

Deze nota van wijziging behelst de legislatieve vertaling van de thans gemaakte keuze. In de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt een hoofdstuk ingevoegd waarin de appèlcompetentie van het College en het appèlprocesrecht worden geregeld. Mede met het oog op de hiervoor aangeduide mogelijke uitbreiding van de appèlrechtsmacht van het College is gekozen voor het stelsel van de Beroepswet, dat wil zeggen voor een bijlage bij de wet waarin de wetten worden opgenomen waarvoor het College de appèlrechter is. Het appèlprocesrecht is ongewijzigd overgenomen uit de Beroepswet en de Wet op de Raad van State. Ook artikel 15 is aangepast. Deze bepalingen behoeven geen nadere toelichting. Voorts wordt artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State aan het voorgaande aangepast.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven