24 707
Nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)

nr. 45
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 juni 1997

Tijdens de mondelinge behandeling van het voorstel voor een wet, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet) (kamerstukken II 1996/97, 24 707), heb ik, naar aanleiding van opmerkingen van het lid van Uw Kamer mevrouw Voûte-Droste, toegezegd nadere informatie te verstrekken over de interpretatie van het begrip «vertrouwelijkheid» van bedrijfsgegevens die aan de overheid zijn verstrekt in het licht van de openbaarheid van bestuur.

De waarborg voor het vertrouwelijk blijven van bedrijfsgegevens is vastgelegd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Dat artikel bevat uitzonderingsgronden en beperkingen ten aanzien van informatieverschaffing. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve uitzonderingsgronden. De vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens zitten in de zwaarste categorie van de absolute weigeringsgronden: indien zo'n grond van toepassing is moèt informatieverstrekking achterwege blijven.

Op het desbetreffende onderdeel c van het eerste lid van artikel 10 bestaat inmiddels wel zó veel jurisprudentie, dat het begrip «bedrijfs- en fabricagegegevens, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld» voldoende duidelijk begrensd is. Twee elementen zijn van belang: het moet gaan om bedrijfs- of fabricagegevens en deze moeten vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Er is sprake van bedrijfs- en fabricagegevens voor zover uit gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De gegevens moeten vertrouwelijk zijn meegedeeld, of althans zijn verstrekt in een contact dat het betrokken bedrijf redelijkerwijs als vertrouwelijk mocht beschouwen. Ik meen dat dit ook geldt voor contacten die bedrijven in het kader van de toepassing van de Mededingingswet hebben met de Nederlandse mededingingsautoriteit. Bedrijfs- en fabricagegegevens verliezen hun vertrouwelijkheid, nadat ze door een bedrijf openbaar zijn gemaakt of indien het bedrijf heeft toegestaan dat ze openbaar worden gemaakt. Ook tijdsverloop kan ertoe leiden dat bedrijfs- en fabricagegevens hun vertrouwelijkheid verliezen. Dat dient echter van geval tot geval te worden beoordeeld. Zo zullen bedrijfs- en fabricagegevens ook na bij voorbeeld een faillissement hun vertrouwelijkheid nog behouden zolang zij op zichzelf een objectieve economische waarde hebben, ook al worden zij niet langer door het bedrijf zelf of een rechtsopvolger uitgebaat.

Het is uiteindelijk de rechter die, bij meningsverschillen over de vraag of bepaalde gegevens als vertrouwelijk moeten worden aangemerkt, beslist. Ik wijs in dit kader ook op een (als gevolg van het aanvaarde amendement van de leden Van den Berg en De Koning (kamerstukken II 1996/97 24 707, nr. 28)) in de artikelen 18, derde lid, (aanvraag om ontheffing kartelverbod) 35, derde lid (melding concentratie), en 42, derde lid (vergunningaanvraag concentratie), van de Mededingingswet opgenomen procedurevoorschrift. Voorgeschreven is dat de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit door de betrokken onderneming als vertrouwelijk aangemerkte gegevens (die naar het oordeel van de directeur-generaal niet als zodanig kunnen worden aangemerkt) pas openbaar maakt nadat een week is verstreken na de bekendmaking van de desbetreffende beschikking. Hierdoor hebben de betrokken ondernemingen de gelegenheid hierover desgewenst bij de rechter een voorlopige voorziening te vragen.

Indien bedrijfsgegevens niet aan de omschrijving van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur voldoen, betekent dat nog niet, dat op grond van die wet informatie moet worden verstrekt. De Nederlandse mededingingsautoriteit is dan verplicht na te gaan of informatieverstrekking wellicht achterwege moet blijven op grond van het tweede lid van artikel 10. Dit bevat de zogenaamde relatieve uitzonderingsgronden. Die dwingen ertoe steeds na te gaan of het belang van informatieverschaffing wel opweegt tegen de in die uitzonderingsgronden genoemde belangen. Voor de onderhavige problematiek het meest relevant zijn daarbij de gronden e – de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer – en g: het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden. In het kader van deze laatstgenoemde uitzonderingsgrond zal dus steeds, als een verzoek om informatie niet moet worden afgewezen omdat geen sprake is van bedrijfs- of fabricagegevens als bedoeld in het eerste lid, onder c, een belangenafweging gemaakt worden tussen enerzijds het belang van informatieverstrekking en anderzijds het belang van het betrokken bedrijf bij geheimhouding. Zou dat leiden tot een onevenredige benadeling van het bedrijf, dan mag de informatie niet worden verstrekt.

Artikel 10 van de Wob is van toepassing indien met een beroep daarop om informatie wordt gevraagd. Daarnaast is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien de voorbereiding van een beschikking geschiedt met toepassing van afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Mededingingswet is dat het geval bij beschikkingen op ontheffingsaanvragen. In andere gevallen van voorbereiding van een beschikking gelden de artikelen 2:5 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de voorbereiding van een beschikking op een bezwaarschrift is artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In al deze gevallen geldt voor vertrouwelijk verstrekte bedrijfsgegevens hetgeen hierboven is opgemerkt, dat wil zeggen dat deze gegevens niet ter inzage worden gegeven. Ingeval het gaat om andere gegevens kan de afweging van de betrokken belangen anders uitvallen dan ingeval van toepasselijkheid van artikel 10, tweede lid, van de Wob.Het belang van een derdebelanghebbende bij een beschikking is van een ander karakter dan het belang bij informatieverstrekking als zodanig aan een derde (niet-belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) en zal eerder kunnen leiden tot een beslissing om dergelijke gegevens te verstrekken.

Ik ga ervan uit dat ik met het bovenstaande de gestelde vraag voldoende heb beantwoord.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven