24 701
Voorstel van wet van de leden Remkes, Zijlstra en Scheltema-de Nie tot wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement in verband met de wijziging van de non-activiteitsbepalingen

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 juli 1998

Bij de mondelinge behandeling van het initiatiefvoorstel tot wijziging van de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement (Kamerstukken 24 701) op 22 januari 1998 heb ik u toegezegd het (voorlopig) standpunt te vragen van de Stichting van de Arbeid (STAR) omtrent het bevorderen van collectieve afspraken ook in de particuliere sector over het terugkeerrecht van en de financiële vergoedingen voor werknemers die lid zijn van vertegenwoordigende organen.

Op 27 februari jl. heb ik de STAR hieromtrent om advies gevraagd. Bij brief van 29 juni 1998 heeft de secretaris van de STAR mij van het standpunt van de STAR op de hoogte gesteld. Ik meen er goed aan te doen u hierover te informeren. Ik citeer de desbetreffende passage uit zijn brief.

«De Stichting is met u van oordeel dat belemmeringen voor deelname aan het werk van vertegenwoordigende lichamen door personen, afkomstig uit de publieke en private sector, zo veel mogelijk dienen te verdwijnen.

De Stichting ziet overigens, gegeven de met de wetswijziging ontstane situatie, geen aanleiding om vanuit centraal niveau verdere activiteiten terzake te ontwikkelen en zou een en ander conform uw suggestie willen overlaten aan het overleg op sectoraal niveau.»

Zoals bekend heb ik in de Raad voor het overheidspersoneel met de bonden afgesproken dat bezien zal worden of ten aanzien van de diverse overheidssectoren tot enige vorm van een non-activiteitsregeling kan worden gekomen. Ik stel mij voor dat hierover bij een komende gelegenheid nadere procedurele afspraken worden gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven