nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 16 augustus 1996
Bij de behandeling van de notitie «Positie en subsidiëring
politieke partijen» door de vaste kamercommissie voor Binnenlandse Zaken
op 27 juni jl. heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de wijze waarop
ik – gehoord de opvattingen terzake van de verschillende woordvoerders
in deze commissie – in een op te stellen wetsvoorstel over de subsidiëring
van politieke partijen de positie van politiek-wetenschappelijke instituten
en politieke jongerenorganisaties zal vormgeven.
De unanieme opvatting van de kamercommissie over de positie van de politiek-wetenschappelijke
instituten en politieke jongerenorganisaties was dat de door mij in de notitie
voorgestelde zorgplicht onvoldoende garanties bood voor de onafhankelijkheid
van deze instituten en organisaties. Dergelijke garanties zouden wel aanwezig
zijn indien zou worden gekozen voor a) het handhaven van afzonderlijke subsidiestromen
voor beide werksoorten, b) het oormerken (bijvoorbeeld door middel van minimumpercentages)
ten behoeve van deze werksoorten binnen de brede doeluitkering, of c) een
combinatie van deze twee oplossingen.
Oplossing ad a) acht ik om een drietal redenen minder aantrekkelijk.
In de eerste plaats zou een keuze voor deze oplossing leiden tot een in
verhouding tot de aard van het onderwerp complexe wet.
Een tweede bezwaar dat aan oplossing ad a) kleeft, is vooral van administratieve
aard. Eén van de voordelen van de brede doeluitkering is dat mijn ministerie
voortaan alleen nog maar met één instantie te maken heeft, namelijk
de politieke partij zelf, in plaats van een aantal afzonderlijke politieke
instituten en organisaties. Effectuering van oplossing ad a) betekent een
voortzetting van de huidige complexe situatie, waarbij mijn ministerie per
politieke groepering met meerdere instanties te maken heeft.
Tenslotte verzwakt zij de werking van de door mij wenselijk geachte tijdelijke
intrekking van overheidssubsidiëring en zendtijd als gevolg van veroordeling
van een politieke partij wegens rassendiscriminatie. Deze sanctie is het meest
effectief wanneer de veroordeelde politieke partij rechtstreeks wordt gekort
op het totaal van de door haar ontvangen subsidies. Rechtstreekse subsidiëring
van afzonderlijke rechtspersonen als politiek-wetenschappelijke instituten
en politieke jongerenorganisaties leidt ertoe dat een substantieel deel van
de subsidiegelden buiten bereik van de genoemde sanctie vallen.
Oplossing ad c) kent meerdere varianten. De meest voor de hand liggende
is die waarbij voor de politiek-wetenschappelijke instituten wordt gekozen
voor oormerking binnen de brede doeluitkering en voor de politieke jongerenorganisaties
voor een afzonderlijke smalle doeluitkering. Deze oplossing komt – naar
mijn taxatie – in belangrijke mate tegemoet aan de binnen de kamercommissie
levende opvattingen, omdat zij de wenselijkheid van een onafhankelijke positie
van de politieke jongerenorganisaties ten opzichte van de moederpartij nog
sterker acht dan die van de politiek-wetenschappelijke instituten. Deze oplossing
kent echter dezelfde bezwaren als die van oplossing ad a. In systematisch
en wetgevingstechnisch opzicht is zij zelfs nog ingewikkelder.
Oplossing ad b) kent deze nadelen niet en heeft daarom mijn voorkeur.
Vanwege de afwijkende verdeelsleutel bij de subsidietoekenning aan politieke
jongerenorganisaties (grondslag is immers met name het ledental van de organisatie
en niet het zeteltal van de politieke partij) zouden voor bepaalde politieke
partijen echter aanzienlijke herverdeeleffecten optreden. Hierin kan echter
worden voorzien door ten aanzien van het subsidiebedrag dat bestemd is voor
de politieke jongerenorganisaties een afwijkende verdeelsleutel te hanteren.
Een en ander leidt dan tot een aangepaste brede doeluitkering die als
volgt werkt:
A. Sleutel voor de verdeling van het subsidiebudget over
de politieke partijen:
1. x%1 van het subsidiebudget wordt toegekend
op basis van het zeteltal in Tweede (of indien aldaar niet vertegenwoordigd
Eerste) Kamer (cf. mijn voorstellen in de notitie) alsmede een gelijk basisbedrag
per politieke partij.
2. y%2 van het subsidiebudget wordt toegekend
naar ledental van de aan de desbetreffende politieke partij gelieerde politieke
jongerenorganisatie alsmede een gelijk basisbedrag per politieke partij.
B. Besteding van de subsidiegelden door de politieke partijen:
1. Tenminste z%3 van de ontvangen
subsidiegelden dient ten goede te komen aan activiteiten van het aan de desbetreffende
politieke partij gelieerde politiek-wetenschappelijke instituut.
2. Tenminste het ingevolge van de verdeelsleutel sub A2 ontvangen bedrag
aan subsidiegelden dient ten goede te komen aan de aan de desbetreffende politieke
partij gelieerde politieke jongerenorganisatie.
3. Vrijheid van besteding van de overige ontvangen subsidiegelden over
een limitatief te omschrijven aantal activiteiten.
Ik meen dat met deze systematiek op een verantwoorde wijze is tegemoet
gekomen aan de bij de kamercommissie bestaande zorg over de positie van de
politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongeren-organisaties.
Een precieze uitwerking kunt u tegemoet zien in het wetsvoorstel subsidiëring
politieke partijen.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal