24 688
Positie en subsidiëring van politieke partijen

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 augustus 1996

Bij de behandeling van de notitie «Positie en subsidiëring politieke partijen» door de vaste kamercommissie voor Binnenlandse Zaken op 27 juni jl. heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de wijze waarop ik – gehoord de opvattingen terzake van de verschillende woordvoerders in deze commissie – in een op te stellen wetsvoorstel over de subsidiëring van politieke partijen de positie van politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties zal vormgeven.

De unanieme opvatting van de kamercommissie over de positie van de politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties was dat de door mij in de notitie voorgestelde zorgplicht onvoldoende garanties bood voor de onafhankelijkheid van deze instituten en organisaties. Dergelijke garanties zouden wel aanwezig zijn indien zou worden gekozen voor a) het handhaven van afzonderlijke subsidiestromen voor beide werksoorten, b) het oormerken (bijvoorbeeld door middel van minimumpercentages) ten behoeve van deze werksoorten binnen de brede doeluitkering, of c) een combinatie van deze twee oplossingen.

Oplossing ad a) acht ik om een drietal redenen minder aantrekkelijk.

In de eerste plaats zou een keuze voor deze oplossing leiden tot een in verhouding tot de aard van het onderwerp complexe wet.

Een tweede bezwaar dat aan oplossing ad a) kleeft, is vooral van administratieve aard. Eén van de voordelen van de brede doeluitkering is dat mijn ministerie voortaan alleen nog maar met één instantie te maken heeft, namelijk de politieke partij zelf, in plaats van een aantal afzonderlijke politieke instituten en organisaties. Effectuering van oplossing ad a) betekent een voortzetting van de huidige complexe situatie, waarbij mijn ministerie per politieke groepering met meerdere instanties te maken heeft.

Tenslotte verzwakt zij de werking van de door mij wenselijk geachte tijdelijke intrekking van overheidssubsidiëring en zendtijd als gevolg van veroordeling van een politieke partij wegens rassendiscriminatie. Deze sanctie is het meest effectief wanneer de veroordeelde politieke partij rechtstreeks wordt gekort op het totaal van de door haar ontvangen subsidies. Rechtstreekse subsidiëring van afzonderlijke rechtspersonen als politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties leidt ertoe dat een substantieel deel van de subsidiegelden buiten bereik van de genoemde sanctie vallen.

Oplossing ad c) kent meerdere varianten. De meest voor de hand liggende is die waarbij voor de politiek-wetenschappelijke instituten wordt gekozen voor oormerking binnen de brede doeluitkering en voor de politieke jongerenorganisaties voor een afzonderlijke smalle doeluitkering. Deze oplossing komt – naar mijn taxatie – in belangrijke mate tegemoet aan de binnen de kamercommissie levende opvattingen, omdat zij de wenselijkheid van een onafhankelijke positie van de politieke jongerenorganisaties ten opzichte van de moederpartij nog sterker acht dan die van de politiek-wetenschappelijke instituten. Deze oplossing kent echter dezelfde bezwaren als die van oplossing ad a. In systematisch en wetgevingstechnisch opzicht is zij zelfs nog ingewikkelder.

Oplossing ad b) kent deze nadelen niet en heeft daarom mijn voorkeur. Vanwege de afwijkende verdeelsleutel bij de subsidietoekenning aan politieke jongerenorganisaties (grondslag is immers met name het ledental van de organisatie en niet het zeteltal van de politieke partij) zouden voor bepaalde politieke partijen echter aanzienlijke herverdeeleffecten optreden. Hierin kan echter worden voorzien door ten aanzien van het subsidiebedrag dat bestemd is voor de politieke jongerenorganisaties een afwijkende verdeelsleutel te hanteren.

Een en ander leidt dan tot een aangepaste brede doeluitkering die als volgt werkt:

A. Sleutel voor de verdeling van het subsidiebudget over de politieke partijen:

1. x%1 van het subsidiebudget wordt toegekend op basis van het zeteltal in Tweede (of indien aldaar niet vertegenwoordigd Eerste) Kamer (cf. mijn voorstellen in de notitie) alsmede een gelijk basisbedrag per politieke partij.

2. y%2 van het subsidiebudget wordt toegekend naar ledental van de aan de desbetreffende politieke partij gelieerde politieke jongerenorganisatie alsmede een gelijk basisbedrag per politieke partij.

B. Besteding van de subsidiegelden door de politieke partijen:

1. Tenminste z%3 van de ontvangen subsidiegelden dient ten goede te komen aan activiteiten van het aan de desbetreffende politieke partij gelieerde politiek-wetenschappelijke instituut.

2. Tenminste het ingevolge van de verdeelsleutel sub A2 ontvangen bedrag aan subsidiegelden dient ten goede te komen aan de aan de desbetreffende politieke partij gelieerde politieke jongerenorganisatie.

3. Vrijheid van besteding van de overige ontvangen subsidiegelden over een limitatief te omschrijven aantal activiteiten.

Ik meen dat met deze systematiek op een verantwoorde wijze is tegemoet gekomen aan de bij de kamercommissie bestaande zorg over de positie van de politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongeren-organisaties. Een precieze uitwerking kunt u tegemoet zien in het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

De hoogte van x is afhankelijk van de hoogte van y en het totale subsidiebudget. Ten aanzien van dit budget moet nog een besluit worden genomen over de omvang van de wenselijk geachte verhoging.

XNoot
2

De hoogte van y moet dusdanig zijn dat het aldus berekende bedrag niet lager is dan het huidige subsidiebudget voor politieke jongerenorganisaties.

XNoot
3

De hoogte van z moet dusdanig zijn dat het aldus berekende bedrag niet lager is dan het huidige maximaal voor het desbetreffende politiek-wetenschappelijke instituut beschikbare subsidiebedrag.

Naar boven