nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt «1 januari 1997» vervangen door: 1 augustus
1997, met dien verstande dat artikel 8, derde lid, eerste streepje, hoofdstuk
III, titel 1 en artikel 47, vierde lid, vervallen met ingang van 1 januari
1997.
B
In artikel II wordt «blijft tot en met 31 december 1996 van overeenkomstige
toepassing.» vervangen door: blijft tot en met 1 augustus 1997 van overeenkomstige
toepassing, waarbij met ingang van 1 januari 1997 de rechtspersoon die het
Centrum voor Innovatie van Opleidingen in stand houdt in alle uit die wet
voortvloeiende rechten en verplichtingen ten aanzien van die instellingen
treedt.
C
Onder vernummering van artikel III tot artikel IV wordt een nieuw artikel
III ingevoegd, luidende:
ARTIKEL III
1. Op bezwaar en beroep met betrekking tot de toepassing van de op 31
december 1996 geldende bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven
voorschriften die betrekking hebben op de instelling, bedoeld in hoofdstuk
III, titel I, van die wet, aangevangen voor 1 januari 1997, of aangevangen
na die datum doch binnen de termijn, danwel aangevangen na die datum en na
afloop van de termijn voor zover daarbij artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht
van toepassing is verklaard, blijven de op 31 december 1996 geldende voorschriften
van toepassing.
2. Met betrekking tot de op 31 december 1996 door het Rijk nog niet vastgestelde
of uitgekeerde bedragen blijven van toepassing de op 31 december 1996 geldende
bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften
die betrekking hebben op de instelling, bedoeld in hoofdstuk III, titel I,
van die wet.
Toelichting
Algemeen
De in de nota van wijziging opgenomen wijziging vloeit voort uit de vaststelling
in de nota naar aanleiding van het verslag d.d. 7 mei 1996 van de Tweede Kamer,
dat er aanleiding bestaat het wetsvoorstel zo aan te passen dat de werkingsduur
van de Wet op de onderwijsverzorging wordt verruimd tot 1 augustus 1997. Met
deze verruiming van de werkingsduur staat voor ogen voldoende ruimte te scheppen
voor een zorgvuldige behandeling in de Staten-Generaal van de nieuwe wetgeving
in verband met de schoolbegeleiding en de subsidiëring van landelijke
onderwijsondersteunende activiteiten.
Als gevolg van de verruiming van de werkingsduur tot 1 augustus 1997 zal
ten aanzien van het Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO) een aparte
voorziening moeten worden getroffen. Dit omdat het SVO, zoals in de memorie
van toelichting op het wetsvoorstel reeds aangegeven, met ingang van 1 januari
1997 feitelijk ophoudt te bestaan. Deze voorziening houdt in dat in artikel
132, eerste lid, van de Wet op de onderwijsverzorging wordt opgenomen dat
de bepalingen in die wet, die zien op het SVO, met ingang van 1 januari 1997
komen te vervallen. Deze bepalingen zijn artikel 8, derde lid, eerste streepje,
de artikelen 34 tot en met 37 (hoofdstuk III, titel 1 'Instituut voor Onderzoek
van het Onderwijs') en artikel 47, vierde lid.
De verruiming van de werkingsduur van de Wet op de onderwijsverzorging
werkt ook door in de regeling die is getroffen ten aanzien van de landelijke
ondersteuningsinstellingen, bedoeld in de Kaderwet volwasseneneducatie 1991,
in achtereenvolgens artikel 12.3.13 van de Wet educatie beroepsonderwijs en
artikel II van het onderhavige wetsvoorstel. De in artikel 12.3.13 bedoelde
regeling dient te worden verlengd tot 1 augustus 1997.
In verband met de verruiming van de werkingsduur van de Wet op de onderwijsverzorging
dienen tevens de wetsvoorstellen over de schoolbegeleiding en de subsidiëring
van landelijke onderwijsondersteunende activiteiten te worden aangepast. Met
deze technische wijzigingen zal worden gewacht tot het moment dat de Tweede
Kamer het verslag heeft vastgesteld bij de behandeling van deze wetsvoorstellen.
De ondertekening van deze toelichting geschiedt mede namens de Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Artikelsgewijs
B
In dit onderdeel wordt – naast de verruiming van de werkingsduur
van de Wet op de onderwijsverzorging – tevens geregeld dat het Centrum
voor Innovatie van Opleidingen (CINOP) met ingang van 1 januari als rechtsopvolger
optreedt van de landelijke ondersteuningsinstellingen, bedoeld in de Kaderwet
volwasseneneducatie 1991. Deze bepaling is nodig omdat die landelijke ondersteuningsinstellingen,
het Landelijk studie- en ontwikkelingscentrum voor volwasseneneducatie en
het Centrum Innovatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, met ingang van 1 januari
tezamen opgaan in het CINOP.
C
Dit onderdeel is noodzakelijk in het licht van de regeling in onderdeel
A. Nu in onderdeel A wordt bepaald dat de werkingsduur van de Wet op de onderwijsverzorging
wat betreft het SVO wordt verlengd tot 1 januari 1997, maar voor het overige
tot 1 augustus 1997, dienen in verband hiermee in het onderhavige wetsvoorstel
overgangsbepalingen te worden opgenomen omtrent bezwaar en beroep alsmede
omtrent afhandeling van aanspraken. Deze overgangsbepalingen hebben de status
van een vangnetbepaling.
De betekenis van het tweede lid van artikel III is dat op basis van de
oorspronkelijke regeling ten behoeve van de afrekening nog beschikkingen genomen
kunnen worden, voor zover dat nog niet is gebeurd.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos