24 668
Gekke-koeienziekte (BSE)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 april 1997

In mijn brief van 25 maart 1997 (24 668, nr. 10) betreffende het BSE- geval op een bedrijf in Wilp kondigde ik u onderzoek aan naar de aard, omvang en oorzaak van de BSE-besmetting. Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil ik u hierbij informeren over de resultaten van onderzoek uitgevoerd door het ID-DLO. Tevens kan ik u de voorlopige resultaten van het veevoederonderzoek melden.

Onderzoek ID-DLO

Het op mijn verzoek door het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid te Lelystad uitgevoerde onderzoek richtte zich op de 105 overige op het bedrijf aanwezige runderen alsmede op drie met het besmette dier verwante runderen op twee andere bedrijven. Onderzoek op het hersenmateriaal van deze dieren heeft aangetoond dat geen van deze dieren met de ziekte was besmet. Het bedrijf in Wilp is derhalve niet langer verdacht en is inmiddels vrijgegeven.

Uit nadere tracering is gebleken dat op hetzelfde bedrijf op dezelfde dag dat het BSE-besmette dier is geboren nog een kalf is geboren. Dit dier, dat inmiddels op een ander bedrijf verbleef, is eveneens gedood en wordt op dit moment onderzocht op BSE.

Daarnaast onderzoekt het ID-DLO de aard van het bij het besmette dier aangetroffen prion alsmede de mogelijkheid van een besmetting door spontane mutatie van het genetisch materiaal. Deze beide onderzoeken, waarover ik u op 25 maart reeds informeerde, worden de komende week afgerond.

Veevoerspoor

Het door mij in gang gezette onderzoek naar veevoeder als mogelijke oorzaak van de besmetting leidt tot de volgende voorlopige conclusies.

Aan het bedrijf in Wilp is in de periode 1992–1997 door drie veevoederbedrijven geleverd. Deze drie bedrijven zijn bezocht en hebben volledige medewerking verleend.

De door de veevoederbedrijven ingekochte grondstoffen zijn nader getraceerd. Vervolgens is tevens bij de handelaren administratief onderzoek verricht. De getraceerde grondstoffen waren deels geïmporteerd. Steeds konden de daarbij behorende certificaten worden overgelegd. Deze certificaten zijn steekproefsgewijs gecontroleerd.

Noch het administratieve onderzoek noch het onderzoek naar de gebruikte productiewijzen geeft enige aanleiding te veronderstellen dat sprake zou zijn van overtreding van vigerende regeling.

De eindrapportage van de AID zal medio april worden afgerond.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Naar boven